ECLI:NL:RBOVE:2021:4972

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
05.213819.20
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige in zwembad

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige verdachte, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 12-jarige jongen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 juli 2020 in een zwembad in Gramsbergen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De verdachte heeft de jongen vastgepakt, hem zoenen gegeven op de wang en de mond, en op zijn buik getrommeld. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen als ontuchtig zijn aan te merken en dat de verdachte zich niet voldoende bewust was van de gevolgen van zijn daden, mede door een ontwikkelingsachterstand. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich moet melden bij de jeugdreclassering en zich moet laten behandelen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door het feit is toegebracht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de artikelen 247 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05.213819.20 (P)
Datum vonnis: 13 september 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Dronkers en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. H.M. Hueting, advocaat in Brielle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 juli 2020 op [locatie] ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de 12-jarige [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 18 juli 2020 te Gramsbergen, gemeente Hardenberg, (telkens)
(op [locatie] ) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2]
2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (meermalen)
(telkens);
- die [slachtoffer] tegen zich aan heeft gedrukt/gehouden en/of op zich heeft
getrokken en/of gehouden,
- die [slachtoffer] heeft gezoend op de mond en/of wangen en/of
- op de buik van die [slachtoffer] heeft 'getrommeld'.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
4.1
Inleiding
Op zaterdag 18 juli 2020 kwam er bij de politie een melding binnen dat op de [locatie]
een jongen van 12 jaar oud seksueel was lastig gevallen door een man van 21 jaar oud. De politie hoorde ter plaatse van de 12-jarige [slachtoffer] dat in het zwembad en in de kleedkamer van het zwembad iets was voorgevallen tussen hem en verdachte.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde.
De ten laste gelegde handelingen kunnen worden bewezen, maar deze handelingen hadden geen ontuchtig karakter, omdat verdachte daar geen opzet op had. Er is hooguit sprake geweest van seksueel experimenteer gedrag vanuit verdachte, gelet op zijn ontwikkelingsachterstand.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat de verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd bij de politie klopt.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem tijdens het zwemmen ineens ging vastpakken en hem een zoen op de wang gaf. Verdachte heeft daarbij ter terechtzitting verklaard dat hij, bij het stuk in het zwembad waar de bubbels zijn, [slachtoffer] ook op zijn schoot heeft getrokken.
Vervolgens blijkt uit de verklaringen dat [slachtoffer] en verdachte naar de kleedkamer zijn gegaan. Verdachte heeft [slachtoffer] daar weer vastgepakt, hem bovenop zich getrokken en hem nogmaals gekust, deze keer op de mond. Ook heeft verdachte daar op de buik van [slachtoffer] getrommeld.
De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen als ontuchtig zijn aan te merken. Verdachte heeft [slachtoffer] niet alleen vastgepakt, maar hem ook twee keer een zoen gegeven. Eerst op de wang, daarna in de kleedkamer ook op de mond en daarbij heeft verdachte [slachtoffer] op zijn schoot getrokken terwijl hij, verdachte, op een bankje lag. Daarnaast heeft hij in de kleedkamer op de buik van [slachtoffer] getrommeld.
Deze handelingen gaan verder dan spelenderwijs stoeien. Het geven van zoenen op het gezicht en op de mond zijn handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm wanneer daartoe geen instemming is verkregen van de ander.
De rechtbank acht de ten laste gelegde ontucht dan ook bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juli 2020 te Gramsbergen, gemeente Hardenberg, telkens, op [locatie] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten;
- die [slachtoffer] tegen zich aan heeft gedrukt/gehouden en op zich heeft
getrokken en/of gehouden,
- die [slachtoffer] heeft gezoend op de mond en wangen en
- op de buik van die [slachtoffer] heeft 'getrommeld'.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is het met het advies van de Reclassering eens dat de zaak afgedaan dient te worden conform het jeugdstrafrecht.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de William Schrikker Groep.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen heeft de raadsman gepleit tot toepassing van het rechterlijk pardon, zoals bedoeld in artikel 9a Sr. Meer subsidiair heeft de raadsman gepleit tot oplegging van een voorwaardelijke straf. Daarbij heeft de raadsman te kennen gegeven dat verdachte bereid is mee te werken aan een behandeling.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een jongen van 12 jaar oud. Ze waren samen aan het zwemmen op een vakantiepark en tijdens het zwemmen heeft verdachte de jongen vastgepakt, hem op de wang gezoend en hem bij zich op schoot genomen. Vervolgens heeft verdachte de jongen in de kleedkamer nogmaals vastgepakt, hem bovenop zich getrokken, op de mond gezoend en op zijn buik getrommeld.
Uit het reclasseringsadvies van 1 december 2020 blijkt dat er bij verdachte vermoedelijk sprake is van een ontwikkelingsachterstand. Er is sprake van een beneden gemiddelde intelligentie, verdachte maakte op de rapporteur een niet leeftijdsadequate indruk en hij lijkt de consequenties van zijn handelen (voor zichzelf en anderen) onvoldoende te overzien. Om die reden heeft de Reclassering geadviseerd bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank neemt dat advies over en zal bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht toepassen. Ondanks dat verdachte op het moment van het plegen van de handelingen 21 jaar en dus volwassen was, was hij niet goed in staat te overzien welke indruk deze handelingen op de 12-jarige [slachtoffer] zouden maken.
Verdachte is fysiek een grote, sterke man waartegen [slachtoffer] niet was opgewassen. Bovendien was [slachtoffer] met verdachte aan het spelen in het zwembad en ging verdachte voor [slachtoffer] totaal onverwacht over tot het plegen van deze handelingen, waar [slachtoffer] niet van gediend was, maar waar hij, ook door zijn leeftijd en de ontwikkelingsfase waar hij zich in bevond, niet op bedacht was en ook niet hoefde te zijn.
De moeder van [slachtoffer] heeft ter zitting toegelicht welke indruk de handelingen van verdachte op hem hebben gemaakt. [slachtoffer] was bang na het incident, bang om verdachte nogmaals tegen te komen, maar ook bang dat anderen het eveneens zouden doen. Er was ook onbegrip en verdriet. Het is voor [slachtoffer] moeilijk te begrijpen waarom verdachte ineens overging tot het plegen van deze handelingen.
Het is positief dat verdachte zelf te kennen heeft gegeven dat hij er steeds alert op is dat hij niet meer in een dergelijke situatie terecht komt en dat hij ook open staat voor begeleiding en/of behandeling.
Alles afwegende, waarbij de rechtbank ook heeft meegenomen dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

