2.3Verweerder concludeert dat gelet op het toetsingskader van artikel 61, tiende lid,
van de Geneesmiddelenwet en gelet op het feit dat de aanvraag leidend is, het indelen
van het gebied in deelgebieden niet mogelijk is en de aanvraag in zijn geheel moet worden toegewezen als verlening van de vergunning voor een deel van het gevraagde gebied in het belang van de geneesmiddelenvoorziening is.
3. Eiseres stelt -samengevat- dat verweerder bij de beoordeling of vergunningverlening in het belang van de geneesmiddelenvoorziening is, ten onrechte slechts naar één apotheek kijkt. Dat verweerder daartoe gehouden is, volgt niet uit de tekst van de wet en ook niet uit de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie. Verweerder heeft de uitspraken van de Afdeling van 16 januari 2019en 27 februari 2019onjuist geïnterpreteerd en is daardoor een onjuiste koers gaan varen.
Verweerder heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de bereikbaarheid met het ov van andere omliggende apotheken vanuit bepaalde (andere) gedeeltes van het gebied.
Van een volledige toets aan het belang van de geneesmiddelenvoorziening voor het gehele gebied, waarbij het primaat van de apotheker geldt, is dan ook geen sprake.
Ook is sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Vergunningverlening voor de dorpskern Rouveen is bij een eerder besluit afgewezen, omdat werd geoordeeld dat de apotheek van eiseres, vanwege goede bereikbaarheid en bezorgdienst, prima in de geneesmiddelenvoorziening kon voorzien.
Nu als gevolg van de vergunningaanvraag voor een groter gebied, waaronder wederom de dorpskern Rouveen, een andere apotheek (apotheek Nieuwleusen) de dichtstbijzijnde apotheek is geworden, wordt vergunningverlening opeens wel in het belang van de geneesmiddelenvoorziening geacht. De toewijzing is feitelijk gebaseerd op de handigheid van de aanvrager voor wat betreft het intekenen van het aangevraagde gebied. Daarmee is sprake van willekeur.
In dat verband stelt eiseres ook dat verweerder een onjuiste invulling heeft gegeven aan het criterium eerste potentiële patiënt.
4. Op grond van artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet verleent de Minister desgevraagd aan een huisarts, die de geneeskundige praktijk uitoefent in een aaneengesloten gebied, een vergunning tot het bereiden en het ter hand stellen van UR- of UA-geneesmiddelen aan patiënten van zijn praktijk, als de afstand tussen de meest dichtbij dat gebied gevestigde apotheker en de in dat gebied meest dichtbij die apotheek wonende potentiële patiënt ten minste 4,5 kilometer is gemeten over de voor het gemotoriseerde verkeer bestemde weg. Als de in de eerste volzin bedoelde afstand minder dan 4,5 kilometer is, maar meer dan 3,5 kilometer, verleent de Minister de vergunning als dit in het belang is van de geneesmiddelenvoorziening.
Met aaneengesloten gebied wordt bedoeld het ononderbroken gebied waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.
Beoordeling door de rechtbank
Uitleg van het begrip eerste potentiële patiënt