ECLI:NL:RBOVE:2021:4835

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
9293524 \ EJ VERZ 21-243
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en verzoek om schadevergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een programmeur, en zijn werkgever, DEGROSOLUTIONS B.V. (DGS). [Verzoeker] was op 6 april 2021 betrokken bij een auto-ongeluk terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. DGS ontsloeg hem op staande voet op 16 april 2021, onder andere vanwege dit voorval en beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag richting vrouwelijke collega’s. [Verzoeker] betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en verzocht de kantonrechter om een schadevergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat DGS het incident aanvankelijk als een eenmalig voorval had afgedaan en onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag. De kantonrechter kende [verzoeker] een gefixeerde schadevergoeding van € 3.770,28 en een billijke vergoeding van € 7.200,00 toe, evenals achterstallig loon en vakantiegeld. DGS werd ook veroordeeld tot betaling van proceskosten en het verstrekken van de loonspecificatie over april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9293524 \ EJ VERZ 21-243
Beschikking van de kantonrechter van 16 december 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. L.R. Breuker,
tegen
de besloten vennootschap
DEGROSOLUTIONS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
verwerende partij, hierna te noemen DGS,
gemachtigde: mr. N. Duine.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 23 juni 2021
- het verweerschrift, dat tevens een tegenverzoek bevat
- de aanvullende producties van 19 tot en met 24 van [verzoeker]
- de aanvullende producties 22 tot en met 25 van DGS
- de pleitnota’s van partijen ten behoeve van de mondelinge behandeling op 21 juli 2021, die niet is doorgegaan
- de aanvullende productie 25 van [verzoeker]
- de aanvullende producties 26 tot en met 28 van DGS
- de mondelinge behandeling van 4 november 2021 en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s.
1.2.
Hierna is beschikking bepaald.

2.De zaak in het kortDeze zaak gaat in de kern over de vraag of [verzoeker] rechtsgeldig op staande voet is ontslagen. [verzoeker] meent van niet, maar berust wel in het ontslag. Hij verzoekt de kantonrechter (onder meer) om een financiële compensatie in de vorm van een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding.

3.3. De feiten

3.1.
[verzoeker] , geboren [1991] , is op 25 februari 2019 in dienst getreden bij DGS in de functie van programmeur. Omstreeks september 2020 is zijn arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.2.
Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 2.400,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
3.3.
[verzoeker] heeft op enig moment een leaseauto van DGS ter beschikking gesteld gekregen. In de gebruikersovereenkomst die partijen met betrekking tot het gebruik van die auto hebben gesloten (hierna te noemen: de gebruikersovereenkomst), staat onder meer het volgende vermeld:
- Alle kosten en schades die kunnen voortvloeien uit het geen goede gebruiker zijn door de medewerker, moeten volledig door werknemer worden vergoedt (…)
- Medewerker mag niet rijden onder invloed van alcohol, drugs, medicijnen cq bij ongeschikte medische of psychische toestand en/of indien rijbewijs ongeldig is, ingetrokken of wat dan ook.
3.4.
In januari 2020 heeft [verzoeker] een vrouwelijke collega, [A] ), via WhatsApp gevraagd of zij iets met hem wilde gaan drinken. [A] heeft hier aanvankelijk positief op gereageerd, maar heeft op een gegeven moment [verzoeker] op WhatsApp geblokkeerd.
3.5.
Op 26 maart 2020 heeft [verzoeker] [A] een sms-bericht gestuurd met de volgende inhoud:
Hey [A]. Ik wil je niet lastig vallen via sms maar vroeg me af of je er open voor staat morgen even bij te praten? Vond het altijd gezellig met je. Sorry als ik het ongemakkelijk voor je heb gemaakt, dat is nooit mn bedoeling geweest.
3.6.
Op 27 maart 2021 heeft [verzoeker] [A] via Facebook het volgende bericht gestuurd:
Hee [A]. Ik weet dat je me niet mag, ik vond het enorm tof met je, op onze afdeling loopt zo enorm veel mis en ben inmiddels zoekende maar een andere ban. Sta je er open voor eens het gesprek aan te gaan?
3.7.
Op enig moment heeft [verzoeker] aan een andere collega via WhatsApp onder meer het volgende berichtje gestuurd:
(…) ik gun het het bedrijf om af te branden.
