ECLI:NL:RBOVE:2021:4979

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/08/154086 / HA ZA 14-181
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap met betrekking tot landgoederen en roerende zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 juni 2021 een tussenvonnis gewezen in een geschil over de verdeling van de nalatenschap van een overleden vader, die zijn kinderen als erfgenamen heeft benoemd in zijn testament. De betrokken partijen zijn de kinderen [X], [A], [B] en [C], die elk aanspraak maken op delen van de nalatenschap, waaronder verschillende landgoederen en roerende zaken. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen deskundigen benoemd om de waarde van de landgoederen te taxeren en heeft de partijen verzocht hun standpunten over de verdeling kenbaar te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap een onverdeelde gemeenschap betreft en dat de verdeling moet plaatsvinden in overeenstemming met de wensen van de erflater, zoals vastgelegd in zijn testament. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun vorderingen en verweren te formuleren, waarbij de nadruk ligt op het behoud van de cultuurhistorische waarde van de landgoederen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer voor verdere behandeling en het geven van inlichtingen, met als doel een minnelijke regeling te bewerkstelligen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/154086 / HA ZA 14-181
Vonnis van 30 juni 2021
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.A. Roodhof te Reduzum,
tegen

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. van Weverwijk te Geldermalsen,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mr. J.T. Fuller te Zwolle (procesadvocaat) en dr. mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam
3.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.H. Hermsen te Zutphen.
Partijen zullen - in navolging van partijen - [X] , [A] , [B] en [C] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 12 februari 2020
  • de akte uitlating wijziging eis in conventie tevens akte wijziging eis in reconventie van [B]
  • de akte uitlating wijziging eis in conventie tevens overlegging producties van [C]
  • de akte van [X]
  • het niet geregeld verzoek c.q. de brief van 1 juli 2020 van [X]
  • de akte overlegging productie (4) van [C]
  • de akte overlegging producties tevens rectificatie-akte van [B]
  • het proces-verbaal van comparitie op 16 juli 2020
  • de akte van [X]
  • de antwoordakte van [C]
  • de akte van [B]
  • de antwoordakte tevens houdende akte uitlaten eiswijziging van [A]
1.2.
Bij tussenvonnis van 31 oktober 2018 heeft de rechtbank een onderzoek bevolen ter taxatie van [landgoed a] en [landgoed b] en het [landgoed c] , met inachtneming van een aantal bepalingen, en daartoe deskundigen benoemd.
1.3.
Op 27 november 2019 hebben de deskundigen hun rapport gedateerd 4 november 2019 bij de rechtbank ingediend, voorzien van een taxatierapport.
1.4.
In de daarop volgende procesronden hebben partijen elk hun standpunten ten aanzien van het deskundigenrapport en vervolgens ter zake van de door (elk van) hen voorgestane wijze van verdeling verwoord.
1.5.
Dit heeft mede geleid tot wijzigingen van eis, zowel in conventie ( [X] ) als in reconventie ( [B] ). Deze eiswijzigingen zijn verwerkt in de vorderingen zoals hierna onder het kopje “3. Het geschil” omschreven.
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[1990] is te [plaats 1] overleden [erflater] (hierna te noemen: vader). De overledene was op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [echtgenote] , overleden [1991] .
De gezusters [X] , [A] , [B] en [C] zijn de kinderen uit dit huwelijk.
2.2.
Bij testament van 6 augustus 1982 heeft vader zijn kinderen benoemd tot zijn enige erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen, onder de last van een aantal beschikkingen en legaten.
2.3.
Tot de nalatenschap van vader behoren [landgoed a] te [plaats 1] met het apart gerangschikte [landgoed c] en [landgoed b] te [plaats 2] . Daarnaast omvat de nalatenschap roerende zaken.
2.4.
De nalatenschap betreft een onverdeelde gemeenschap met de erfgenamen als deelgenoten.
2.5.
In zijn testament (hierna: het testament) heeft vader onder de letter i van onderdeel IV bepaald:
“Het is mijn uitdrukkelijke wens, dat [landgoed a] als zodanig in stand blijft”.
2.6.
Voorts is in het testament bepaald in onderdeel IV onder de letter e:
“Ik bepaal, dat de in het [Huis landgoed a] aanwezige meubelen, schilderijen en dergelijke, welke betrekking hebben op mijn familie, alsmede mijn archiefstukken, niet uit het Huis mogen worden verwijderd, zolang één of meer van mijn afstammelingen eigenaar is/zijn van dit Huis.”
2.7.
