ECLI:NL:RBOVE:2021:4970

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
C/08/267516 / HA ZA 21-254
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en verwijzing naar kantonrechter in civiele procedure met Europees betalingsbevel

In deze zaak, die is aangespannen door een eiseres wonende in Duitsland tegen een gedaagde in Nederland, is een Europees betalingsbevel ingediend. De rechtbank Overijssel heeft de zaak op 15 december 2021 behandeld. De procedure is gestart met een Europees betalingsbevel op basis van Verordening (EG) nr. 1896/2006. De rechtbank Den Haag heeft de zaak verwezen naar de rechtbank Overijssel, waar de eiseres vertegenwoordigd was door haar advocaat, maar de gedaagde geen advocaat had. De eiseres vorderde betaling van herstelkosten en hotelkosten, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de hoofdregel van Verordening (EU) nr. 1215/2012, omdat de gedaagde in Nederland woont. De rechtbank heeft ook geconcludeerd dat de vorderingen van de eiseres onder de € 25.000,00 vallen, wat betekent dat de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld. De rechtbank heeft de eiseres de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de voorgenomen verwijzing naar de kantonrechter. De beslissing om de zaak te verwijzen is aangehouden tot de eiseres haar standpunt heeft ingenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/267516 / HA ZA 21-254
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
eiseres, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat mr. M.M. Nijhuis te Enschede,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [A] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het Europees betalingsbevel van 24 maart 2021,
  • de beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2021,
  • het betekeningsexploot van 26 oktober 2021,
  • de akte aanvulling gronden en wijziging alsmede aanvulling eis van 3 november 2021.
1.2.
De procedure is aanhangig gemaakt door een Europees betalingsbevel op grond van Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (hierna: de Verordening). [gedaagde] heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank Den Haag heeft de zaak op grond van artikel 17 lid 1 van de Verordening verwezen naar de rolzitting van de rechtbank Overijssel, sector civiel recht, locatie Almelo, van woensdag 11 augustus 2021 om 10:00 uur. Hierbij is vermeld dat partijen vertegenwoordigd door een advocaat dienen te verschijnen en dat het vonnis in deze voortgezette procedure geldt als een vonnis op tegenspraak, ongeacht of [gedaagde] in de voortgezette procedure verschijnt en of zij het griffierecht tijdig heeft voldaan.
1.3.
Op 29 juni 2021 heeft [gedaagde] een aantal stukken naar de rechtbank Overijssel gestuurd. Op diezelfde datum heeft de griffie hem per brief geïnformeerd dat hij in deze zaak niet in persoon mag verschijnen en hem de stukken teruggestuurd.
1.4.
Op de rolzitting van 11 augustus 2021 heeft zich voor [eiseres] een advocaat gesteld. Er heeft zich op deze rolzitting geen advocaat voor [gedaagde] gesteld. [eiseres] heeft [gedaagde] bij exploot van 26 oktober 2021 opgeroepen voor de rolzitting van 3 november 2021 om 10:00 uur. Voor [gedaagde] heeft zich geen advocaat gesteld. [eiseres] heeft op 3 november 2021 een akte aanvulling gronden en wijziging alsmede aanvulling eis genomen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Internationale bevoegdheid

2.1.
Aangezien [eiseres] in Duitsland woont en [gedaagde] in Nederland, heeft deze zaak een internationaal karakter. Daarom moet eerst worden vastgesteld of de Nederlandse rechter bevoegd is om het geschil te behandelen.
2.2.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, moet in beginsel worden beantwoord op grond van Verordening (EU) nr. 1215/2012. Op grond van de hoofdregel van deze Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd, aangezien de gedaagde partij, [gedaagde] , in Nederland woont.
Absolute bevoegdheid
2.3.
[eiseres] vordert – na wijziging van eis – betaling van een bedrag van € 22.294,50 (inclusief btw) aan herstelkosten en hotelkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2020 en een bedrag van € 1.184,52 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2021. Uit de tekst van de dagvaarding leidt de rechtbank af dat [eiseres] heeft bedoeld om de wettelijke rente over beide bedragen te vorderen vanaf 6 januari
2021.
2.4.
Naar de rechtbank begrijpt vordert [eiseres] de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. De wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is immers niet toewijsbaar over vorderingen tot betaling van schadevergoeding (zie ECLI:NL:HR:2019:1499, r.o. 4.3.2).
2.5.
De rechtbank stelt vast dat het totaal van de vorderingen van [eiseres] inclusief de wettelijke rente vanaf 6 januari 2021 tot de dag van dagvaarding (26 oktober 2021) € 23.857,26 is.
2.6.
In artikel 93, sub a, Rv is bepaald dat zaken over vorderingen tot € 25.000,00 door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank moet de zaak daarom verder worden behandeld en beslist door de kantonrechter. De rechtbank overweegt dus de zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv ambtshalve te verwijzen naar die kamer, locatie Enschede.
2.7.
Voordat de rechtbank beslist of de zaak naar de kantonrechter wordt verwezen, zal de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 december 2021voor het nemen van een akte uitlating over ambtshalve verwijzing van de zaak naar de kamer voor kantonzaken aan de zijde van [eiseres] ,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.