ECLI:NL:RBOVE:2021:4884

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
C/08/272778 KG ZA 21-235
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis in een huurgeschil met betrekking tot gebreken in de gehuurde woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van 24 december 2019, waarbij de huurovereenkomst tussen partijen was ontbonden vanwege huurachterstand. [Eiseres] stelde dat zij slachtoffer was van de toeslagenaffaire en dat ontruiming van de woning zou leiden tot dakloosheid, wat een noodtoestand zou creëren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen acute noodsituatie was en dat [eiseres] voldoende tijd had gehad om maatregelen te treffen. Echter, de rechter constateerde dat er aanwijzingen waren dat de huurovereenkomst feitelijk was voortgezet, ondanks het verstekvonnis. Daarom werd de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst tot 1 juli 2022, zodat partijen de tijd hadden om een bodemprocedure te starten of een regeling te treffen. Tevens werden dwangsommen opgelegd aan [gedaagde] voor het niet naleven van de veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/272778 KG ZA 21-235
Vonnis in kort geding van 23 december 2021
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. D.F. Briedé, advocaat te Almelo,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.F. Vanhommerig, advocaat te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij op voorhand toegezonden producties,
- de van de zijde van [gedaagde] overgelegde producties,
- de mondelinge behandeling d.d. 1 november 2021,
- de mondelinge toelichting op de vordering van mr. Briedé en de pleitnota van mr. Vanhommerig,
1.2.
Bij de mondelinge behandeling werd afgesproken dat de zaak tot 1 januari 2022 zou worden aangehouden. In de tussentijd zou [gedaagde] met een aannemer de door [eiseres] gehuurde woning van [gedaagde] bezoeken waarbij overleg zou plaatsvinden over herstel van de door [eiseres] geconstateerde gebreken in de woning. Tevens werd de afspraak gemaakt dat [eiseres] de huur over de maanden november en december 2021 volledig zou betalen.
1.3.
Bij e-mail van 7 december 2021 heeft mr. Briedé de voorzieningenrechter gevraagd om op korte termijn een nieuwe mondelinge behandeling te gelasten o.a. omdat de aannemer de sloten van het gehuurde vervangen heeft en [eiseres] geen toegang meer heeft tot de woning.
1.4.
De voortgezette mondelinge behandeling werd vastgesteld en gehouden op 16 december 2021. Vanwege een corona-infectie was mr. Vanhommerig niet in staat ter zitting aanwezig te zijn. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling zijn door partijen een aantal producties in het geding gebracht.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] huurt van [gedaagde] de woning aan [het adres] te [woonplaats] tegen een huurprijs van (in ieder geval op 31 mei 2020) € 720,00 per maand.
2.2.
Bij verstekvonnis van 24 december 2019 onder zaaknummer 8233208 CV EXPL 19-7630 heeft de kantonrechter te [woonplaats] op vordering van [gedaagde] vanwege een door [eiseres] opgelopen huurachterstand de tussen [gedaagde] en [eiseres] bestaande huurovereenkomst ontbonden. Tevens werd [eiseres] o.a. veroordeeld om de gehuurde woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. [eiseres] heeft de woning niet verlaten en [gedaagde] heeft daarop geen executie-maatregelen getroffen. Tegen het verstekvonnis is inmiddels geen rechtsmiddel meer mogelijk.
2.3.
Uit de door [eiseres] overlegde brief d.d. 1 juni 2021van haar voormalig gemachtigde, mr. Fraterman, gericht aan [gedaagde] , blijkt dat vanaf april 2021 [gedaagde] er regelmatig op werd gewezen dat de door [eiseres] gehuurde woning meerdere gebreken vertoonde. Aangegeven werd dat als [gedaagde] niet dan wel niet tijdig zou reageren, [eiseres] een huurprijsvermindering ex artikel 7:207 BW zou vorderen alsmede een schadevergoeding ex artikel 7:208 BW.
2.4.
[gedaagde] heeft uiteindelijk gereageerd middels het laten betekenen van het verstekvonnis van 24 december 2010 waarbij de ontruiming werd aangezegd tegen
2 november 2021 vanaf 10.00 uur.
