Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[eiser 1] ,
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagden]worden genoemd.
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Hekken bij de erfgrens
onrechtmatige hinderzorgt, voor wat betreft het snoeien van de coniferen. Dit betekent dat [eisers] hun stellingen op dit punt onvoldoende hebben onderbouwd, en dat daarom niet is komen vast te staan dat het hekwerk van [gedaagden] voor hinder, laat staan onrechtmatige hinder, zorgt.
juist nietonderbouwd door te wijzen naar de eigendomsverhouding, maar hebben [eisers] hun vorderingen enkel in de sleutel van onrechtmatige hinder geplaatst. Om die reden is het naar het oordeel van de kantonrechter te laat voor [eisers] om pas op zitting voor het eerst het debat te openen over de locatie van de erfgrenzen en de vraag of het hek van [gedaagden] wel (geheel) op hun eigen perceel staat. [gedaagden] hebben zich namelijk op deze draai op dit moment van de procedure niet kunnen – en niet hoeven – voorbereiden. Bovendien is deze opmerking naar het oordeel van de kantonrechter ook inhoudelijk onvoldoende onderbouwd. [eisers] hebben in deze procedure onvoldoende duidelijke stellingen ingenomen, of gegevens naar voren gebracht, waaruit kan worden afgeleid dat de erfafscheiding nu juist zo loopt als [eisers] stellen. [eisers] maken weliswaar duidelijk dat zij vinden dat de erfgrens een centimeter of twintig verder richting het perceel van [gedaagden] loopt dan de grens van de schuur van [eisers] , maar waaruit dit – concreet – moet worden afgeleid, anders dan het woord van [eisers] , blijft onduidelijk. De producties die [eisers] in het geding hebben gebracht zijn nu juist op dit punt vaag. Daar staat tegenover dat vlak achter het hek van [gedaagden] , dat zich vlakbij de coniferen bevindt, aan de zijde van [eisers] , een paaltje staat, dat volgens [gedaagden] een kadasterpaaltje is. Dat paaltje is tijdens de descente ook bekeken, en dat paaltje bevindt zich op een plaats waar volgens [gedaagden] de erfgrens zou lopen. De heer [eisers] heeft ter zitting ontkend dat hij dit paaltje heeft gezien, voordat [gedaagden] hun hek plaatsten. Echter de gemachtigde van [eisers] heeft in zijn spreekaantekeningen aangegeven dat de vorige eigenaar van het perceel van [gedaagden] wel degelijk aan de heer [eisers] kadasterpaaltjes heeft laten zien. Van [eisers] had tegen die achtergrond een andere uitleg verwacht mogen worden, bijvoorbeeld over waar die kadasterpaaltjes zich dan bevinden of bevonden, als dat andere paaltjes betrof dan het paaltje dat tijdens de descente is bekeken. [eisers] hebben evenmin een heldere verklaring kunnen geven voor het feit dat hij bij het planten van de coniferenhaag, een afstand van 50 cm heeft aangehouden tot een lijn die overeenkomt met de door [gedaagden] gestelde erfgrens, en die afwijkt van de thans door [eisers] gestelde erfgrens. Op de zojuist genoemde onderwerpen hebben [eisers] dus geen duidelijke uitleg gegeven. Die uitleg was wel nodig geweest om hun stelling dat de erfgrens op de door hen gestelde manier loopt, voldoende te onderbouwen.