8.De schade van de benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam] heeft namens [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 711,36 [zevenhonderdelf euro en zesendertig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kilometervergoeding, in totaal € 12,36;
- de kosten van twee dagen verblijf op het vakantiepark, € 199,-.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 500,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De reiskosten dienen te worden vergoed door verdachte, de verblijfskosten op het vakantiepark niet. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De reiskosten kunnen worden vergoed door verdachte, de verblijfskosten niet. Het bedrag aan immateriële schade kan vastgesteld worden op maximaal € 100,-.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten van de reiskosten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 12,36, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij voor wat betreft de verblijfkosten op het park. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 100,-.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
40 (veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
- bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders bepaalt. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering (William Schrikker Groep) op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat behandelen door de Waag en/of de Vierstroom of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter
als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling.
- draagt de gecertificeerde instelling, te weten William Schikker Groep (AST code 094), afdeling jeugdreclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Verantwoordelijke gemeente is Albrandswaard.
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam] , namens [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 112,36 (honderdtwaalf euro en zesendertig cent) (bestaande uit
€ 12,36 materiële schade en € 100,- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2020;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 112,36, (honderdtwaalf euro en zesendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2020 ten behoeve van de benadeelde en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2021.
Buiten staat
Mr. E. Leentjes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, team zeden, van het onderzoek met nummer [nummer] d.d. 20 augustus 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] d.d. 29 juli 2020:(pag. 28) Die jongen ging mij vast pakken. Hij ging mij 2 keer op de wang zoenen. Ik ging naar de kleedkamer. Daar kwam hij ook. Hij heeft mij daar 2 keer op de mond gezoend.
Hij lag in het binnenbad. Hij lag op zijn rug in het water en hij pakte me zo vast. Hij keek mij aan. Ik probeerde los te komen maar dat lukte eerst niet.
Hij ligt in de kleedkamer op een bankje. Ik stond. Hij pakte mij en trok mij bovenop zijn buik. Onze gezichten waren naar elkaar toe. Hij hield me weer strak vast en dan zoent hij mij op de mond.
Hij ging op mijn buik trommelen. Hij zei dat hij goed kon trommelen op mijn buik. Hij sloeg zachtjes met zijn handen op mijn buik. Dit gebeurde ook in de kleedkamer.
Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 30 augustus 2021:
Wat in de verklaringen van [slachtoffer] staat is wel gebeurd. Ik heb [slachtoffer] vastgepakt in het zwembad. In zijn zij en om zijn buik. Ik heb hem één zoen op de wang gegeven in het zwembad en één op de mond in de kleedkamer. In de kleedkamer heb ik hem ook vastgepakt. Ik heb op zijn buik getrommeld. In het zwembad had ik hem ook op schoot. Bij de bubbels in het zwembad trok ik [slachtoffer] ook op mijn schoot. Ik ben een stuk ouder en ook langer dan [slachtoffer] .