3.8.
Op 6 april 2021 is [verzoeker] met zijn leaseauto in privétijd betrokken geraakt bij een ongeval, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. [verzoeker] heeft dit, na een verlofdag op 7 april, op 8 april 2021 bij DGS gemeld.
3.9.
In het proces-verbaal dat de politie in verband met dit ongeval heeft opgemaakt staat vermeld dat sprake was van een alcoholgehalte van 740 ugl.
3.10.
Op 16 april 2021 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. Dit ontslag is bevestigd per brief van 19 april 2021. In die brief staan als redenen voor het ontslag vermeld:
Er is gebleken dat u een verleden heeft waarbij u zich schuldig maakt aan het rijden onder de invloed van alcohol en/of drugs. Een tekenend voorbeeld hiervan is het (ernstige) auto ongeluk dat u met de aan u ter beschikking gestelde bedrijfsauto heeft gehad op 6 april 2021. Op grond van de
gebruiksovereenkomst die u op 16 april 2019 heeft ondertekend, heeft DGS aan u een bedrijfsauto ter beschikking gesteld. In de gebruiksovereenkomst is vermeld dat het niet is toegestaan te rijden onder de invloed van alcohol, drugs, medicijnen of bij een ongeschikte medische of psychische toestand. Het auto ongeluk dat u op 6 april heeft gehad, heeft u niet gemeld bij uw werkgever. Dagen later is gebleken dat u niet alleen een auto ongeluk heeft gehad, maar ook met de politie bent meegenomen en dat u een nacht in een cel heeft doorgebracht wegens het rijden onder de invloed van alcohol en drugs. Tijdens het gesprek met de wagenparkbeheerder en uw leidinggevende heeft dit zelf ook aangegeven. Op vrijdag 16 april 2021 is de bedrijfsauto door het bergingsbedrijf bij DGS afgeleverd. In de auto zijn sporen van drugsgebruik gevonden. Uw gedrag in dezen is werknemer onwaardig. U bent en wordt aansprakelijk gehouden voor de schade die uit het auto ongeluk voortvloeit.
Voorts is gebleken dat u zich op onverantwoorde en zorgelijke wijze uitlaat over de organisatie.
Meerdere van uw directe collega’s hebben meldingen gedaan over uw uitlatingen. Hieronder enkele
voorbeelden:
-
“ik ben blij dat ik die auto in de prak heb gereden”
-
“ik hoop dat alles in de fik brandt”
Bovendien is op 16 april 2021 gebleken dat u ernstig grensoverschrijdend gedrag vertoont richting
vrouwelijke collega’s. Meerdere vrouwelijke collega’s hebben gemeld dat zij op onheuse wijze door u worden bejegend waarbij u het woord “nee” niet accepteert en hen op allerlei wijzen lastigvalt. Enkele voorbeelden van uw grensoverschrijdende gedragingen zijn:
- sturen van ongewenste berichten;
- zoeken van ongewenste toenadering,
- zelfs nadat vrouwelijke collega’s u herhaaldelijk hebben aangegeven niet gediend te zijn van
de ongewenste berichten en toenaderingen, bent u niet gestopt. U bent ze blijven lastigvallen,
en;
- er is gebleken dat u vrouwelijke collega’s achtervolgt in de auto.
De hoeveelheid berichten en het aantal vrouwelijke collega’s die door u zijn lastiggevallen, is
shockerend. Het gedrag van u in dezen is onacceptabel. Binnen de organisatie gelden strikte regels als het gaat om de wijze waarop collega’s met elkaar om dienen te gaan Hierbij bestaat geen enkele ruimte voor ongewenste intimiteiten. De werkvloer dient voor alle collega’s een veilige omgeving te zijn. Gedrag waarbij collega’s structureel worden lastiggevallen en waarbij u iedere keer grenzen overgaat, wordt niet getolereerd. Inmiddels zijn meerdere aangiften van stalking gedaan.
3.11.
DGS heeft een verklaring van [A] van 8 juli 2021 overgelegd waarin onder meer het volgende vermeld staat:
(…) Ook wachtte hij mij op na werktijd om met mij mee te kunnen lopen. Ik wilde dit niet. Ik probeerde hem te negeren zodat hij mij met rust zou laten. Als hij mij zag in de kantine begon hij mij steeds aan te spreken waarom ik zo boos keek. Als er dan iemand aan kwam lopen, dan schrok hij en liep snel weg.
