ECLI:NL:RBOVE:2021:5019

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
C/08/263590 / HA ZA 21-109
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot nietigverklaring van dagvaarding en verzet tegen verstekvonnis in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een incident en de hoofdzaak. De eiser, wonende in Noord-Ierland, heeft verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 17 juli 2019, waarbij hij was veroordeeld tot betaling van € 135.000,00 aan de gedaagde, Fuseki B.V. De eiser stelde dat de inleidende dagvaarding nietig was omdat de betekening niet correct was uitgevoerd volgens de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek. Hij voerde aan dat hij door deze gebreken in zijn procesbelangen was geschaad.

De rechtbank oordeelde dat de eiser ontvankelijk was in zijn verzet, maar verwierp het beroep op nietigheid van de dagvaarding. De rechtbank stelde vast dat er geen onredelijke benadeling van de eiser was, aangezien hij na het verstekvonnis in de procedure was verschenen en verweer had gevoerd. De rechtbank concludeerde dat de gebreken in de dagvaarding niet hadden geleid tot een situatie waarin de eiser niet had begrepen waartegen hij zich moest verweren. De vorderingen in het incident werden afgewezen en de eiser werd veroordeeld in de kosten van het incident.

De rechtbank heeft tevens een mondelinge behandeling bevolen in de hoofdzaak, waarbij partijen aanwezig moeten zijn om de verdere procedure te bespreken. De zaak is doorverwezen naar de rolzitting voor het bepalen van een datum en tijdstip voor deze mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/263590 / HA ZA 21-109
Vonnis in de hoofdzaak en in het incident van 28 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] , Noord-Ierland (VK),
eiser in het verzet,
eiser in het incident,
advocaat mr. S.H. Bloembergen-Nooter te Apeldoorn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FUSEKI B.V.,
gevestigd te Enschede,
gedaagde in het verzet,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.J.B. Bosscher te Halfweg Nh.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Fuseki’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verzetdagvaarding van 19 maart 2021 tevens houdende de incidentele vordering tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord van 19 april 2021 met producties;
  • de akte uitlaten producties in het incident van [eiser] van 12 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bij dagvaarding van 5 maart 2021 in verzet gekomen tegen het tegen hem op 17 juli 2019 bij verstek gewezen vonnis van deze rechtbank (C/08/232761/ HA ZA 21/109.
2.2.
Bij dat vonnis is [eiser] - kort gezegd - veroordeeld om aan Fuseki te betalen een bedrag van € 135.000,00 te vermeerderen met rente en proceskosten.
2.3.
De inleidende dagvaarding is openbaar betekend op de voet van artikel 54 Rv.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Fuseki vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het verstekvonnis waarvan verzet vernietigt, althans [eiser] ontheft van de veroordeling tegen hem uitgesproken door de rechtbank Overijssel in haar verstekvonnis van 17 juli 2019;
- de inleidende dagvaarding van Fuseki nietig verklaart;
- Fuseki als gevolg van de nietige inleidende dagvaarding niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen’,
- Fuseki veroordeelt in de kosten van dit geding, daaronder begrepen de kosten van de betekening van het exploot van verzet en de (werkelijke) door [eiser] gemaakte proceskosten (wegens misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig handelen van Fuseki).
3.2.
Fuseki voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in de hoofdzaak en in het incident

4.1.
Gelet ook op hetgeen beide partijen naar voren hebben gebracht, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] tijdig in verzet is gekomen van het verstekvonnis van deze rechtbank van 17 juli 2019. [eiser] is ontvankelijk in zijn verzet.
4.2.