In onderdeel IV onder h heeft vader bepaald:
“Ingeval één van mijn erfgenamen (...)mocht willen overgaan tot vervreemding van haar onverdeeld aandeel in [landgoed a] (alle onder de gemeente [plaats 1] behorende onroerende goederen) of een gedeelte daarvan zullen mijn overige erfgenamen (…) het voorkeursrecht tot koop, respectievelijk toescheiding hebben (onder de volgende bedingen …).”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[X] vordert:
1e de omvang van de nalatenschap van [erflater] (erflater) vast te stellen;
2e de nalatenschap van erflater geldelijk te waarderen;
3e de nalatenschap van erflater te verdelen, voor zover dit betreft de aandelen daarin van [X] en [A] , als bij akte [1] in alinea 6 is aangegeven en als bedoeld in de bijlagen 1 (a en b) en 2, en te bepalen dat deze aandelen (dan wel de volledige eigendom daarvan) aan hen wordt, dan wel zal worden toegescheiden, dan wel (subsidiair) de verdeling zoveel mogelijk te bepalen op de wijze als door [X] en [A] is aangegeven en zoals door hen is bedoeld en met inachtneming van hun beider gerechtvaardigde belangen daarbij, met toescheiding van de overige onroerende (en, indien aan de orde) roerende zaken aan [C] en [B] (aan ieder voor hun aandeel), op zodanige wijze als juist en redelijk wordt geacht;
4e gedaagden te veroordelen hun medewerking te verlenen aan de verdeling als onder sub 3 van het petitum bedoeld althans te gehengen en gedogen dat de verdeling plaatsvindt als door uw rechtbank wordt bepaald [2] ;
5e elk van de gedaagden te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de vestiging van zakelijke rechten die nuttig en noodzakelijk zijn om de onder sub 2 van het petitum (bedoeld zal zijn sub 3e, rechtbank) bedoelde verdeling ten opzichte van eiseres te doen effectueren;
6e een boedelnotaris te benoemen die de verdeling zal effectueren;
7e één of meerdere onzijdige personen te benoemen voor het geval één of meerdere gedaagden weigerachtig zullen zijn hun medewerking te verlenen aan de door de rechtbank bevolen verdeling, en
8e de proceskosten te compenseren.
Voorts heeft [X] haar eis, deels te verstaan als betreffende de sub 3e, 6e en 7e vermelde vorderingen, - zij het voorwaardelijk, indien partijen niet alsnog zelf anders beslissen, bijvoorbeeld tot inbreng van de inboedel in een daartoe op te richten stichting - gewijzigd c.q. aangevuld [3] als volgt:
9e
primair
partijen te gebieden om over te gaan tot verdeling van de roerende zaken in het [Huis landgoed a] (“de inboedel”) als bedoeld en met inachtneming van het taxatierapport van 30 augustus 1991 en de daarin genoemde hoeveelheden en waarden, ieder voor een gelijk of gelijkwaardig aandeel daarin;
subsidiair
de verdeling van de inboedel in het [Huis landgoed a] te bepalen, op de wijze als bedoeld in artikel 3:185 lid 2 sub a (primair) dan wel sub b (subsidiair) en partijen over en weer te veroordelen tot medewerking aan die verdeling en te bepalen dat ieder der partijen gehouden is die verdeling (over en weer) te accepteren (“te gehengen en te gedogen”)
10e
partijen te gebieden om over te gaan tot verdeling van de aanwezige geldmiddelen (in gelijke delen) per datum van het te wijzen vonnis, na aftrek van de op de verdeling betrekking hebbende kosten, dan wel na aftrek van de kosten/schulden (al dan niet) als bedoeld in artikel 3:178 lid 2 BW;
11e
geheel subsidiair (ter zake de verdeling van alle genoemde roerende zaken en geldmiddelen, dan wel ter zake 1of meerdere van dei genoemde aanspraken):
partijen te bevelen om mee te werken aan de ten overstaan van een boedelnotaris vast te stellen verdeling van de roerende zaken (inboedel en “overige roerende zaken”) en geldmiddelen, met benoeming van onzijdige personen als bedoeld in de wet.
in reconventie
3.2.
[B] vordert [4] dat de rechtbank:
I. de deskundigen Oostra , van Hoven en Van Hoogmoed verzoekt de marktwaarde in het economisch verkeer per peildatum te bepalen van de onverdeelde en onbezwaarde eigendom, bestaande uit [landgoed a] en het [landgoed c] , indien er van wordt uitgegaan dat [landgoed a] en het [landgoed c] tezamen in een NSW [5] -B.V. zijn ondergebracht, zulks op basis van de concept-statuten zoals ingebracht onder productie 7 bij de conclusie na zitting op de rolzitting van 28 juni 2017 door [C] op de peildatum 1 maart 2019 dan wel een door de rechtbank te bepalen peildatum,
II. [landgoed a] (m.u.v. het [huis a] zoals hierna onder III omschreven) en het [landgoed c] , bestaande uit de kadastrale percelen zoals opgenomen in het deskundigenrapport volledig toedeelt aan [B] en [C] met alle bijbehorende roerende (m.u.v. die onder IV genoemd) (bedoeld zal zijn V, rechtbank), en onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen met benoeming van een notaris om de verdeling te effectueren met veroordeling van alle partijen om mee te werken aan de verdeling;
III. [landgoed b] , bestaande uit de kadastrale percelen opgenomen in het deskundigenrapport volledig toedeelt aan [X] met alle bijbehorende roerende en onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen alsmede het [huis a] , kadastraal bekend als [plaats 1] F 2041 (ged.);
IV. ten titel van overbedeling aan [A] toedeelt een geldbedrag gelijk aan een nader te bepalen som te voldoen door [C] en [B] op de onder randnummer 25 [6] (bedoeld zal zijn 36, rechtbank) beschreven wijze onder toekenning en vestiging van een zakelijk recht van gebruik en bewoning van het door [A] bewoonde [huis b] , kadastraal bekend als [plaats 1] F 2468 ;
V. de inboedel, kunst en archiefzaken zoals genoemd in het testament van erflater onder IV sub e, aldus te verdelen dat het aandeel van [C] en [B] wordt toegedeeld aan [A] , zulks tegen een waarde van € 1.500.000,00 per aandeel (tezamen € 3.000.000,00), subsidiair, bij bezwaar tegen deze waarde van [A] , tegen de waarde die door de rechtbank te benoemen drie deskundigen zullen bepalen.
