ECLI:NL:RBOVE:2021:4971

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
C/08/269990 / FA RK 21-2041
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding gezagsbeëindiging in het belang van de minderjarige met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 november 2021 uitspraak gedaan over de aanhouding van de gezagsbeëindiging van een minderjarige, die sinds 2017 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De rechtbank oordeelt dat aan de wettelijke criteria voor gezagsbeëindiging is voldaan, maar ziet in deze specifieke situatie bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de gezagsbeëindiging nu nog niet uit te spreken. De minderjarige woont sinds 2018 in een pleeggezin en de rechtbank benadrukt het belang van continuïteit en stabiliteit in de opvoedsituatie van het kind. De moeder van de minderjarige heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de raad om het gezag te beëindigen, en heeft aangegeven dat zij op termijn weer voor haar kind wil zorgen. De rechtbank heeft besloten de zaak aan te houden voor een jaar, waarbij de raad wordt verzocht om over een jaar een update te geven over de mogelijkheden van pleegoudervoogdij en de omgang tussen de minderjarige en haar moeder. De rechtbank benadrukt dat de aanhouding van de zaak niet betekent dat het perspectief van de minderjarige opnieuw ter discussie kan komen te staan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/269990 / FA RK 21-2041
beschikking van 22 november 2021
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verzoeker,
verder te noemen: de raad,
betreffende
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbenden],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Şeker,
de heer en mevrouw [A], verder te noemen: de pleegouders, en
de gecertificeerde instelling: William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, binnengekomen op 12 augustus 2021;
- op 11 oktober 2021 een e-mailbericht van mr. Şeker.
1.2.
Op 25 oktober 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- mevrouw [B] , namens de raad,
- en mevrouw [C] , namens de GI.
De pleegouders hebben aan de jeugdbeschermer laten weten dat zij wegens ziekte
binnen het gezin niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kunnen zijn.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. De vader van [de minderjarige] , [D] , is op [datum] 2019 overleden.
2.2.
[de minderjarige] staat sinds 16 maart 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 9 maart 2021 voor de duur van een jaar tot 16 maart 2022.
2.3.
[de minderjarige] is sinds 10 februari 2018 uit huis geplaatst. Zij woont sinds
2 augustus 2018 in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 9 maart 2021 voor de duur van een jaar tot 16 maart 2022.
2.4.
[de minderjarige] woont sinds 2 augustus 2018 in het gezin van de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Volgens de raad is een gezagsbeëindiging nodig omdat de aanvaardbare termijn is verstreken en [de minderjarige] meer dan twee jaar binnen het perspectief biedende pleeggezin verblijft. Moeder heeft niet aangeboren hersenletsel en een IQ van 54. Ze is niet leerbaar en er zijn geen ontwikkelmogelijkheden bij de moeder meer waardoor zij niet voor [de minderjarige] kan zorgen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.3.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de raad. Zij verzoekt de rechtbank
primair om het verzoek van de raad af te wijzen en subsidiair om de voogdij niet bij de
GI, maar bij de pleegouders te beleggen. Volgens de moeder is de gezagsbeëindiging niet nodig. Zij wil op termijn graag zelf weer voor [de minderjarige] gaan zorgen. Er is volgens de moeder sprake van een goede samenwerking met de huidige jeugdbeschermer. Zij is goed bereikbaar voor haar. De moeder weet nog steeds niet waar [de minderjarige] woont; dat is erg moeilijk voor haar. Met de pleegouders van [de minderjarige] heeft de moeder een goed contact. Zij ziet in dat [de minderjarige] op haar plek is in het pleeggezin. Er wordt goed voor [de minderjarige] gezorgd. De moeder heeft geen vertrouwen in de GI. Er zijn teveel negatieve ervaringen uit het verleden. Zij ziet het om die reden niet zitten dat de GI wordt belast met de voogdij over [de minderjarige] . Als de gezagsbeëindiging wordt uitgesproken, dan zou de moeder graag willen dat de pleegouders de voogdij op zich nemen. Met hen zou zij goed kunnen overleggen over [de minderjarige] .
4.4.
De GI kan zich vinden in het verzoek van de raad. Omdat de moeder een tijd slecht
bereikbaar is geweest, liep de GI af en toe tegen praktische problemen aan wanneer er zaken voor [de minderjarige] geregeld moesten worden. De jeugdbeschermer is met de pleegouders in gesprek over het kenbaar maken van hun adres aan de moeder. Als de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] positief blijft lopen, dan is het de bedoeling dat de moeder ook bij pleegouders op bezoek mag komen om [de minderjarige] te zien. De pleegouders hebben laten weten dat zij nu nog niet met de voogdij over [de minderjarige] belast willen worden. Zij vinden het hiervoor nog te vroeg, maar staan er wel voor open om hier met de GI naartoe te werken.

