ECLI:NL:RBOVE:2021:4886

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
C/08/274608 / KG ZA 21-272
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoire (derden)beslagen in kort geding met betrekking tot onrechtmatige daad en overmacht

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij gedaagde, een vordering ingesteld tot opheffing van conservatoire (derden)beslagen die door gedaagde zijn gelegd. Gedaagde, een onderneming die zich bezighoudt met de recycling van kunststofafval, heeft eiser op staande voet ontslagen na diefstal van goederen ter waarde van meer dan € 100.000. Eiser heeft zich ziek gemeld en stelt dat hij onder druk van bedreigingen heeft gehandeld, waardoor hij een beroep op overmacht doet. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor het beroep op overmacht en dat de vordering van gedaagde niet summierlijk ondeugdelijk is. De rechter concludeert dat het beslag gehandhaafd moet blijven, omdat er geen andere voldoende verhaal biedt voor de vordering van gedaagde. De belangenafweging tussen partijen leidt ook niet tot een ander oordeel, waardoor de vordering van eiser wordt afgewezen en hij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/274608 / KG ZA 21-272
Vonnis in kort geding van 24 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, verder te noemen [eiser] ,
advocaat mr. Y. Habib te Zoetermeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, verder te noemen [gedaagde] ,
advocaat mr. P.H.A. Mulder te [woonplaats] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de aanvullende producties van de zijde van [eiser] ,
  • de, vanwege de maatregelen in verband met het Coronavirus, op voorhand aan de griffie van de rechtbank toegezonden pleitnota, met enkele producties, van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
De, vanwege eerdergenoemde maatregelen via een videoverbinding gehouden, mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 22 december 2021 in aanwezigheid van beide partijen, bijgestaan door hun advocaten. Bij die gelegenheid hebben beide partijen het eigen standpunt mondeling nader toegelicht. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert een onderneming op het gebied van onder meer de recycling van kunststofafval tot een hoogwaardige kwaliteit regranulaat. Regranulaat dient als grondstof voor de kunststofindustrie.
2.2.
[eiser] heeft vanaf 2013 als uitzendkracht werkzaamheden verricht voor [gedaagde] . Op 1 april 2018 is hij in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van medewerker recycling. [eiser] is ploegleider en heeft de beschikking over de sleutel van de toegangspoort(en).
2.3.
In de nacht van 5 op 6 november 2021 en in de nacht van 19 op 20 november 2021 zijn er goederen gestolen/verduisterd bij [gedaagde] . De (verkoop)waarde van deze goederen bedraagt ruim € 100.000,--.
2.4.
[eiser] heeft zich op 21 november 2021 ziek gemeld bij [gedaagde] .
2.5.
Op 25 november 2021 is [eiser] thuis bezocht door een afvaardiging van [gedaagde] en is hij door [gedaagde] geconfronteerd met de diefstal van goederen. Op 26 november 2021 heeft [eiser] een verklaring over de gebeurtenissen op 19 en 20 november 2021 ondertekend. Op diezelfde dag is hij op staande voet ontslagen door [gedaagde] .
2.6.
Na daartoe op 26 november 2021 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Almelo, heeft [gedaagde] op
26 november 2021 (derden)beslag gelegd op dan wel onder:
- de eigendom van de onroerende zaak staande en gelegen [aan het adres] , kadastraal bekend [1] (hierna: de woning),
- het voertuig van het merk Volvo V60 met kenteken [kenteken] , (hierna: de auto), en
- de gelden, geldswaarden en/of goederen die [eiser] houdt bij bankrekening
[rekeningnummer] bij de Rabobank te Utrecht (hierna: de bankrekening).
2.7.
Op 30 november 2021 heeft [gedaagde] bij de politie aangifte gedaan van (gekwalificeerde) diefstal tegen [eiser] .
2.8.
Op 2 december 2021 heeft [eiser] bij de politie aangifte gedaan van chantage/afpersing.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - kort samengevat - de opheffing van de conservatoire (derden)beslagen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Het ligt in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Bij de beoordeling van het opheffingsverzoek zal de voorzieningenrechter ook een afweging dienen te maken van de wederzijdse belangen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat een conservatoir beslag bedoeld is om te waarborgen dat als een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van zijn vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken.
4.2.