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
Voor zover de rechtbank het gehele [landgoed a] niet aan [B] en [C] gezamenlijk toedeelt, vordert [7] [B] dat de rechtbank:
IV. [landgoed b] toedeelt aan [B] tegen de door de deskundigen bepaalde waarde van € 6.700.000,00 alsmede het blote eigendomsrecht van het [huis c] , waarvan
[B] reeds het zakelijk recht van gebruik en bewoning bezit met nader aan te duiden bijbehorende grond, vermeerderd met een door de rechtbank te bepalen bedrag wegens onderbedeling.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

procedureel
4.1.
De rechtbank stelt vast dat op de vorderingen van [X] in conventie sub 1e en 2e van 3.1 met instemming van de andere partijen is beslist met het bevelen van een deskundigenbericht, dat vervolgens voorhanden is gekomen.
Daarmee resteert de vordering tot verdeling van de gemeenschap in de door haar gestelde zin, waaraan zij medewerking van haar zusters verlangt.
4.2.
De rechtbank overweegt dat zij krachtens het bepaalde in de artikelen 677 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is tot het gelasten van de wijze van verdeling of tot het zelf vaststellen van de verdeling op de voet van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek.
4.3.
In reconventie heeft [B] een andere wijze van verdeling gevorderd. Deze vordering houdt een betwisting in van de door [X] bepleite verdeling, met een andere verdeling ten doel. Ook [A] en [C] hebben hun standpunten ten aanzien van de verdeling, te beschouwen als gedaan bij wijze van verweer, in de procedure naar voren gebracht. Bij de start van de procedure is het verweer van [B] geduid als een reconventionele vordering, met het benoemen van [A] en [C] als mede-eiseressen in reconventie, wat [A] betreft zonder gebleken expliciete uitlating in die zin. Het was evenwel formeel niet nodig om in een procedure strekkende tot verdeling voor het standpunt van [B] , noch voor de verweren van [A] en [C] , een reconventionele vordering in te stellen.
4.4.
De rechter die de verdeling gelast c.q. vaststelt is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd. De wetgever heeft de vrijheid van de rechter bij de toepassing van art. 3:185 lid 1 BW zo weinig mogelijk beperkt [8] . De rechtbank kan de verdeling tot stand brengen zoals de rechtbank die haar het meest geraden voorkomt, waartoe zij acht moet en zal slaan op de onderscheiden standpunten van de deelgenoten. Het voeren van een verweer strekkende tot een andere wijze van verdeling dan in conventie gevorderd is in verband met dit uitgangspunt voldoende.
4.5.
De rechtbank verstaat de reconventionele vordering van [B] , voor zover betreft de onderdelen II en verder sub 3.2 en haar vordering in voorwaardelijke reconventie sub 3.3 daarom zodanig, dat zij hiermee haar standpunt tot verdeling heeft verwoord evenals [A] en [C] dat voor zichzelf hebben gedaan. Zij zal in zoverre niet afzonderlijk daarop beslissen maar verstaan dat daarop met de beslissing op de vordering tot verdeling in conventie is beslist. Of en in hoeverre de laatstelijk ingenomen standpunten van [A] en [C] nog onder de vlag van tot de reconventionele vordering van [B] worden gevoerd, kan worden daargelaten; hun standpunten worden immers op zichzelf in de zaak betrokken. De in de procedure tot dusver gehanteerde partijhoedanigheden zijn enkel ter wille van de overzichtelijkheid ook in de aanhef van dit vonnis aangehouden. De rechtbank zal verstaan dat met de beslissing in conventie zal worden beslist op de vorderingen in reconventie, behoudens op de hierna te melden reconventionele vordering van [B] als vermeld bij I onder 3.2.
4.6.
Laatstbedoelde vordering beschouwt de rechtbank, hoewel gedaan in het licht van de verdeling, evenwel als een zelfstandige vordering (tot het bevelen van een deskundigenbericht) waarop zij hierna zal terugkomen.
4.7.
Bij het voorgaande overweegt de rechtbank dat de primaire vordering van [X] tot verdeling naast de registergoederen mede roerende zaken betreft.
4.8.
[X] heeft tijdens de procedure haar bevoegdheid tot eiswijziging aangewend, evenals [B] dat heeft gedaan. Afgezien van inhoudelijke verweren over en weer van hen en van de andere partijen tegen de bij de eiswijzigingen nader ingenomen standpunten ten aanzien van de verdeling, is ter zake van de (diverse) eiswijzigingen door geen van de gedaagde partijen in procedureel opzicht bezwaar gemaakt.
het deskundigenbericht
4.9.
[X] , [B] en [A] hebben zich uitgelaten over het deskundigenbericht. [X] en [A] hebben aangegeven dat van de inhoud van het deskundigenbericht kan worden uitgegaan voor zover dat betrekking heeft op de beschrijving van de objecten/zaken en de getaxeerde waarden daarvan. [B] heeft doen weten het niet eens te zijn met de waardering van knipgroen als landbouwgrond van de percelen 67, 69, 71, 72 en 74 en dat zij in het verlengde hiervan de waardering van [landgoed a] niet juist en te hoog acht.
Voor het overige refereert [B] zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de waardevaststelling. Van [C] is geen reactie op het deskundigenrapport ontvangen. Zij had op dat moment in de procedure geen advocaat, inmiddels overigens wel. De rechtbank gaat ervan uit dat [C] geacht moet worden geen zodanige bedenkingen tegen het deskundigenbericht te hebben (gehad) dat zijn daarvan in de procedure blijk wil geven.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat [B] haar opmerking inzake het knipgroen eveneens eerder heeft ingediend bij de deskundigen bij wijze van reactie op hun concept-rapport. De deskundigen hebben daarop de opmerking van hun commentaar voorzien in het definitieve rapport. Zij hebben in de opmerking geen aanleiding gezien hun rapport te wijzigen.
