De rechtbank is van oordeel dat geen koopovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen is. Daartoe overweegt zij het volgende. Op grond van artikel 6:217 BW dient om een overeenkomst tot stand te laten komen de ene partij een aanbod van de andere partij te aanvaarden. De vereiste overeenstemming dient in ieder geval bereikt te worden over de essentiële elementen van de overeenkomst. Bij de koopovereenkomst in deze zaak zijn dat het object van de koop en verkoop en de koopprijs. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de curator heeft nog wel heeft aangevoerd dat partijen over nadere voorwaarden moesten overleggen, maar hij heeft daarbij niet omschreven om welke voorwaarden dat zou gaan. Essentiële elementen noemt hij dus niet. De rechtbank kan de gemeente nog volgen waar zij stelt dat zij een aanbod gedaan heeft. In haar e-mailbericht van 29 januari 2021 laat de gemeente de curator weten dat de gemeenteraad het krediet beschikbaar gesteld heeft voor de aankoop van het pand zonder daarbij een bedrag te noemen, maar eerder heeft zij de curator bericht dat aan het college voorgesteld was het pand aan te kopen voor de taxatiewaarde. De curator heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij, indien hij een koopovereenkomst aan de gemeente gezonden zou hebben, hij daar een bedrag
van € 206.000 als het in het stuk van de gemeente genoemde bedrag opgenomen zou hebben. Daarnaast vermeldt de curator in zijn conclusie van antwoord tevens eis in reconventie (nr. 35) dat de getaxeerde marktwaarde in het taxatierapport € 200.000,00 is. De rechtbank verbindt aan het voorgaande de slotsom dat het de curator voldoende duidelijk was dat de gemeente een bedrag van € 206.000,00 voor het pand (met inventaris) bood. Over het object waarop de tussen partijen besproken koop en verkoop betrekking had bestond daarmee evenmin onduidelijkheid. De rechtbank is echter van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de curator dat aanbod aanvaard heeft. De enkele mededeling van de curator dat hij een conceptkoopovereenkomst toe zal zenden is daarvoor in elk geval niet voldoende. Uit overige feiten en omstandigheden zou dan af te leiden moeten zijn dat toch sprake is van aanvaarding van het aanbod van de gemeente. Die situatie doet zich niet voor.
De curator heeft de mogelijkheid tot onderhandse verkoop aan de gemeente voorgelegd aan de rechter-commissaris. Deze heeft, zo leidt de rechtbank af uit het hiervoor onder 2.6 genoemde bericht, in beginsel ingestemd met het gekozen verkooptraject, waarbij exclusief aan de gemeente wordt verkocht. De rechtbank begrijpt dat zo dat de rechter-commissaris, die op grond van artikel 176 van de Faillissementswet toestemming moet geven voor de onderhandse verkoop aan de gemeente, voor de curator het licht op groen zette om met de gemeente te overleggen over onderhandse verkoop van het pand. De rechter-commissaris heeft op dat moment nog geen toestemming voor het aangaan van de koopovereenkomst kunnen geven, omdat de voorwaarden daarvan nog niet bekend waren.
De gemeente heeft de curator op 3 en 4 februari 2021 laten weten dat de rechter-commissaris toestemming gegeven heeft voor de verkoop aan de gemeente. De curator stelt nu dat die laatste mededeling niet juist is en dat de rechter-commissaris slechts het bericht van 7 januari 2021 aan de gemeente heeft gestuurd. De gemeente heeft dit niet, althans onvoldoende betwist. De curator heeft bij de mondelinge behandeling gezegd dat hij afgegaan is op de mededelingen die de gemeente hem op 3 en 4 februari gedaan heeft. Hij heeft daaraan toegevoegd dat indien de rechter-commissaris gezegd heeft dat hij instemt met het vervolg, hij, de curator dat dan gaat doen en dat hij, als hij hoort dat de rechter-commissaris toestemming gegeven heeft, ervan uitgaat dat dat klopt. De rechtbank kan niet vaststellen of de curator in de mededeling van de gemeente hoorde dat de rechter-commissaris vond dat de curator met de gemeente verder moest overleggen over de voorwaarden voor de verkoop van het pand dan wel dat de rechter-commissaris toestemming gaf voor de verkoop van het pand (met inventaris) voor een bedrag
van € 206.000,00. Wel was de mededeling van de gemeente voor hem, de curator, aanleiding om aan de gemeente toe te zeggen een conceptovereenkomst te sturen. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af, dat de gemeente er op het moment dat de curator toezegde een conceptovereenkomst te sturen niet op kon en mocht vertrouwen dat de curator daarmee het aanbod van de gemeente aanvaardde, ook niet indien de curator op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat de rechter-commissaris toestemming voor de verkoop aan de gemeente tegen een bepaalde prijs gegeven had. Dit betekent dat de mededeling van de curator dat hij een conceptkoopovereenkomst zal toesturen niet te beschouwen valt als een aanvaarding van het aanbod van de gemeente.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de gemeente afwijzen.