Ik had ook het idee dat hij mij achtervolgde van werk naar huis. Dit was in de laatste periode maart-april 2021. Dan merkte ik dat hij achter mij aanreed terwijl hij een hele andere richting op moest.
(…) Ik heb melding gemaakt van zijn gedrag bij de politie en ik hoop dat deze hele kwestie snel ophoudt. (…)
3.12.
In een verklaring van een andere collega, mevrouw [B] ), van 8 juli 2021 staat onder meer:
(…) Ik heb [verzoeker] altijd al een rare jongen gevonden. Als ik hem zag, kreeg ik een ongemakkelijk gevoel. Ik betrapte hem een paar keer dat hij de hele rit achter mij aan had gereden. Hij is mij toen gevolgd tot aan de afslag Groningen Zuid. Ook op werk merkte ik dat hij vaak verscheen waar ik ook was en geforceerd gesprekken met mij probeerde te beginnen. (…) [C] vertelde mij even later ook dat uit data is gebleken dat hij mij vaker heeft gevolgd dan de keren die ik doorhad. Ik heb de gegevens van de auto’s ingezien en ik ben daar erg van geschrokken en ik lig er nog wakker van. Hij heeft ’t op zo’n geniepige manier gedaan dat je het bijna niet door hebt. Ik heb hier een enorm onveilig gevoel van gekregen. Diezelfde dag merkte ik ook dat hij steeds bij de trap bleef staan gluren en heel raar liep te grijnzen. Ik voelde me daar erg onveilig bij. (…) Bij de politie heb ik melding gemaakt van zijn gedrag en daar is mij verteld dat hij een bekende is van de politie. (…)

4.Het verzoek en het tegenverzoek

4.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter DGS bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking te veroordelen:
I. tot betaling van een billijke vergoeding van € 18.144,00 bruto, althans een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding;
II. tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 3.770,28 bruto;
III. tot betaling van een bedrag van € 1.413,82 bruto aan achterstallig loon en € 2.024,73 bruto aan vakantiegeld, alsmede tot betaling van het gehele saldo aan opgebouwde verlofuren, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging;
IV. om op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen 24 uur na betekening van deze beschikking de loonspecificatie over april 2021 toe te zenden;
V. in de kosten van deze procedure.
4.2.
[verzoeker] legt aan dit verzoek kort samengevat ten grondslag dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan een dringende reden en dus ten onrechte op staande voet is ontslagen. Volgens [verzoeker] is de arbeidsrelatie met DGS door het onterechte en onzorgvuldige ontslag dermate verstoord geraakt dat er geen reëel perspectief meer bestaat op herstel van het dienstverband en heeft DGS ernstig verwijtbaar jegens hem gehandeld.
4.3.
DGS voert verweer en meent primair dat het verzoek van [verzoeker] moeten worden afgewezen. Bij wijze van tegenverzoek verzoekt zij de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. voor recht te verklaren dat [verzoeker] op grond van de gebruikersovereenkomst aansprakelijk is en gehouden is om de volledige schade aan de leaseauto, zijnde een bedrag van € 5.483,25 inclusief btw, te betalen;
II. primair voor recht te verklaren dat DGS het onder I genoemde bedrag mag/mocht verrekenen met de eindafrekening of eventuele loonbetaling en subsidiair [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.483,25 inclusief btw;
III. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van het tegenverzoek.
4.4.
[verzoeker] voert verweer tegen het tegenverzoek.
4.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

van het verzoek en het tegenverzoek

ontslag op staande voet niet rechtsgeldig
5.1.
In deze zaak ligt allereerst de vraag voor of het ontslag op staande voet al dan niet terecht is gegeven en aan [verzoeker] een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
Ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van werknemer, die ten gevolge hebben dat van werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.3.
Vooropgesteld wordt dat een ontslag op staande voet een uiterst middel is en dat het slechts mag worden gegeven als van werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag voor hem zullen hebben. Ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (vergelijk HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BV9532).
5.4.
Uit de brief van 19 april 2021 blijkt dat DGS drie redenen ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet, zijnde kort gezegd het rijden onder invloed van alcohol en/of drugs op 6 april 2021, het zich op onverantwoorde en zorgelijke wijze uitlaten over DGS en het vertonen van ernstig grensoverschrijdend gedrag richting vrouwelijke collega’s.
5.5.
[verzoeker] betwist dat de betreffende redenen zich hebben voorgedaan, althans dat deze een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Hij stelt zich op het standpunt dat DGS in het gesprek van 16 april 2021 enkel heeft gemeld dat hij werd ontslagen omdat hij vrouwelijke collega’s zou hebben gestalkt en er enkele klachten van vrouwelijke collega’s over hem waren ontvangen. Volgens [verzoeker] heeft DGS vervolgens geen hoor- en wederhoor toegepast en is het ontslag bovendien niet onverwijld gegeven. Hij erkent dat hij een grote fout heeft gemaakt door op 6 april 2021 onder invloed van alcohol in de auto te stappen, maar betwist dat hij ook onder invloed van drugs was. [verzoeker] wijst erop dat DGS zijn handelen na het ongeval niet als een dringende reden heeft ingeschat en dat hij zijn werkzaamheden gewoon heeft mogen voortzetten. Wat betreft de door DGS aangehaalde uitlatingen stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat deze geen dringende reden opleveren, omdat die uitlatingen slechts cynisch bedoeld waren en waren ingegeven door frustratie over de negatieve werksfeer. Volgens [verzoeker] zijn de uitlatingen bovendien gedaan in privé appgesprekken met een collega en had DGS hem eerst erop moeten aanspreken dat het doen van dergelijke uitlatingen niet wenselijk was. Wat betreft het grensoverschrijdende gedrag stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat dit een tendentieuze beschuldigding is en dat iedere onderbouwing daarvan ontbreekt. Van moedwillige achtervolgingen van of ongepaste berichten richting vrouwelijke collega’s is geen sprake geweest en geen van zijn vrouwelijke collega’s of DGS heeft hem daar ooit op aangesproken, aldus [verzoeker] .
5.6.
DGS stelt zich op het standpunt dat de melding over ernstig grensoverschrijdend gedrag de druppel is geweest om [verzoeker] op staande voet te ontslaan en dat de verschillende redenen ook ieder voor zich het ontslag rechtvaardigen. Volgens DGS is er wel degelijk sprake geweest van hoor- en wederhoor en is er onverwijld opgezegd, onder gelijktijdige mededeling van alle dringende redenen. Zij betoogt dat zij, hoewel het rijden onder invloed van alcohol op zichzelf al ernstig genoeg is voor een ontslag op staande voet, het ongeval van 6 april 2021 aanvankelijk heeft afgedaan als incident, maar dat op 16 april 2021 sporen van drugs in de leaseauto van [verzoeker] zijn gevonden zodat, mede ook gelet op de ritgegevens van die auto, geconcludeerd moet worden dat [verzoeker] ook onder invloed van drugs was. Een dag eerder, zo stelt DGS, heeft [A] bovendien bij haar gemeld dat [verzoeker] ongewenst gedrag vertoonde en dat zij zich daardoor uiterst onveilig voelde. Volgens DGS is dit reden geweest een nader onderzoek in te stellen waarbij ook de GPS-gegevens van de leaseauto van [verzoeker] zijn uitgelezen en is daaruit naar voren gekomen dat [verzoeker] ongewenste berichten verstuurde naar vrouwelijke collega’s, ook als zij duidelijk hadden gemaakt daar niet van gediend te zijn, en dat hij hen op het werk en op hun weg naar huis achtervolgde. DGS stelt dat tijdens dat onderzoek bovendien naar voren is gekomen dat [verzoeker] zich op een ongeoorloofde en zorgelijke wijze heeft uitgelaten over de organisatie. Volgens DGS was het handelen van [verzoeker] onacceptabel en strafbaar en heeft hij bovendien in strijd gehandeld met de gebruikersovereenkomst, het binnen DGS geldende personeelsreglement en goed werknemerschap.
5.7.
De vraag of het ontslag onverwijld is gegeven en of sprake is geweest van hoor- en wederhoor kan in het midden blijven. De kantonrechter is namelijk van oordeel dat de in de brief van 19 april 2021 genoemde ontslaggronden het ontslag niet kunnen dragen. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Hoewel niet valt goed te praten dat [verzoeker] op 6 april 2021 onder invloed van alcohol met zijn leaseauto een ongeval heeft veroorzaakt, gaat het niet aan dat DGS dit handelen nu als ontslaggrond aanvoert. DGS heeft de betreffende kwestie op 8 april 2021 namelijk willens en wetens laten zitten en afgedaan als een incident, dit terwijl zij op dat moment zelfs nog in de (achteraf onjuist gebleken) veronderstelling verkeerde dat [verzoeker] in verband met het ongeval een nacht in de cel had gezeten. Weliswaar voert DGS aan dat sprake is van bijkomende omstandigheden die later aan het licht zijn gekomen en die maken dat het handelen van [verzoeker] op 6 april 2021 alsnog een ontslag op staande voet rechtvaardigen, maar de kantonrechter gaat niet in dit betoog mee. Het enkel vinden van een vloei met een afwijkend formaat in de auto van [verzoeker] en het feit dat die auto vóór het ongeval in de buurt van een coffeeshop geparkeerd heeft gestaan, zijn namelijk volstrekt onvoldoende om aan te nemen dat [verzoeker] op 6 april 2021 onder invloed van drugs heeft gereden en het is dan ook onbegrijpelijk dat DGS die conclusie trekt. Ter zitting heeft DGS nog aangevoerd dat later ook is gebleken dat het rijbewijs van [verzoeker] al ruim een jaar verlopen was, maar dit betreft geen feit dat bijdraagt aan het bewijs van het rijden onder invloed, zodat hieraan voorbij moet worden gegaan. Aan de stelling van DGS dat later ook is gebleken dat [verzoeker] veel meer had gedronken dan dat hij DGS had verteld wordt ook voorbij gegaan, nu nergens uit blijkt dat DGS dit al op 16 april 2021 wist.
5.8.
De uitlatingen die [verzoeker] over DGS heeft gedaan zijn evenmin voldoende voor een ontslag op staande voet. Weliswaar is begrijpelijk dat DGS die uitlatingen als stuitend ervaart, maar in ogenschouw moet worden genomen dat deze in een privégesprek tussen twee collega’s zijn gedaan door een gefrustreerde medewerker. De stelling dat in die berichten sprake is van een doodsbedreiging is bovendien nauwelijks serieus te nemen.
5.9.
Wat betreft het grensoverschrijdend gedrag richting vrouwelijke collega’s stelt de kantonrechter voorop dat zij niets af wil doen aan het gevoel van onbehagen en onveiligheid dat die collega’s hebben ervaren. DGS heeft echter onvoldoende weten toe te lichten en te onderbouwen dat [verzoeker] vrouwelijke collega’s moedwillig met de auto heeft achtervolgd of dat hij hen op een ontoelaatbare wijze heeft lastiggevallen of bejegend, zodat de kwalificatie van ernstig grensoverschrijdend gedrag – en zelfs MeToo – niet direct op haar plaats lijkt. De melding van [A] dat [verzoeker] ongewenst gedrag vertoonde had dan ook niet vertaald mogen worden in een ontslag op staande voet, maar had aanleiding moeten zijn tot een (stevig) gesprek met [verzoeker] , al dan niet gevolgd door een waarschuwing. DGS heeft ter zitting toegelicht dat zij het gesprek op 16 april 2021 met die bedoeling is ingegaan en dus niet met de bedoeling [verzoeker] op staande voet te ontslaan. Volgens DGS had zij door de reactie van [verzoeker] in dat gesprek echter geen vertrouwen meer in hem en is zij daarom toch tot het ontslag overgegaan. Indien sprake is van een vertrouwensbreuk, is de procedure om te komen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst echter de aangewezen weg en niet een ontslag op staande voet dat verstrekkende gevolgen heeft voor een werknemer.
5.10.
De conclusie is dan ook dat [verzoeker] ten onrechte op staande voet is ontslagen en dat sprake is van een onregelmatige opzegging van zijn arbeidsovereenkomst.
gefixeerde schadevergoeding
5.11.
Nu sprake is van een niet rechtsgeldig ontslag op staande voet, is DGS op grond van artikel 7:677 lid 4 BW een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (ook wel gefixeerde schadevergoeding genoemd) aan [verzoeker] verschuldigd. DGS heeft erkend dat deze vergoeding inclusief vakantietoeslag € 3.770,28 bruto bedraagt, zodat dit bedrag aan gefixeerde schadevergoeding zal worden toegewezen.
billijke vergoeding
5.12.