Met het oog op de expertise van de deskundigen, zal de rechtbank daarom aan de betreffende opmerkingen van [B] geen gevolgtrekking verbinden voor de bruikbaarheid van het deskundigenbericht voor de verdeling. Bovendien is niet in de fase nadien naar voren gekomen dat dit punt voor het standpunt van [B] inzake de verdeling een knelpunt vormde.
4.11.
Ondanks de hiervoor besproken opmerking van [B] op een onderdeel, stelt de rechtbank dus vast dat alle partijen zich kunnen vinden in het deskundigenbericht als basis voor de verdeling. Bij haar beslissing gaat zij daarvan uit.
de standpunten ten aanzien van de verdeling wat betreft de registergoederen en bijbehorende roerende zaken
[X]
4.12.
[X] vordert primair toedeling
aan [X] en [A]van:
  • alle gronden en percelen (en zich daarop bevindende onroerende en roerende zaken) tezamen geheten en bekend als “ [landgoed b] ” en, onlosmakelijk daarmee verbonden,
  • de gronden en percelen (en zich daarop bevindende onroerende en roerende zaken) die zich bevinden op het “ [landgoed a] ”, behoudens de in het [Huis landgoed a] aanwezige roerende zaken, die gelet op de testamentaire bepaling als in de feitenrubriek geciteerd onder 2.6 in het [Huis landgoed a] dienen te blijven, zoals op een kaartbijlage 1A en 1B en op een lijst van percelen weergegeven.
aan [B] en [C]:
- de overige percelen van [landgoed a] .
[A]
4.13.
[A] wenst dezelfde verdeling als [X] , vermeld onder 4.12.
[B]
4.14.
[B] vordert primair de volgende toedeling:
aan [B] en [C]van:
- [landgoed a] (met uitzondering van het [huis a] ) en het [landgoed c]
bestaande uit de percelen zoals genoemd in het deskundigenrapport, met alle bijbehorende roerende zaken (m.u.v. inboedel, kunst en archiefzaken als genoemd in het testament onder IV sub e), onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen,
aan [X]van:
  • [landgoed b] bestaande uit de percelen zoals genoemd in het deskundigenrapport met bijbehorende roerende en onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen, waarde € 6.700.000,00
  • het [huis a] , waarde € 280.000,00,
aan [A]van:
  • een geldbedrag van € 1.500.000,00, aan haar te voldoen door [B] tegenover afstand van [A] van haar aandelen in de NSW-B.V. voor [landgoed a] ,
  • een geldbedrag van € 1.000.000,00 aan haar te voldoen door [B] en [C]
  • een geldbedrag aan haar te voldoen door [X] wegens overbedeling,
  • een geldbedrag uit verkoop van percelen van [landgoed a] ,
  • een zakelijk recht van gebruik en bewoning van het [huis b] ,
  • de aandelen van [B] en [C] in de inboedel, kunst en archiefzaken als genoemd in het testament onder IV sub e tegen een waarde van € 3.000.000,00 (€ 1.500.000,00 per aandeel).
Subsidiair vordert [B] toedeling
aan [B]van:
  • [landgoed b] tegen de waarde van € 6.700.000,00 (volgens de deskundigen)
  • het blote eigendomsrecht van het [huis c] met recht van gebruik en bewoning met nader aan te duiden bijbehorende grond
  • een door de rechtbank te bepalen bedrag wegens onderbedeling.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat [B] bij de primair voorgestane verdeling niet uitgaat van het deskundigenrapport wat betreft de aan [landgoed a] en het [landgoed c] toe te kennen waarde, maar van door haar bij de bewindvoerders ingewonnen
informatie. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van deze twee objecten lager moet zijn als gevolg van een waardedrukkend effect van de inbreng ervan in een NSW-B.V., hetgeen van belang is voor de financiële verrekening met de niet-deelnemers ( [X] en [A] ) aan een zodanige NSW-B.V. Haar vordering onder 3.2 sub I tot een nieuw deskundigenadvies komt voort uit deze benadering.
[C]
4.16.
[C] heeft aangegeven dat het haar primaire wens is dat de beide landgoederen als geheel worden overgedragen aan de zonen van [X] , [D] en [E] , en aan haar zoon [F] .
Aanvankelijk heeft zij als beoogde verdeling aangegeven:
aan [B] en [C]:
- [landgoed a]
aan [X] en [A]:
- [landgoed b] .
Zij stelt wat betreft de verdeling deze thans primair als volgt voor:
  • conform de door [B] primair voorgestane verdeling (zie 4.14)
  • toedeling van het equivalent in euro’s van het bedrag van fl 200.000,00, te indexeren vanaf 1990 uit hoofde van onderdeel IV sub d van het testament.
Subsidiair wenst zij toedeling
aan [C]van:
  • dat gedeelte van [landgoed a] waarin begrepen is de door haar overleden echtgenoot gerealiseerde jachthut met een daarop aansluitend deel van de gronden, waarvan de gezamenlijke waarde correspondeert met de waarde van het aandeel van [C] in de gemeenschap
  • de waarde van haar aandeel in de boedel.
de verdeling – overwegingen vooraf
4.17.
Ingevolgde artikel 3:185 BW komen - in dit geval - als wijzen van verdeling in aanmerking:
a. toedeling van een gedeelte van het goed aan ieder der deelgenoten;
b. overbedeling van een of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde.