2.5.
Op 23 november 2020, bijna een jaar na de datum waarop het verstekvonnis werd uitgesproken, heeft de Huurcommissie van [eiseres] een verzoek ontvangen om de huurprijs tijdelijk te verlagen vanwege vermindering van het woongenoot door ernstige onderhoudsgebreken. Na onderzoek in augustus 2021 heeft de Huurcommissie in november 2021 geconstateerd dat de woning aan [het adres] te [woonplaats] dermate ernstige gebreken vertoonde dat de huurprijs tijdelijk verlaagd werd tot 30% van de geldende huurprijs. De huurprijs werd vastgesteld op een bedrag van € 216,00 per maand.
2.6.
Inmiddels is gebleken, het is door de Belastingdienst ook zo aan [eiseres] bevestigd, dat zij benadeelde is in de toeslagenaffaire. In de laatste week van oktober 2021 heeft [eiseres] in dat kader van de Belastingdienst een bedrag van € 30.000,-- ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 24 december 2019 en [gedaagde] te gebieden de ontruiming niet door te zetten c.q. uit te voeren op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- indien [gedaagde] zich daar niet aan houdt.
3.2.
Bij e-mail van 7 december 2021 heeft [eiseres] een aanvullende vordering ingesteld welke kort gezegd er op neer komt dat de door haar gehuurde woning binnen één maand van betekening van dit vonnis te laten herstellen c.q. bewoonbaar te maken op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of gedeelte van een dag. Daarnaast vordert zij dat het [gedaagde] verboden wordt om [eiseres] op welke wijze dan ook de toegang tot het gehuurde te ontzeggen op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- ineens. Ten slotte vordering zij veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van een voorschot immateriële schadevergoeding van
€ 5.000,-- wegens gepleegde eigenrichting door [gedaagde] . Dit alles onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
De vorderingen van [eiseres] zijn – in samengevatte vorm weergegeven – gegrond op de navolgende stellingen.
[eiseres] is slachtoffer van de toeslagenaffaire, hetgeen ook door de Belastingdienst aan haar bevestigd is. Zij heeft inmiddels van de Belastingdienst het toegezegde bedrag van € 30.000,-- ontvangen. Haar schulden worden overgenomen door de overheid. Daarbij geldt een pauzeknop voor alle schuldeisers in die zin dat zij op voorhand geen verhaal kunnen nemen op het uitgekeerde bedrag.
De situatie dient volgens [eiseres] geconsolideerd te worden en daar past geen ontruiming bij temeer nu [eiseres] een kind heeft dat speciaal onderwijs volgt.
Tenuitvoerlegging van het oude verstekvonnis levert onder deze omstandigheden misbruik van bevoegdheid op en is daarom onrechtmatig. Daarbij wegen de belangen van [eiseres] als alleenstaande moeder met een kind dat een beperking heeft zwaarder dan een ontruiming. Op termijn wordt [gedaagde] gecompenseerd met de huurachterstand terwijl over de lopende huurprijs afspraken gemaakt kunnen worden.
3.2.
[gedaagde] voert in zijn verweer aan dat de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts geschorst kan worden, indien de executant (in dit geval [gedaagde] ) geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zou het geval kunnen zijn indien het verstekvonnis op een juridische of feitelijke misslag zou berusten, maar dat is gesteld noch gebleken.
[gedaagde] heeft een groot financieel belang om tot ontruiming over te gaan. Zijn maandelijkse kosten, zoals de hypotheek e.d., lopen maandelijks door, terwijl [eiseres] een achterstand heeft opgelopen in de betaling van de maandelijkse huur.
Ten aanzien van de gestelde gebreken aan de woning betwist [gedaagde] dat de woning in een slechte staat van onderhoud verkeert en als er al wat aan mankeert dat is dat veroorzaakt door [eiseres] zelf.
[gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] onder veroordeling van haar in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

t.a.v. de spoedeisendheid:
4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
het beoordelingskader:
4.2.
Indien een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging (art. 438 lid 2 Rv) betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief. In dat geval geldt de beoordelingsmaatstaf voor een vordering tot schorsing zoals vermeld in het arrest Ritzen/Hoekstra onverkort.