[gedaagde] heeft in het beslagrekest en de toelichting daarop ter zitting gemotiveerd gesteld op welke rechtsgrond haar vordering berust. [gedaagde] stelt dat zij een schadevergoedingsvordering heeft op [eiser] uit hoofde van onrechtmatige daad vanwege onrechtmatig handelen dan wel toerekenbaar tekortschieten van [eiser] . Volgens [gedaagde] heeft [eiser] een actieve bijdrage geleverd aan diefstal van aan [gedaagde] in eigendom toebehoorde goederen ter hoogte van ruim € 100.000,--. [eiser] wist van de diefstallen, maar heeft er voor gekozen om deze niet te voorkomen, maar om daaraan mee te werken. Dit, terwijl er een wettelijke verplichting, althans bevoegdheid, op [eiser] rust om kennis van een strafbaar feit te delen teneinde het strafbaar feit te voorkomen. Tenslotte is (het meewerken aan) diefstal een dringende reden en een uitdrukkelijke schending van zijn contractuele verplichtingen uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst. Ook dient [eiser] zich als goed werknemer te gedragen. Door mee te werken aan diefstal, althans deze niet te verhinderen, heeft hij ook deze ongeschreven verplichtingen geschonden, aldus [gedaagde] .
4.3.
[eiser] betwist zich schuldig gemaakt te hebben aan onrechtmatige daad. [eiser] stelt dat hij heeft gehandeld uit overmacht. Hij en zijn gezin werden met de dood bedreigd door enkele mannen en onder deze bestaande dreiging heeft hij de instructies van deze mannen uitgevoerd. [eiser] stelt dat de schade van [gedaagde] hem niet valt toe te rekenen.
4.4.
De voorzieningenrechter acht de vordering waarvoor beslagen zijn gelegd voorshands niet summierlijk ondeugdelijk. Daartoe is het volgende redengevend.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat er in de nacht van 5 op 6 november 2021 en
19 op 20 november 2021 aan [gedaagde] in eigendom toebehorende materialen zijn ontvreemd. Evenmin is, mede gelet op de inhoud van het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van aangifte van chantage/afpersing door [eiser] , niet in geschil dat [eiser] in de genoemde nachten materialen uit het magazijn heeft gehaald en deze op het bedrijventerrein van [gedaagde] heeft klaargezet om vervolgens met zijn sleutel de toegangspoort(en) te openen om (een) vrachtwagen(s) toegang te verlenen tot het bedrijventerrein. [eiser] heeft daarna de pallets met materialen zelf in de vrachtwagen(s) geladen waarna de vrachtwagen(s) het bedrijventerrein heeft/hebben verlaten en [eiser] de toegangspoort(en) weer heeft gesloten.
4.6.
Gezien de door [eiser] verrichte handelingen is voorshands oordelend de conclusie gerechtvaardigd dat [eiser] betrokken is geweest bij diefstal cq. verduistering van goederen die in eigendom toebehoren aan [gedaagde] en dat hij daarmee inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [gedaagde] . Dit levert een onrechtmatige daad op, behalve als er een rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Overmacht is zo’n rechtvaardigingsgrond en daar doet [eiser] een beroep op.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat op [eiser] de stelplicht en eventueel de bewijslast rusten om aannemelijk te maken dat er sprake is van overmacht. In deze procedure is onvoldoende duidelijk of het beroep van [eiser] kans van slagen heeft. Weliswaar heeft [eiser] gesteld dat hij en zijn gezin zijn bedreigd met de dood en dat hij onder deze bestaande dreigementen de instructies van de bedriegers heeft uitgevoerd, maar hij heeft deze stelling (nog) niet (voldoende) onderbouwd. Het blijft enkel bij zijn eigen verklaringen. Daarbij komt dat zijn verklaringen over de gebeurtenissen in de periode van 5 november tot en met omstreeks
2 december 2021 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet (geheel) consistent zijn en opmerkelijkheden bevatten. Zo wekt het bevreemding dat [eiser] na de dreigementen geen melding bij [gedaagde] dan wel de politie heeft gemaakt van de gebeurtenissen, te meer nu hij bij de politie ook heeft verklaard dat hij, in de nacht van
5 op 6 november 2021, heel bewust vijf keer heel direct in de camera heeft gekeken, in de hoop dat hij zou worden gezien, en dat hij geen kentekens van de vrachtwagens heeft genoteerd, omdat hij aannam dat de vrachtwagens wel op de camera’s zouden staan. Deze laatste verklaringen duiden er veeleer op dat hij juist wilde dat [gedaagde] op de hoogte zou komen van de gebeurtenissen. In dat licht bezien valt vooralsnog niet in te zien, waarom [eiser] er zelf geen melding van maakte bij [gedaagde] . Zelfs nadat hij voor de tweede keer stelt te zijn bedreigd heeft hij nog geen aanleiding gezien om [gedaagde] dan wel de politie in te lichten. Pas nadat [gedaagde] hem confronteerde met de diefstallen, heeft hij aangifte gedaan van chantage/afpersing. De voorzieningenrechter acht het voorshands ook opmerkelijk dat [eiser] geen tot weinig moeite heeft gedaan om informatie over zijn (gestelde) bedreigers of de door hen gebruikte vrachtwagens te verkrijgen, terwijl dit hem wel zou kunnen helpen om zich vrij te pleiten.