[eiser] stelt zich in het incident op het standpunt dat het exploot van (de inleidende) dagvaarding van 14 februari 2019 nietig is omdat de betekeningsvoorschriften van
artikel 46 e.v. Rv niet zijn nageleefd en [eiser] bovendien door dit gebrek onredelijk is benadeeld (artikel 66 lid 1 Rv). De dagvaarding is niet betekend aan de woonplaats van [eiser] , althans niet overeenkomstig artikel 56 Rv, welke woonplaats aan Fuseki bekend was, althans eenvoudigweg aan Fuseki danwel de deurwaarder bekend had kunnen worden. [eiser] verwijst naar de door hem als productie 5 overgelegde notariële
Shareholders Resolution, waarbij zowel [eiser] als Fuseki comparanten zijn en waarop het (nog altijd correcte) privéadres van [eiser] vermeld staat. [eiser] woont in [woonplaats] , een dorpje buiten het centrum van Belfast. Belfast ligt in Noord-Ierland en niet in Ierland, zoals vermeld staat onder randnummer 2. van de inleidende dagvaarding. Bovendien valt uit de nota bene zelf door Fuseki aan haar dagvaarding gehechte uittreksels van het Britse ‘Companies House’(productie 2 en 3 bij dagvaarding) dat [eiser] de Britse nationaliteit heeft en dat Noord-Ierland zijn ‘country of residence’ is. [eiser] kan niet anders dan concluderen dat de rechtbank bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van openbare betekening uit is gegaan van een kennelijk onjuiste feitelijke grondslag en dat als de rechtbank had opgemerkt dat (de toenmalige advocaat en) de deurwaarder (al dan niet bewust)
Noord-Ierland en Ierland met elkaar verwisselde(n), dat zij nooit verstek had verleend. Betekening van de dagvaarding had plaats moeten vinden overeenkomstig artikel 56 Rv en niet op de voet van artikel 54 Rv, aldus [eiser] . Door de gang van zaken is er geruime tijd verstreken voordat [eiser] de mogelijkheid kreeg om verweer te voeren. De rente over in het verstekvonnis toegewezen vordering van Fuseki is al die tijd doorgelopen. Bovendien heeft hij een bedrag in depot moeten storten om Fuseki ervan te weerhouden het verstekvonnis ten uitvoer te doen leggen. Dat bedrag is aanzienlijk hoger dan de toegewezen hoofdsom. Door het procesgedrag van Fuseki zou zij, in het geval zij in de verzetprocedure wel in het gelijk zou worden gesteld, aanspraak kunnen maken op een hoger bedrag aan opgelopen rente dan wanneer zij zich in eerste instantie aan de regels van het burgerlijk procesrecht zou hebben gehouden.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen acht heeft geslagen op nieuwe stellingen die [eiser] in het incident in zijn akte van 12 mei 2021 heeft ingenomen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het exploot van betekening niet nietig dient te worden verklaard. Het verzochte verstek kon door de rechtbank worden verleend aan [eiser] .
Zij overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Ingevolge art. 139 Rv dient, indien de dagvaarding is betekend, de gedaagde niet in de procedure verschijnt en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen de gedaagde verstek te worden verleend.
4.6.
Uit het systeem van de wet volgt dat gebreken in de dagvaarding alleen tot nietigheid leiden indien aannemelijk is dat de dagvaarding betrokkene als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt (artikelen 45-66 Rv) of indien een verschenen gedaagde door het gebrek onredelijk is benadeeld (artikel 122 Rv). Nu [eiser] na veroordeling bij verstek verzet heeft ingesteld, is op grond van artikel 122 lid 1 Rv een eventuele nietigheid in beginsel “gedekt”, tenzij het gebrek [eiser] onredelijk in zijn (verdedigings)belangen heeft geschaad.
4.7.
Van een onredelijke benadeling in de (verdedigings)belangen van [eiser] is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank constateert dat [eiser] nu in de procedure is verschenen en inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Gesteld noch gebleken is dat hij niet heeft begrepen waartegen hij zich moest verweren. Het mag zo zijn dat de deurwaarder in het exploot van 14 februari 2019 ten onrechte heeft vermeld dat [eiser] geen bekende woon- of verblijfplaats binnen Nederland of daarbuiten heeft en dat de betekening daarom ten onrechte op de voet van artikel 54 Rv is betekend, maar de rechtbank ziet niet hoe [eiser] daardoor in zijn (verdedigings)belangen is geschaad. Voor zover na verschijning nog identificatieproblemen zouden resteren, kunnen die in het geding worden opgehelderd. Van een (dreigende) aantasting in enig verdedigingsbelang als gevolg van het ontbreken van de adresgegevens in de dagvaarding is geen sprake (meer). zouden er eventueel identificatieproblemen bestaan dan kunnen die in het vervolg van de procedure worden opgehelderd
4.8.