5.De beoordeling

Het wettelijk criterium
5.1.
Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het
gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt de rechtbank dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de moeder de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
Het oordeel
5.3.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling overweegt de rechtbank als volgt.
5.4.
Sinds augustus 2018 woont [de minderjarige] in het huidige pleeggezin. Zij ervaart daar de benodigde rust, stabiliteit en continuïteit in haar opvoedsituatie. Door de persoonlijke problematiek van de moeder, de tegenslagen die de moeder in oud gedrag doen terugvallen, de detentieperiodes en haar huidige detentie, wordt [de minderjarige] ernstig bedreigd in haar ontwikkeling en kan de moeder de benodigde opvoedsituatie niet aan haar bieden. De moeder heeft nog altijd de wens om op termijn weer zelf voor [de minderjarige] te zorgen. Zij begrijpt wel dat zij hier op dit moment niet toe in staat is. Zij heeft veel waardering voor het pleeggezin waarin [de minderjarige] opgroeit.
5.5.
Ondanks het feit dat moeder van goede wil is en heel veel van [de minderjarige] houdt, heeft de rechtbank niet de verwachting dat haar situatie zal veranderen om binnen een voor [de minderjarige] en haar ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:266 lid onder a BW. Gezagbeëindiging is in het belang van [de minderjarige] .
5.6.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling veel verdriet en pijn bij de moeder gezien. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat zij bij een gezagsbeëindiging de goede band met [de minderjarige] kan behouden. Zij heeft haar twee andere dochters niet meer gezien nadat haar het ouderlijk gezag over hen was ontnomen. Zij vreest dat een gezagsbeëindiging met de benoeming van de GI als voogd zal betekenen dat zij ook [de minderjarige] kwijtraakt. Daarom zou zij, als het gezag dan toch beëindigd moet worden, graag zien dat de pleegouders de voogdij over [de minderjarige] gaan uitoefenen. Met hen heeft de moeder een goede verstandhouding en zij verwacht dat zij in overleg met hen een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] kan blijven spelen.
5.7
In deze specifieke situatie ziet de rechtbank bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de gezagsbeëindiging nu nog niet uit te spreken. De rechtbank is van oordeel dat allereerst de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] goed moet lopen. Dat is nu niet het geval en vanuit die situatie het gezag van de moeder beëindigen acht de rechtbank niet wenselijk. Gebleken is dat er in het afgelopen jaar maar vier omgangsmomenten van een uur per keer tussen de moeder en [de minderjarige] zijn geweest vanwege ziekte en detentie van de moeder. De vorige jeugdbeschermer zag het niet zitten om de omgang te regelen vanuit de situatie waarin de moeder in detentie zat. De huidige jeugdbeschermer ziet dit gelukkig anders. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat er in de komende tijd wordt toegewerkt naar een voogdijoverdracht naar de pleegouders. Dit kan vanzelfsprekend alleen indien de pleegouders daar op deze relatief korte termijn voor open staan. Gezien het wantrouwen van de moeder in de GI enerzijds en haar vertrouwen in de pleegouders anderzijds, acht de rechtbank een voogdijschap van de pleegouders het meest wenselijk, in het belang van [de minderjarige] . Uiteraard wordt in de komende tijd van de moeder verwacht dat zij betrouwbaar is in het nakomen van de afspraken rondom de omgangsregeling. Een stabiel en positief contact is zowel de moeder als [de minderjarige] zeer gegund. Een voorwaarde hierbij is dat de moeder weet waar [de minderjarige] woont.
5.8.
De rechtbank zal de zaak gelet op het voorgaande aanhouden voor de periode van een jaar. De raad wordt verzocht zich over een jaar uit te laten over de mogelijkheden van pleegoudervoogdij en over het verloop van de omgang tussen [de minderjarige] en haar moeder. De rechtbank overweegt ten overvloede dat aanhouding van de zaak niet betekent dat het perspectief opnieuw ter discussie kan komen te staan. Duidelijk is dat voldaan is aan de wettelijke criteria voor gezagsbeëindiging en dat het perspectief van [de minderjarige] in het huidige pleeggezin ligt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verzoekt de raad om
voor 25 oktober 2022een schriftelijke update te geven.
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak voor nadere dagbepaling naar de rol van
25 oktober 2022.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2021 door mr. J.H. Olthof, mr. L. Pieters en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen in tegenwoordigheid van mr. M.H. Falkmann-Herber, als griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.