4.8.
Alles overziend valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet te zeggen of [eiser] een beroep op overmacht toekomt. Het is op voorhand niet uit te sluiten dat het beroep op overmacht faalt. Nader onderzoek en eventueel bewijsvoering is nodig om dit te kunnen beoordelen. Een procedure in kort geding leent zich daarvoor echter niet.
4.9.
Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat de vordering van [gedaagde] waarvoor beslagen zijn gelegd in de bodemprocedure geen kans van slagen heeft. Nu van de ondeugdelijkheid van de vordering niet summierlijk is gebleken, moet het beslag in beginsel gehandhaafd blijven. Voor zover door [eiser] is betoogd dat de beslagen onnodig zijn, wordt hij hierin niet gevolgd. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] op andere wijze voldoende verhaal biedt voor de voorshands niet (summierlijk) ondeugdelijk geachte vordering van [gedaagde] .
4.10.
Een afweging van de wederzijdse belangen van partijen leidt de voorzieningenrechter evenmin tot een ander oordeel. [gedaagde] heeft belang bij handhaving van de gelegde beslagen om te waarborgen dat verhaal van haar vordering na de uitkomst van de bodemprocedure mogelijk zal zijn, nu, zoals hiervoor al is overwogen, niet is gebleken dat [eiser] op andere wijze voldoende verhaal biedt. Dat [eiser] door handhaving van de gelegde beslagen in zijn belangen wordt getroffen, is inherent aan de gelegde beslagen en komt in beginsel minder gewicht toe. Door [eiser] zijn onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat een belangenafweging in zijn voordeel uitvalt. De door [eiser] aangevoerde omstandigheid dat hij door het beslag op zijn woning niet in staat is (gebleken) om deze te verkopen, terwijl hij, na de gebeurtenissen op het werk er behoefte aan heeft om elders te wonen en hij bovendien graag dichter bij zijn dochter wil wonen, is weliswaar een belang, maar dat belang weegt niet zwaarder dan het belang van [gedaagde] , te meer nu door [gedaagde] onweersproken is gesteld dat de woning het enige wezenlijke vermogensbestanddeel is van [eiser] . Als [eiser] het beslag op de woning wil doen opheffen in verband met de verkoop van de woning, ligt het voor de hand dat hij, zodra die situatie zich (opnieuw) concreet voordoet, in overleg treedt met (de advocaat van) [gedaagde] om te bespreken onder welke voorwaarden [gedaagde] eventueel bereid is om het beslag op de woning op te heffen ten behoeve van een verkoop van de woning. Tijdens de mondelinge behandeling is de voorzieningenrechter gebleken dat [gedaagde] daar niet op voorhand onwelwillend tegenover staat. Een voorwaarde zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de overwaarde van de woning bij de levering van de woning wordt gestald op een derdengeldrekening in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure. [gedaagde] heeft immers belang bij enige vorm van zekerheid voor haar voorshands niet (summierlijk) ondeugdelijk geachte vordering. [eiser] heeft in het kader van de belangenafweging ook nog gesteld dat hij door het conservatoire derdenbeslag onder zijn bankrekening moeilijk in zijn levensonderhoud kan voorzien en afhankelijk is van leningen van familieleden, maar deze stellingen heeft hij niet (voldoende) onderbouwd. Daarbij kan er ook niet aan voorbij worden gegaan dat een conservatoir beslag op een bankrekening van de beslagene het gehele op het moment van beslaglegging op de rekening aanwezige saldo treft, waarbij de beslagene in beginsel wordt beschermd door een beslagvrije voet. De gelden die na het leggen van het beslag op de rekening van de beslagene binnenkomen, staan wel weer ter vrije beschikking van de beslagene.
4.11.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen om de beslagen op te heffen worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 667,-- aan verschotten (griffierecht) en € 1.016,-- aan salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op 1.683,--,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: