ECLI:NL:RBOVE:2021:4866

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
9447240 \ CV EXPL 21-2187
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na niet tijdige betaling van autoverzekering premie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en een gedaagde partij. De gedaagde had een verzekeringsovereenkomst afgesloten voor een Peugeot 206, maar had de eerste premie niet tijdig voldaan. Hierdoor was de gedaagde ten tijde van een aanrijding met een lichtmast niet verzekerd. Nationale-Nederlanden vorderde betaling van het schadebedrag dat zij aan Rijkswaterstaat had uitgekeerd, alsook wettelijke rente en proceskosten.

De procedure begon met een tussenvonnis op 28 september 2021 en een mondelinge behandeling op 29 november 2021. De gedaagde voerde verweer en stelde dat zij door Nationale-Nederlanden niet adequaat was gewaarschuwd over de gevolgen van het niet tijdig betalen van de premie. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde wel degelijk op de hoogte was van de betalingsverplichtingen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. De rechter wees de vordering van Nationale-Nederlanden toe, inclusief de gevorderde wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter benadrukte dat de gedaagde in verzuim was geraakt door het niet tijdig betalen van de premie en dat Nationale-Nederlanden recht had op schadevergoeding. De kosten van de procedure werden aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 1.237,22, inclusief het salaris van de gemachtigde. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van nakosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9447240 \ CV EXPL 21-2187
Vonnis van 14 december 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
mede handelende onder de naam NATIONALE NEDERLANDEN schadeverzekeringen,
gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
eisende partij,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2021,
- de akte overlegging producties tevens conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 29 november 2021 via een Skype-verbinding, waarbij zijn verschenen namens Nationale Nederlanden [A] , bijgestaan door [B] en [gedaagde] met haar vader.
1.2.
Het vonnis wordt vandaag bij vervroeging uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in december 2019 met Nationale Nederlanden een verzekeringsovereenkomst afgesloten ten aanzien van een Peugeot 206 met [kenteken] met als ingangsdatum 1 januari 2020.
2.2.
In de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden van Nationale Nederlanden is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Als u de eerste premie niet betaaltAls u de verzekering afsluit, moet u ervoor zorgen dat wij de eerste premie op tijd ontvangen. Dat moet binnen dertig dagen na de datum op het polisblad. Ontvangen wij de premie niet binnen die termijn? Dan heeft u geen verzekering. U kunt dan vanaf de ingangsdatum geen rechten ontlenen aan de verzekering. Wij zijn niet verplicht om u in dit geval een aanmaning te sturen.”
2.3.
Op 12 januari 2020 heeft [gedaagde] van Nationale Nederlanden een schriftelijke herinnering ontvangen dat de eerste premie nog niet is voldaan. [gedaagde] wordt verzocht om de nota binnen twee weken te voldoen.
2.4.
Op of omstreeks 20 januari 2020 is [gedaagde] met haar auto tegen een lichtmast gereden buiten de bebouwde kom van de [gemeente] en hiermee is schade toegebracht aan de lichtmast.
2.5.
[gedaagde] heeft ten aanzien van de schade een schademelding gedaan bij Nationale Nederlanden.
2.6.
Nationale Nederlanden is op 30 januari 2020 door Rijkswaterstaat aangeschreven en heeft de schade aan de lichtmast ten bedrage van € 5.273,40 aan Rijkswaterstaat uitgekeerd.
2.7.
Nationale Nederlanden heeft [gedaagde] per e-mail van 12 februari 2020 laten weten dat zij geen rechten kon ontlenen aan de verzekering omdat zij de premie niet op tijd had betaald en dat [gedaagde] daarom de schade dient te betalen.
2.8.
Op 17 april 2020 is [gedaagde] nogmaals per aangetekende brief gewezen op haar terugbetalingsplicht en tot betaling gemaand. [gedaagde] heeft de factuur onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
Nationale Nederlanden vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan Nationale Nederlanden tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 6.175,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2021 over een bedrag van € 5.273,40 tot de dag der algehele voldoening. Tevens vordert Nationale Nederlanden veroordeling van [gedaagde] in proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd. [gedaagde] heeft bij antwoord naar voren gebracht dat zij op dit moment voor haar autoverzekering € 100,00 premie per maand meer moet betalen dan zij voorheen moest betalen bij Nationale Nederlanden. Mocht Nationale Nederlanden in het ongelijk worden gesteld dan vindt [gedaagde] dat Nationale Nederlanden het verschil van € 100,00 aan maandpremie aan haar dient terug te betalen en dat Nationale Nederlanden haar dient af te melden als wanbetaler en haar weer terug moet nemen voor een normale maandpremie.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] gehouden is tot betaling van het schadebedrag van € 5.273,40 dat Nationale Nederlanden aan Rijkswaterstaat heeft betaald.
4.2.