4.18.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een toedeling aan of ten behoeve van het oprichten van een (toekomstige)vennootschap (een NSW-B.V.) geen wijze van verdelen betreft waarin de wet voorziet, zodat de rechtbank daaraan voorbij moet gaan. Hoewel dit niet (meer) terugkomt in de door haar gevorderde verdeling, zoals hiervoor sub 3.2 en 4.14 vermeld, heeft de eerste vordering in reconventie van [B] als achtergrond een beoogde verdeling mét het oprichten van een NSW-B.V., bij welke verdeling zij wilde uitgaan van de waarden van de objecten in zodanig vennootschapsverband. Haar standpunt over de verdeling steunt in dat geval op een verdeling op basis van een lagere waarde van [landgoed a] in die situatie (€ 17.000.000,00 in plaats van de door de deskundigen getaxeerde waarde van € 23.470.000,00), die zij baseert op een dienovereenkomstige waardebepaling van de bewindvoerders van het landgoed.
4.19.
Weliswaar is de rechtbank bij de opdracht aan de deskundigen in haar vonnis van 31 oktober 2018 in zoverre tegemoet gekomen aan [B] en [C] - die een tweeledige opdracht aan deskundigen hadden bepleit : één taxatie naar de marktwaarde in het economisch verkeer en één naar de waarde van [landgoed a] en [landgoed b] “indien deze landgoederen elk in een NSW-B.V. zouden worden ingebracht” - door mede een dienovereenkomstige vraagstelling voor de deskundigen op te nemen. Gebleken is dat de deskundigen niet op basis van een dergelijke fictieve basis een taxatie hebben kunnen uitbrengen. Zij hebben daarom de taxatie beperkt tot de economische marktwaarde.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat voor de optie van het creëren van een NSW- B.V. voor elk van de landgoederen en de voorwaarden waaronder, bij de deelgenoten geen eensgezinde standpunten bestaan.
4.21.
In aanmerking genomen rechtsoverweging 4.18 is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [B] , ondersteund door [C] , om een nieuws deskundigenbericht te bevelen, ten behoeve van een verdeling op grond van waarden als thans gevraagd wordt te bepalen, niet voor toewijzing in aanmerking komt. Daarbij heeft zij mee overwogen dat (de opdracht tot) een waardebepaling op basis van marktwaarde, zoals die er is, (mede) haar instemming, en ook die van [C] , had verkregen. De vordering van [B] als vermeld bij I onder 3.2 ligt daarom voor afwijzing gereed.
4.22.
Aangezien de wet voorziet in verdeling onder de deelgenoten van de gemeenschap, staat op voorhand vast dat de primaire wens van [C] om toe te delen aan “de volgende generatie” bij de beslissing buiten beschouwing moet blijven.
4.23.
De rechtbank gaat bij de verdeling uit van de taxatie(s) volgens het deskundigenbericht en dus wat betreft de peildatum van de waardedatum van het deskundigenbericht van 1 maart 2019.
4.24.
[X] en [A] hebben de rechtbank uitdrukkelijk gevraagd om wat betreft de toedeling van delen van de registergoederen één onlosmakelijk verbonden toedeling aan hen beiden samen te doen, overeenkomend met de totale waarde van de beide aan elk van hen toekomende gedeelten. Ook de primaire vordering van [B] en [C] ziet op een zodanige gezamenlijke toedeling aan hen beiden. Daarmee komen twee nieuwe gemeenschappen met daarin wederom onverdeeld eigendom tot stand maar de rechtbank zal bij haar beslissing rekening houden met deze vorderingen. Binnen die twee gemeenschappen kunnen de deelgenoten hun rechtsverhouding tot elkaar vanzelfsprekend nader regelen.
de voorgestane verdeling
4.25.
De rechtbank plaatst voorop dat bij de verdeling moet uitgaan van hetgeen vader in zijn laatste wilsbeschikking heeft bepaald, voor zover betrekking hebbende op de [landgoed a] , inhoudende zijn uitdrukkelijke wens dat dit landgoed als zodanig in stand blijft. Deze wens komt mede tot uitdrukking in de bepaling in zijn laatste wil tot het hebben van het voorkeursrecht tot koop, respectievelijk toescheiding, van de overige erfgenamen ingeval een erfgenaam haar onverdeeld aandeel in het landgoed wil vervreemden. Hoewel deze bepaling in het uiterste geval vervreemding van een (aan)deel toelaat, moet vader geacht worden ook hiermee, in samenhang met de genoemde wens, uitdrukking te hebben gegeven aan zijn verlangen dat het landgoed “in de familie” blijft.
4.26.
Indachtig die wil dragen partijen alle het behoud van [landgoed a] als geheel een warm hart toe.
4.27.
Een tweede belangrijk aspect bij de verdeling acht de rechtbank de cultuurhistorische waarde van het erfgoed [landgoed a] en de monumentale waarde van het [Huis landgoed a] . Dit landgoed is in bezit van [de familie] dat het landgoed in meer dan 400 jaar heeft behouden en ontwikkeld. Dat het algemeen belang gediend is met het behoud van dit landgoed staat volgens de rechtbank buiten twijfel staan.
4.28.
Echter, aangezien [landgoed a] als geheel veruit het grootste onderdeel in de te verdelen gemeenschap vormt en er vier deelgenoten zijn, acht de rechtbank het onontkoombaar dat het landgoed niet als geheel, zoals dat nu gevormd is, ongewijzigd in stand zal kunnen blijven. Verdeling betekent in beginsel opdelen ofwel in vieren delen. Voor zover dat opdelen niet simpelweg tot vier gelijke delen kan leiden, is voorts onontkoombaar dat overbedeling c.q. onderbedeling aan de orde is, waarbij een overbedeelde partij een onderbedeelde partij een waarde in geld moet vergoeden.