Ten aanzien van de door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding geldt dat de kantonrechter op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW een billijke vergoeding kan toekennen als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Het in strijd met de daarvoor geldende regels opzeggen van een arbeidsovereenkomst valt een werkgever namelijk ernstig aan te rekenen en leidt tot ernstige verwijtbaarheid aan haar zijde. Voor de vaststelling van de hoogte van een billijke vergoeding zijn de gezichtspunten zoals door de Hoge Raad gegeven in de zaken New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) en Zinzia (HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:857) van belang. Bij de begroting van een billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan wel worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.13.
Nu hiervoor is geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, heeft DGS de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in strijd met artikel 7:671 BW opgezegd. Dit betekent dat [verzoeker] op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW aanspraak kan maken op een billijke vergoeding.
5.14.
De vraag is vervolgens hoe hoog die vergoeding dient te zijn. [verzoeker] meent recht te hebben op een billijke vergoeding ter hoogte van zeven maandsalarissen inclusief vakantietoeslag. Hij stelt zich in dit kader op het standpunt dat er bijkomende gronden zijn voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van DGS, nu zij hem ten onrechte heeft beschuldigd van ernstig grensoverschrijdend gedrag en haar brief van 19 april 2021 talloze andere onjuistheden bevat. Volgens [verzoeker] heeft dit een psychologische en emotionele impact op hem gehad en heeft hij daardoor ook reputatieschade geleden. Hij betoogt verder dat het gelet op zijn functioneren reëel is dat zijn arbeidsovereenkomst niet op korte termijn had kunnen eindigen, maar zeker nog acht maanden zou hebben geduurd. Rekening houdend met de gefixeerde schadevergoeding dient de billijke vergoeding volgens hem dan ook zeven maandsalarissen te bedragen.
5.15.
DGS acht het niet billijk om naast een gefixeerde schadevergoeding ook een billijke vergoeding toe te wijzen en meent subsidiair dat de billijke vergoeding hooguit € 1.200,00 bruto exclusief vakantietoeslag dient te bedragen. Zij voert daartoe aan dat [verzoeker] zelf een groot aandeel heeft gehad in de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, dat hij inmiddels een andere baan heeft gevonden, dat hij er zelf voor heeft gekozen om in het ontslag te berusten en dat de arbeidsovereenkomst hoe dan ook op korte termijn zou zijn geëindigd.
5.16.
De kantonrechter is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden een billijke vergoeding van drie bruto maandsalarissen exclusief vakantietoeslag, dus € 7.200,00 bruto dient te worden toegewezen. In dit verband wordt van belang geacht dat sprake is geweest van een overhaast gegeven ontslag op staande voet op een moment dat [verzoeker] nog geen andere baan had en dat hij daarbij enkel op basis van vermoedens ten onrechte is beschuldigd van een aantal zaken, waaronder het rijden onder invloed van drugs. Anderzijds geldt dat [verzoeker] inmiddels een andere baan heeft gevonden en desgevraagd ter zitting niet duidelijk heeft weten te maken hoe de beschuldiging van ernstig grensoverschrijdend gedrag hem op dit moment nog achtervolgt. Al met al en mede rekening houdend met het feit dat aan [verzoeker] ook een gefixeerde schadevergoeding wordt toegekend, acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 7.200,00 bruto op zijn plaats.
nevenvorderingen en tegenverzoek
5.17.
[verzoeker] heeft in deze zaak nog een aantal nevenvorderingen ex artikel 7:686a BW ingesteld. Dit betreft ten eerste betaling van het achterstallige loon over de periode van 1 tot en met 16 april 2021, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, zijnde € 1.413,82 bruto in totaal en betaling van het vakantiegeld over de periode van 1 juni 2020 tot en met 16 april 2021 van € 2.024,73 bruto, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging.
5.18.
DGS meent dat deze vorderingen moeten worden afgewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij het betreffende loon en het vakantiegeld heeft verrekend met de schade aan de leaseauto van € 5.483,25 inclusief btw, die [verzoeker] volgens haar op grond van de gebruikersovereenkomst aan haar dient te vergoeden. [verzoeker] betoogt naar aanleiding hiervan dat DGS geen beroep op verrekening toekomt vanwege onvoldoende samenhang met de arbeidsovereenkomst. Ook is het schadebedrag volgens [verzoeker] niet redelijk, aangezien dit de totale waarde van de auto overstijgt.