Nationale Nederlanden legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] ten tijde van de schadegebeurtenis geen rechten kon ontlenen aan de verzekering, omdat [gedaagde] de eerste premie niet op tijd heeft betaald. De verzekering is op 13 december 2019 aangevraagd met ingang van 1 januari 2020. Op 27 december 2019 heeft Nationale Nederlanden via automatische incasso geprobeerd de premie af te schrijven, maar dit is niet gelukt. In de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden is opgenomen dat Nationale Nederlanden het recht heeft om alle vergoedingen voor schade terug te vorderen in het geval van betalingsachterstand. [gedaagde] dient dan ook het door Nationale Nederlanden aan Rijkswaterstaat uitgekeerde schadebedrag als schadevergoeding aan Nationale Nederlanden te betalen.
4.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Eind december 2019 heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met Nationale Nederlanden omdat er nog geen afschrijving van de premie van haar rekening had plaatsgevonden. Nationale Nederlanden heeft toen gezegd dat ze zich hier niet druk om moest maken en dat het wel goed zou komen. [gedaagde] heeft vervolgens niet gereageerd op de brief van Nationale Nederlanden van 12 januari 2020 en [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat zij hiervoor geen verklaring kan geven en vindt ook dat zij hier adequater op had kunnen reageren. [gedaagde] vindt het stopzetten en uitsluiten van de verzekering een te zware sanctie voor het niet tijdig betalen van de premie. Volgens [gedaagde] had Nationale Nederlanden haar beter kunnen waarschuwen dat als zij haar premie niet op tijd zou betalen dat ze dan geen verzekering meer zou hebben.
4.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de eerste premie niet heeft voldaan. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat hieruit blijkt dat als de eerste premie niet tijdig is voldaan er geen rechten kunnen worden ontleend aan de verzekering. Dit betekent dat [gedaagde] ten tijde van de aanrijding niet verzekerd was en Nationale Nederlanden dan ook de schade van [gedaagde] mag terugvragen. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat Nationale Nederlanden haar beter had kunnen waarschuwen. Uit de brief van 12 januari 2020 blijkt dat Nationale Nederlanden [gedaagde] in verband met de premieachterstand heeft aangemaand. In deze brief heeft Nationale Nederlanden [gedaagde] ook gewaarschuwd dat Nationale Nederlanden de verzekering per ingangsdatum zal beëindigen als zij haar premie niet binnen veertien dagen na de datum van de brief zou betalen. Ook staat in de brief dat schade die zij in de tussentijd mogelijk heeft dat niet wordt vergoed. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze brief niet betwist. De kantonrechter stelt dan ook vast dat Nationale Nederlanden haar wel degelijk heeft gewaarschuwd voor de consequenties van het niet tijdig betalen van de premie. [gedaagde] stelt eind december 2019 telefonisch contact met Nationale Nederlanden te hebben gehad en door een medewerker gerustgesteld te zijn, maar Nationale Nederlanden heeft dat ontkend en [gedaagde] heeft het niet aannemelijk gemaakt. Tot slot had [gedaagde] de premie ook nog kunnen voldoen nadat ze het ongeluk had gehad. In de brief van 12 januari 2020 werd haar namelijk een betalingstermijn van veertien dagen gegeven en die termijn was op 20 januari 2020 nog niet verstreken.
4.5.
Nu [gedaagde] de hoogte van het schadebedrag niet heeft weersproken wijst de kantonrechter de vordering van Nationale Nederlanden toe. De kantonrechter merkt op dat als [gedaagde] een betalingsregeling wil treffen zij zich daarvoor kan wenden tot Nationale Nederlanden. De kantonrechter heeft niet de wettelijke mogelijkheid om een betalingsregeling op te leggen aan partijen. Nu [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld zal haar (voorwaardelijke) vordering in reconventie niet worden besproken.
4.6.
Niet in geschil is dat [gedaagde] niet tijdig heeft betaald en hierdoor in verzuim is geraakt. Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] de gevorderde wettelijke rente daarom eveneens verschuldigd.
4.7.
Nationale Nederlanden maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) in dit geval niet van toepassing is, omdat het gaat om een vordering tot schadevergoeding. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Aan deze eisen is voldaan, nu voldoende is gebleken dat Nationale Nederlanden kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Voor de berekening van het toe te wijzen bedrag wordt, conform het advies van het rapport BGK-integraal, aansluiting gezocht bij de staffel van het Besluit. Uitgaande van die staffel en de hiervoor toegewezen hoofdsom, leidt dat tot toewijzing van het gevorderde bedrag van € 772,79.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Nationale Nederlanden begroot op:
  • dagvaarding € 108,22
  • griffierecht € 507,00
  • salaris gemachtigde
  • Totaal € 1.237,22
4.9.
De gevorderde nakosten zullen conform de landelijke aanbeveling worden begroot op het tarief van een halve punt van het salaris van de gemachtigde, met een maximum van
€ 124,00. Gelet op het salaris van de gemachtigde in deze zaak zal € 124,00 worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Nationale Nederlanden te betalen een bedrag van € 6.175,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2021 over een bedrag van € 5.273,40 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Nationale Nederlanden begroot op € 1.237,22, waaronder € 622,00 wegens het salaris van de gemachtigde,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 124,00,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.