4.29.
Aangezien het “opknippen” van het landgoed niet zou stroken met vaders wil noch het algemeen belang vanwege de cultuurhistorische waarde zou dienen, moet de verdeling er naar het oordeel van de rechtbank erop gericht zijn om het landgoed
zo veel mogelijkals geheel in stand te laten.
Kern van het landgoed is het [Huis landgoed a] . Het komt de rechtbank voor dat vanuit dit uitgangspunt een verdeling geboden is die meebrengt dat van het landgoed als geheel zoveel mogelijk rondom die kern bijeengehouden wordt. Dat dit ertoe zou moeten leiden, dat ter wille van een evenredige verdeling, verderaf gelegen gronden van het landgoed verkocht zouden moeten worden om onderbedeling te compenseren, moet dan worden aanvaard.
4.30.
Met een toedeling in twee delen, enerzijds voor en [X] en [A] en anderzijds voor [B] en [C] , zoals partijen dat willen, wordt het nadelig gevolg van het in vieren delen in het licht van het uitgangspunt gematigd, maar blijft gelden.
4.31.
Dat nadeel zou zich te minder doen gelden indien een verdeling zou worden bepaald, waarbij het gehele [landgoed a] aan [A] , [B] en [C] zou worden toegedeeld, behoudens [huis a] (aan [X] ), met toedeling van [landgoed b] en [landgoed c] met [huis a] aan [X] . In dat geval zou een financiële verrekening beperkt kunnen blijven aangezien aan [X] door de drie anderen slechts samen een bedrag wegens overbedeling van vooralsnog € 92.500,00 zou moeten worden betaald. Met die verdeling zou vooral recht zijn gedaan aan de vorengenoemde belangen c.q. uitgangspunten, waaronder de wil van vader.
4.32.
Echter, [A] heeft een aanvankelijk standpunt tot medewerking aan een zodanige verdeling verlaten en zich achter de vorderingen van [X] gesteld. De door [B] en [C] vooropgestelde inbreng in een NSW-B.V. is aan die medewerking in de weg komen te staan. Met een toedeling als vorenbedoeld zal naar verwachting dan ook geen oplossing worden bereikt over het beheer en bestuur van het landgoed - en daarmee voor de huidige problematiek - zodat partijen gegijzelden van elkaar zullen blijven. Waar de vorderingen van [B] en [C] thans ook niet meer strekken tot een zodanige toedeling, zal de rechtbank daartoe niet overgaan, en overweegt verder als volgt.
4.33.
Naar het oordeel van de rechtbank strookt de door [B] en [C] voorgestane verdeling het meest met de wil van vader en met het cultuur-historisch belang.
De vordering van [X] en [A] strekt ertoe dat uit het geheel de kern van het landgoed (het hoofdhuis met aansluitend gelegen gronden, volgens [B] de mooiste akkers, tezamen ter grootte van ongeveer één derde van het geheel) wordt “gesneden” ter toedeling aan hen. [X] en [A] hebben weliswaar betoogd dat met deze verdeling rekening wordt gehouden met de gedachte dat de landgoederen zoveel mogelijk als geheel bijeen zouden moeten blijven, en zij dat “verder opknippen” ongewenst achten, maar hun benadering volgt een ander uitgangspunt dan de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
4.34.
Toedeling aan [B] en [C] van het landgoed als geheel doet meer recht aan bedoeld uitgangspunt, zij het dat in dit geval ook verkoop van gronden of opstallen onvermijdelijk is. Naar het de rechtbank voorkomt, zou deze verkoop dan met name de oostelijk van de [straatnaam] gelegen gronden moeten betreffen, opdat ten westzijde van deze weg een aaneengesloten geheel rondom het [Huis landgoed a] in stand kan blijven. Hierbij overweegt de rechtbank dat de noordoostelijke gronden van het landgoed ten oosten de zijde van de [straatnaam] door geen van partijen (voor zich) als zeker behoudenswaard zijn benoemd. Integendeel, de (optie van) verkoop van grond(en) aan die zijde van de weg is in het debat reeds naar voren gekomen. Niettemin heeft [B] ook de mogelijkheid geopperd om, bij de verdeling volgens haar, gronden nabij [huis a] aan de zuidwestzijde van het landgoed aan [X] over te dragen.
4.35.
De toedeling volgens [B] en [C] houdt in dat [X] het op [landgoed a] gelegen [huis a] verkrijgt en in zoverre recht doet aan de overweging van [X] dat zij haar woning als haar hoofdverblijf op het door haar beoogde deel van het landgoed krijgt. Hetzelfde geldt voor wat betreft het [huis b] als hoofdverblijf van [A] , zij het dat [B] en [C] wat deze woning betreft voorzien in een zakelijk recht van gebruik en bewoning voor [A] en niet in eigendomsverkrijging.
4.36.
Bij een verdeling conform het voorstel van [B] en [C] zal aan [X] , naast het [huis a] , [landgoed b] worden toegedeeld. Waar [X] en [A] dat vorderen en daarmee tevens kan worden voorkomen dat aan [A] slechts financiële vergoeding wegens onderbedeling uit de verdeling overblijft als aandeel, zal de rechtbank [landgoed b] aan [X] en [A] samen toedelen. Zij zijn ook vooral betrokken (geweest) bij dit landgoed.
4.37.
Ten behoeve van een zo evenredig mogelijke verdeling is de rechtbank van oordeel dat bij de verdeling volgens [B] en [C] , in afwijking daarvan, het [landgoed c] ook aan [X] en [A] moet worden toegedeeld.
4.38.