In dat arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat de rechter ‘slechts de staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die (…) zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan’. De Hoge Raad gaf daarbij aan dat dit het geval ‘zou kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard’.
t.a.v. een misslag:
4.3.
Over een juridische dan wel feitelijke misslag is door [eiseres] niets gesteld en is evenmin gebleken. Een nadere beoordeling op dit punt kan derhalve achterwege blijven.
t.a.v. een noodtoestand:
4.4.
[eiseres] heeft gesteld dat zij door de aangezegde ontruiming dakloos wordt en dat haar kind dan naar alle waarschijnlijkheid uit huis wordt geplaatst. Hoewel het woord ‘noodtoestand’ niet letterlijk is opgenomen in de dagvaarding, zou een dergelijke situatie wel als een noodtoestand kunnen worden aangemerkt. Echter, de voorzieningenrechter is van dat geen sprake is van een acute noodsituatie die eerst als gevolg van omstandigheden die na het vonnis zijn opgekomen, is ontstaan.
Dat ontruiming tot de mogelijkheden kon behoren, had [eiseres] immers vanaf de dag der dagvaarding in de bodemprocedure althans uit het daarop volgende verstekvonnis van
24 december 2019, duidelijk behoren te zijn en zij heeft derhalve voldoende tijd gehad om maatregelen te treffen voor het geval dat de ontruiming aangezegd zou worden.
tussentijdse conclusie:
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken van een feitelijke of juridische misslag in het vonnis van 24 december 2019 waarbij [eiseres] is veroordeeld tot (onder meer) ontruiming van de door haar gehuurde woning. Tevens is hij van oordeel dat geen sprake is van een acute noodtoestand als gevolg van feiten en omstandigheden die zijn opgekomen na het wijzen van genoemd vonnis. De vordering van [eiseres] zou derhalve afgewezen kunnen worden, ware het niet dat in deze kwestie iets geheel anders aan de orde is, waarbij, als beoordelingsmaatstaf, geanticipeerd zal moeten worden op een in een bodemprocedure te nemen beslissing.
de huurovereenkomst: ontbonden of?
4.6.
De voorzieningenrechter is namelijk voorshands van oordeel dat uit de feitelijke gang van zaken afgeleid zou kunnen worden dat beide partijen, ondanks het veroordelend verstekvonnis van 24 december 2021, de tussen hen bestaande huurovereenkomst gewoon hebben voortgezet. Indicaties daarvoor zijn de volgende.
Niet eerder dan nadat [gedaagde] door de toenmalige gemachtigde van [eiseres] , mr. Fraterman, bij brief van 1 juni 2021 in gebreke werd gesteld ter zake de gebreken in de woning, heeft [gedaagde] in oktober 2021 de ontruiming aangezegd tegen 2 november 2021, bijna twee jaar na datum verstekvonnis. Daarbij is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] vòòr die tijd [eiseres] , op welke wijze dan ook, kenbaar heeft gemaakt dat hij op enig moment tot ontruiming wilde overgaan. Integendeel, voldoende vast is komen te staan dat ná datum verstekvonnis tussen [gedaagde] (of diens zoon) meerdere keren contact is geweest over de door [eiseres] ervaren gebreken aan de woning.
4.7.
Ook [eiseres] is invulling blijven geven aan de huurovereenkomst. Zij is al die tijd in de woning blijven wonen en heeft ook de verschuldigde huur betaald. Daarnaast heeft zij in november 2020, bijna een jaar na datum verstekvonnis, de Huurcommissie benaderd vanwege de door haar geconstateerde gebreken aan de woning. Het inschakelen van de Huurcommissie over aanpassing van de huurprijs vanwege gebreken aan een gehuurde woning heeft alleen zin bij een lopende huurovereenkomst en niet ingeval de ontruiming al was aangezegd.
4.8.
Of deze voorshandse inschatting een juiste is zal in een bodemprocedure, waarbij voorstelbaar is dat een verklaring voor recht wordt gevorderd dat de huurovereenkomst is voortgezet, maar moeten worden uitgezocht. Daarvoor leent zich deze procedure naar haar aard en strekking niet.
de slotsom:
4.9.