Dat er geruime tijd is verstreken voordat [eiser] voor het eerst de mogelijkheid kreeg om verweer te voeren, zoals [eiser] stelt, maakt op zichzelf genomen niet dat hij onredelijk in zijn (proces)belangen is geschaad. Hetzelfde geldt voor het feit dat [eiser] vanwege het tegen hem gewezen verstekvonnis en de daarover lopende rente een bedrag in depot heeft moeten storten. Fuseki heeft bovendien gemotiveerd betwist dat [eiser] daartoe gehouden was. [eiser] heeft dat zelf voorgesteld in ruil voor schorsing van de executie, aldus Fuseki. De stelling van [eiser] dat zij door het procesgedrag van Fuseki, in het geval zij in de verzetprocedure wel in het gelijk zou worden gesteld, aanspraak zou kunnen maken op een hoger bedrag aan opgelopen rente dan wanneer zij zich in eerste instantie aan de regels van het burgerlijk procesrecht zou hebben gehouden, kan de rechtbank niet plaatsen en maakt het voorgaande overigens ook niet anders. Indien de rechtbank in de verzetprocedure het verstekvonnis bekrachtigt, leidt dat niet per definitie tot een lager bedrag aan opgelopen rente. Het gaat in deze zaak tussen partijen immers om nakoming van een (reeds bestaande) betalingsverplichting.
4.9.
Wat er ook van dat alles zij, nu [eiser] is verschenen en onvoldoende gesteld of gebleken is dat hij door de aangevoerde gebreken aan de dagvaarding in zijn (proces)belangen is geschaad, laat staan in onredelijke mate, dient het door hem gedane beroep op nietigheid door de rechtbank te worden verworpen. Dat betekent dat de vorderingen in het incident dienen te worden afgewezen.
4.10.
[eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten worden aan de zijde van Fuseki tot op heden begroot op
€ 563,00 aan salaris advocaat.
in de hoofdzaak
4.11.
De rechtbank zal in de hoofdzaak een mondelinge behandeling bevelen als bedoeld in artikel 87 Rv.
4.12.
De rechtbank acht aan beide zijden de aanwezigheid op de mondelinge behandeling wenselijk van personen die inhoudelijk van de zaak op de hoogte zijn alsmede van personen die bevoegd zijn om een regeling te treffen.
4.13.
De mondelinge behandeling zal in beginsel volgens de navolgende agenda verlopen:
I. Inleiding en door rechter te bespreken formaliteiten
II. Toelichting (indien gewenst) door (de advocaten van) partijen (maximaal 10 minuten per partij), waarvan beknopte notities kunnen worden overgelegd
III. Vragen van de rechter
IV. Bespreking van het verdere verloop van de procedure, zoals:
- de mogelijkheid tot het treffen van een schikking, waarbij desgewenst een voorlopig oordeel kan worden gegeven, dan wel inschakeling van een mediator
- verdere regie van de procedure
- het opmaken van een proces-verbaal
- de termijn waarop vonnis wordt gewezen
V. Het eventueel mondeling wijzen van (tussen)vonnis
VI. Sluiting.
4.14.
Een partij die zich tijdens de mondelinge behandeling wil beroepen op stukken die nog niet zijn overgelegd, moet die stukken uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling hebben ingebracht door (tijdige) toezending aan de rechtbank en de wederpartij.
4.15.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen -ook in het nadeel van die partij -kan maken die zij geraden zal achten.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van Fuseki tot op heden begroot op € 563,00,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling in het incident uitvoerbaar bij voorraad.
in de hoofdzaak
5.4.
beveelt een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 87 Rv,
5.3.
partijen moeten, bijgestaan door hun advocaten, verschijnen op de mondelinge behandeling door mr. U. van Houten in het gerechtsgebouw te Almelo aan
Egbert Gorterstraat 5 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.4.
bepaalt dat partijen in persoon aanwezig moeten zijn, dan wel vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is deze partij te vertegenwoordigen,
5.5.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 25 augustus 2021voor het bepalen van dag en tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Partijen hoeven niet aanwezig te zijn bij deze rolzitting. Partijen kunnen tot uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) opgeven voor de drie maanden volgend op genoemde rolzitting,
5.6.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen, alsmede dat bij de planning geen rekening zal worden gehouden met de verhinderingen van een partij die meer verhinderingen heeft opgegeven dan hiervoor onder 5.5. genoemd,
5.7.
bepaalt dat de mondelinge behandeling in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald,
5.8.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling anderhalf uur zal worden uitgetrokken,
5.9.
wijst partijen er op dat zij eventuele nadere stukken ten behoeve van de mondelinge behandeling tot uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling in het geding kunnen brengen,
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. U van Houten en in het openbaar uitgesproken op
28 juli 2021.