Bij de verdeling van de registergoederen acht de rechtbank “ compensatie met “de waarde van roerende goederen - in het bijzonder met die goederen die zich in het [Huis landgoed a] bevinden - uit het oogpunt van verdeling ongewenst, mede gezien de standpunten van partijen hieromtrent.
4.39.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdeling van de gemeenschap wat betreft de landgoederen als volgt zal moeten plaatsvinden op de volgende grondslag:
totale waarde van alle landgoederen: € 30.770.000,00
recht van ieder der deelgenoten: € 7.692.500,00
A.
aan [X] en [A] , ieder voor de onverdeelde helft:
  • [landgoed b] , bestaande uit de percelen zoals genoemd in het deskundigenrapport met bijbehorende roerende en onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen, waarde € 6.700.000,00,
  • het [landgoed c] , bestaande uit het perceel zoals genoemd in het deskundigenrapport met bijbehorende roerende en onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen, waarde € 620.000,00,
B.
aan [X]:
- het [huis a] met bijbehorende perceel, waarde € 280.000,00
- een geldvordering op [B] en [C] van € 3.752.500,00 wegens onderbedeling,
C.
aan [A]:
- een geldvordering op [B] en [C] van € 4.032.500,00 wegens onderbedeling,
- een zakelijk recht van gebruik en bewoning van [huis b] , waarvan de waarde nader is te bepalen (hierna: p.m.),
D.
aan [B] en [C] , ieder voor de onverdeelde helft:
- [landgoed a] , uitgezonderd het [huis a] met bijbehorend perceel, bestaande uit de percelen zoals genoemd in het deskundigenrapport met bijbehorende roerende en onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen, waarde € 23.170.000,00, onder de verplichting te voldoen:
- een schuld aan [X] van € 3.752.000,00 wegens overbedeling,
- een schuld aan [A] van € 4.032.000,00 minus p.m. wegens overbedeling,
E. onder de bepaling dat [B] en [C] ter voldoening van de vergoeding(en) wegens onderbedeling aan [X] en [A] deze voldoening zoveel mogelijk, voor zover zij daartoe ieder voor zich de wens te kennen geven, in de vorm van overdracht van onroerende zaken van [landgoed a] aan [X] en [A] moeten realiseren.
4.40.
De rechtbank verstaat dat de roerende zaken die behoren bij of daarvan onlosmakelijk deel uitmaken van onroerende zaken, zoals zij verdeling daarvan zal bepalen, van die verdeling deel uitmaken.
de voorgestane verdeling van de roerende zaken in het [Huis landgoed a]
4.41.
[X] heeft aanvankelijk geen vordering ingesteld inzake de verdeling van de roerende zaken in het [Huis landgoed a] , althans zij heeft die goederen bij haar vordering uitgezonderd. Zij heeft het standpunt ingenomen dat de roerende zaken in het huis als “verbonden” aan dit huis aanwezig dienen te blijven. Een (nadere) verrekening (met een aan een deelgenoot toekomende deel van het geheel) of inbreng dient volgens haar niet te worden bepaald. Zij kan zich vinden in het bijeenhouden van de inboedel van het huis in een stichting, wat [A] mogelijk beoogt. De waarde van de roerende zaken, die volgens [X] nu nergens op gebaseerd is en onderbouwing ontbeert, zou op nihil gesteld moeten worden, zodat het aandeel daarin voor dat doel van elk van hen gelijk is.
Voor zover inbreng in een daartoe op te richten stichting niet door partijen wordt ondersteund dan wel partijen niet anders beslissen, derhalve voorwaardelijk, heeft [X] bij wijze van wijziging dan wel aanvulling van eis alsnog primair gevorderd om partijen te gebieden om over te gaan tot verdeling van de onroerende zaken in het huis op basis van eerder getaxeerde waarden, zoals in 3.1 onder 9e vermeld.
4.42.
[A] heeft het standpunt ingenomen dat - kort gezegd - het vaststellen van een verrekening of inbreng wat betreft de goederen van het huis niet nodig is. Zij is van mening dat de wens van vader in het testament op dit onderdeel gerespecteerd dient te worden.
4.43.
[B] heeft ten aanzien van de roerende zaken in het huis een specifieke vordering (sub V) ingesteld, die strekt tot toedeling van de aandelen daarin van haar en [C] samen aan [A] tegen een waarde van € 1.500.000,00 per aandeel. Deze waarde betreft een door [B] geschatte waarde. Voor zover [A] zich zal verzetten tegen deze waarde, zal deze door drie door de rechtbank te benoemen deskundigen moeten worden bepaald.
[C] ondersteunt deze vordering van [B] .
[B] heeft als nader standpunt verdeling van de inboedel van het huis ingenomen dat zij geen aandeel daarin toegedeeld wil krijgen. Zij persisteert bij haar vordering als in 3.2 sub V vermeld.
4.44.
[C] heeft verklaard onder verwijzing naar beheer door [X] en [A] in het verleden niet in te stemmen met de eisen van [X] inzake de inboedel, overige roerende zaken en banktegoeden.
4.45.
De rechtbank is van oordeel dat enerzijds de wil van vader en anderzijds het cultuurhistorische waarde van het huis, waaraan de zich daarin bevindende inboedel bijdraagt, moet meebrengen dat deze inboedel in het huis blijft. Aan de aan de wil van vader verbonden voorwaarde dat het [Huis landgoed a] met het daarin aanwezige meubilair aan één of meer afstammelingen toekomt, zal immers voldaan kunen worden.
4.46.