Op basis van de hiervoor geschetste gedragingen van partijen en mede gelet op de periode van bijna 2 jaar tussen datum verstrekvonnis en de aangezegde ontruiming, acht de voorzieningenrechter het voorshands niet onaannemelijk dat in een bodemprocedure
tot de conclusie wordt gekomen dat partijen de tussen hen bestaande huurovereenkomst gewoon hebben voortgezet ondanks het veroordelend verstekvonnis van 24 december 2019. Om die reden zal de tenuitvoerlegging van dit verstekvonnis geschorst worden tot
1 juli 2022. Partijen kunnen die periode gebruiken om een bodemprocedure op te starten dan wel om een regeling in der minne te bewerkstelligen.
4.10.
In beginsel kan een gedwongen ontruiming slechts plaatsvinden door een gerechtsdeurwaarder zodat er niet gevreesd zou hoeven worden dat er toch voor 1 juli 2022 door [gedaagde] ontruimd zou worden zonder inschakeling van een deurwaarder. Inmiddels is gebleken dat [gedaagde] toch min of meer eigen rechter heeft gespeeld door de sloten van het gehuurde te vervangen zonder daarvan de sleutels aan [eiseres] te geven. Om nogmaals eigen richting te voorkomen zal de gevorderde dwangsom van € 50.000,-- toegewezen worden. Duidelijk mag zijn dat als [gedaagde] zich gewoon houdt aan dit vonnis, uit die dwangsom geen bloed vloeit.
4.11.
De aanvullende vordering van [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen om binnen een maand na betekening van dit vonnis de woning te laten herstellen en haar de ongehinderde toegang te verlenen is toewijsbaar. Weliswaar staat onweersproken vast dat [gedaagde] volop bezig is met het herstellen van de woning maar om er zeker van te zijn dat de vaart er wordt ingehouden én dat [gedaagde] [eiseres] ongehinderde toegang tot het gehuurde zal verlenen en haar de sleutels zal overhandigen zal aan die veroordeling een dwangsom gekoppeld worden van € 1.000,-- per dag tot een maximum van € 10.000,--.
4.12.
Daarnaast zal [gedaagde] verboden worden om [eiseres] op welke wijze dan ook de toegang tot het gehuurde te ontzeggen of feitelijk te ontnemen. Daar zal een dwangsom van € 500,-- per dag aan gekoppeld worden tot een maximum van € 10.000,--.
4.13.
Het gevorderde voorschot immateriële schadevergoeding van € 5.000,-- wordt afgewezen bij gebreke van onderbouwing. Daarnaast ligt/lag er nog een substantieel bedrag aan huurachterstand en proceskosten. Mogelijk dat er over en weer verrekening kan plaatsvinden temeer nu de Huurcommissie de door [eiseres] verschuldigde huurprijs per maand (tijdelijk) verlaagd heeft, maar ook daarvoor geldt dat deze procedure zich voor een dergelijke verrekening niet leent.
4.14.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht
€ 85,--
- exploot kosten
€ 119,21
- 3 punten salaris gemachtigde
€ 1.968,--
Totaal
€ 2.172,21

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis d.d. 24 december 2019 van de rechtbank Overijssel locatie [woonplaats] onder zaaknummer 8233208 CV EXPL 19-76309 gewezen tussen [gedaagde] en [eiseres] tot 1 juli 2022 en verbiedt [gedaagde] de ontruiming door te zetten c.q. uit te voeren op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- indien hij zich daar niet aan houdt;
5.2.
beveelt [gedaagde] om de door [eiseres] gehuurde woning aan [het adres] te [woonplaats] binnen één maand na betekening van dit vonnis naar eisen van goed vakmanschap te (laten) herstellen c.q. bewoonbaar te maken door alle elementaire zake daarin aan te brengen zoals keuken, douche, toilet e.d. en [eiseres] daarbij de ongehinderde toegang tot de door haar gehuurde woning te verlenen middels overhandiging van de sleutels van die woning binnen één dag na dagtekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van
€ 500,-- per dag tot een maximum van € 10.000,--;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.172,21;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.