5.19.
De kantonrechter overweegt als volgt. Met het begrip ‘andere vorderingen’ in artikel 7:686a BW wordt gedoeld op alle mogelijke vorderingen die bij het einde van de arbeidsovereenkomst kunnen worden ingediend. Een vordering tot verrekening van loon betreft een dergelijke vordering, zodat de stelling van [verzoeker] dat er onvoldoende samenhang met de arbeidsovereenkomst bestaat, wordt gepasseerd. De kantonrechter constateert echter dat DGS de door haar gestelde schade onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft namelijk alleen een schadecalculatie overgelegd, maar gesteld noch gebleken is dat de auto ook daadwerkelijk voor een bedrag van € 5.483,25 inclusief btw is gerepareerd. Zeker nu de mondelinge behandeling in deze zaak enige maanden is aangehouden, had het op de weg van DGS gelegen een specificatie van de daadwerkelijke schade te overleggen. Nu zij dit heeft nagelaten, zal het beroep op verrekening worden gepasseerd. Dit betekent dat het
achterstallige loon plus vakantietoeslag over de periode van 1 tot en met 16 april 2021 van
€ 1.413,82 zal worden toegewezen. Het vakantiegeld over de periode vanaf 1 juni 2020 is deels dubbel gevorderd en zal daarom tot 1 april 2021 worden toegewezen. Dit betreft een bedrag van € 1.920,00 bruto.
5.20.
Het voorgaande betekent dat het tegenverzoek van DGS in het geheel niet toewijsbaar is.
5.21.
[verzoeker] vordert ook betaling van de opgebouwde maar niet genoten verlofuren. DGS meent dat die vordering moet worden afgewezen omdat deze niet is onderbouwd, maar de kantonrechter gaat niet in dit verweer mee. [verzoeker] heeft namelijk onweersproken gesteld dat hij geen loonspecificatie over de maand april 2021 en geen eindafrekening van DGS heeft ontvangen en ook geen toegang meer heeft tot het systeem waaruit het verlofsaldo blijkt. Op grond van artikel 7:641 lid 1 BW heeft [verzoeker] recht op uitbetaling van de betreffende verlofuren, zodat ook deze vordering zal worden toegewezen. De in het verzoekschrift genoemde vakantietoeslag over de verlofuren is niet in het petitum terug te vinden, zodat die toeslag niet kan worden toegewezen.
5.22.
In verband met de vertraging in de betaling, zal de wettelijke rente over het achterstallige loon, vakantiegeld en de verlofuren eveneens worden toegewezen. Nu sprake is van een onterecht ontslag op staande voet, bestaat ook aanleiding tot het toewijzen van de wettelijke verhoging. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval echter wel aanleiding die verhoging te matigen tot 20%.
5.23.
[verzoeker] vordert tot slot ook het verstrekken van de loonspecificatie over april 2021. Ook deze vordering is toewijsbaar, nu de betreffende specificatie niet is verstrekt en dit op grond van de wet wel had gemoeten. De kantonrechter ziet eveneens aanleiding tot het toewijzen van de in dit kader gevorderde dwangsom en wel op de hierna te vermelden wijze.
proceskosten
5.24.
De proceskosten komen voor rekening van DGS, omdat zij ongelijk krijgt. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot op heden begroot op € 85,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris gemachtigde. Dat is in totaal € 832,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt DGS om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 7.200,00 bruto aan billijke vergoeding;
6.2.
veroordeelt DGS om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 3.770,28 bruto aan gefixeerde schadevergoeding;
6.3.
veroordeelt DGS om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 1.413,82 bruto aan achterstallig loon en € 1.920,00 bruto aan vakantiegeld, alsmede het gehele saldo aan opgebouwde maar nog niet genoten verlofuren, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het tijdstip dat DGS met de betaling van de respectieve bedragen in verzuim is geraakt tot de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW van 20%;
6.4.
veroordeelt DGS om binnen 24 uur na betekening van deze beschikking de loonspecificatie over april 2021 aan [verzoeker] toe te zenden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat DGS in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 6.000,00 is bereikt;
6.5.
veroordeelt DGS tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] vaststelt op € 832,00;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.
(DM(O)