De rechtbank gaat er van uit dat partijen alle de wens van vader willen respecteren. Zij maakt dat op uit de omstandigheid dat partijen het er over eens zijn dat de inboedel in het huis dient te blijven (bijvoorbeeld onder beheer van een op te richten stichting), ongeacht de vordering van [B] en [C] tot verdeling en verrekening.
4.47.
De rechtbank is daarom voornemens inzake de verdeling van de roerende zaken in het huis het volgende te bepalen:
  • deze goederen worden over partijen gelijkelijk en tot een gelijke waarde per aandeel verdeeld, in die zin dat elke der deelgenoten een aandeel daarin verkrijgt, onder de bepaling dat ieders aandeel fysiek in het huis aanwezig blijft,
  • voor de verdeling in vier gelijke c.q. gelijkwaardige delen geldt als uitgangspunt de waardebepaling volgens het taxatierapport van 30 augustus 1991,
  • de verdeling dient te geschieden door een boedelnotaris,
  • indien een partij het haar toekomende aandeel wil overdragen aan een mede-rechthebbende op een aandeel, dient die partij die mede-rechthebbende de aldus bepaalde waarde te vergoeden,
  • partijen kunnen hun aandeel zonder enige verrekening overdragen aan een op te richten stichting met als doel het behouden en beheren van de roerende zaken in het huis.
4.48.
In aanmerking genomen rechtsoverweging 4.38 en de overwegingen ten aanzien van de verdelingsvordering van [B] en [C] , acht de rechtbank ter zake van de verdeling van de roerende zaken in het huis geen nieuwe waardebepaling nodig, waarbij zij er kennis van heeft genomen dat [A] ter comparitie heeft verklaard dat de genoemde taxatie volledig is en overeenkomt met hetgeen nu aanwezig is (“ofwel alles is er nog”), hetgeen [B] heeft bevestigd.
4.49.
Ter zake van de verdeling van de geldmiddelen stelt de rechtbank vast dat [B] zich verenigt met de vordering van [X] dat deze geldmiddelen na aftrek van de op de verdeling betrekking hebbende kosten tussen de deelgenoten zullen worden verdeeld. [A] heeft hiertegen geen ander standpunt doen blijken. De betreffende vordering van [X] komt naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing in aanmerking.
boedelnotaris
4.50.
De rechtbank zal over de benoeming van een boedelnotaris ten overstaan van wie de akte van verdeling zak worden gepasseerd thans nog geen beslissing nemen. Daarover zal ter comparitie van partijen nader van gedachten worden gewisseld.
proceskosten
4.51.
De rechtbank is voornemens de proceskosten bij eindvonnis te compenseren tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
het vervolg
4.52.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft hiervoor aangegeven welke beslissingen in deze zaak naar haar oordeel moeten worden genomen. Gelet op het gewicht van de zaak en de belangen van elk der partijen acht zij aangewezen dat een en ander - mede ter voorkoming van eventuele ongewenste praktische uitvoeringsproblemen - ten overstaan van een meervoudige kamer wordt doorgenomen en voor zover nodig in onderling overleg bijgesteld kan worden. Zij zal de zaak daarom in de stand waarin de behandeling zich bevindt, verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank om eindvonnis te wijzen en uit te spreken. Deze werkwijze heeft zij ter comparitie reeds medegedeeld. In verband met deze verwijzing zal zij voorts een comparitie bepalen voor de meervoudige kamer teneinde partijen de gelegenheid te bieden om zich uit te laten over de verdeling zoals die naar het oordeel van de enkelvoudige kamer volgens dit vonnis zou moeten luiden.
Van de meervoudige kamer zal de huidige enkelvoudige rechter geen deel gaan uitmaken in verband met diens vertrek naar de Rechtbank Noord-Nederland.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak in de stand waarin de behandeling zich bevindt naar de meervoudige kamer van deze rechtbank,
5.2.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd, tenzij alle partijen op de na vermelde rolzitting melden hiervan af te willen zien,
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 21 juli 2021 voor het bepalen van dag en tijdstip waarop de comparitie van partijen zal plaatsvinden. Partijen hoeven niet aanwezig te zijn bij deze rolzitting. Partijen kunnen tot uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) opgeven voor
de maanden september tot en met december 2021,
5.4.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen, alsmede dat bij de planning geen rekening zal worden gehouden met de verhinderingen van een partij die meer verhinderingen heeft opgegeven dan hiervoor onder 5.3 genoemd;
5.5.
bepaalt dat de comparitie in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.6.
wijst partijen er op, dat voor de comparitie anderhalf uur zal worden uitgetrokken;
5.7.
wijst partijen er op dat zij eventuele nadere stukken ten behoeve van de comparitie tot uiterlijk tien dagen voor de comparitie in het geding kunnen brengen.
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken door
mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek als rolrechter op 30 juni 2021.

Voetnoten

1.Conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte aanvulling/wijziging van eis op de rol van 5 februari 2020 (randnummer 13)
2.Eis gewijzigd bij Conclusie van Repliek in conventie houdende wijziging van eis tevens voorwaardelijke conclusie van antwoord in reconventie op de rol van 1 oktober 2014 (randnummer 65)
3.Conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte aanvulling/wijziging van eis van 5 februari 2020
4.Eis gewijzigd bij Akte uitlating wijziging eis in conventie tevens akte wijziging eis in reconventie op de rol van 29 april 2020
5.Natuurschoonwet
6.Van de Akte uitlating wijziging eis in conventie tevens akte wijziging eis in reconventie op de rol van 29 april 2020
7.Bij de bij voetnoot 6 genoemd akte
8.HR 17 april 1998, NJ 1999/550 en Parl. Gesch. BW Boek 3 1981, p. 619