ECLI:NL:RBOVE:2021:4825

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
84.246904-20 en 84.247070-20 (gevoegd ter terechtzitting) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van begeleidingsbrieven voor afvalstoffen door leidinggevende van een bedrijf

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige vrouw, die als leidinggevende van een bedrijf betrokken was bij het vervalsen van begeleidingsbrieven voor afvalstoffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw samen met anderen 36 begeleidingsbrieven heeft vervalst, die bestemd waren voor het transport van afvalstoffen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opmaken van valse documenten en het onterecht afvoeren van afvalstoffen buiten een inrichting. Tijdens de zittingen op 2 en 9 december 2021 heeft de officier van justitie, mr. C.L. van Kooten, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. J. Boksem. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de vervalsingen, maar sprak haar vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur op, met een proeftijd van 3 jaar, en oordeelde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar was op basis van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van leidinggevenden in het bedrijfsleven voor de handelingen van hun medewerkers en de noodzaak om de integriteit van administratieve processen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.246904-20 en 84.247070-20 (gevoegd ter terechtzitting) (P)
Datum vonnis: 23 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 december 2021 en 9 december 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.L. van Kooten en van wat door de raadsman van verdachte, mr. J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de aan verdachte onder de verschillende parketnummers ten laste gelegde feiten als volgt door:
  • het onder parketnummer 84.246904-20 ten laste gelegde als feit 1;
  • het onder parketnummer 84.247070-20 ten laste gelegde als feiten 2 en 3.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander 36 begeleidingsbrieven voor het transport van afval heeft vervalst of valselijk heeft opgemaakt dan wel samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de [verdacht bedrijf] en/of [medeverdacht bedrijf] bij het begaan van dit feit;
feit 2:samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan [medeverdacht bedrijf] B.V. en/of [verdacht bedrijf] B.V. bij het tezamen en in vereniging opzettelijk buiten een afvalstoffeninrichting storten van een (grote) hoeveelheid groenafval;
feit 3:samen met een ander twee begeleidingsbrieven heeft vervalst of valselijk heeft opgemaakt voor dit groenafval dan wel samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de [verdacht bedrijf] en/of [medeverdacht bedrijf] bij het begaan van dit feit.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Parketnummer 84.246904-20
Feit 1
primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met
8 november 2019, te Staphorst en/of te Rouveen, althans in de gemeente Staphorst ,
in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
36, althans één of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen (zie
proces-verbaal pagina 25), waaronder
A.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120394 d.d. 15-7-2019 (pagina 3
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
B.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120498, d.d. 9-8-2019 (pagina 4
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38119509, d.d. 11-10-2019 (pagina 5
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38119508, d.d. 13-8-2019 (pagina 9 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38120441, d.d. 17-9-2019 (pagina 12 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
C.
- een begeleidingsbrief van rubber (banden), BD39940156, d.d. 29-10-2019 (pagina
18 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van rubber, BDC14863256, d.d. 22-7-2019 (pagina 21 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
D
- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, BD38119541, d.d. 15-8-2019 (pagina 30
eerste aanvullende proces-verbaal),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of
heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
A.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie, in
werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven
aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 1] , [adres 2]
en/of
B.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie
en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die
begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf] ,
[adres 3] , en/of
C.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten rubber en/of
banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die
begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 2] ,
[adres 4] , en/of
D.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet
werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven
bestemmingen, te weten de [verdacht bedrijf] , [adres 3]
, en/of
- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten bouw en/of
sloopafval, terwijl in werkelijkheid oude matrassen en/of ledikanten en/of
lattenbodems en/of verpakkingsmateriaal, althans (een) andere afvalstof(fen) dan
bouw en/of sloop afval, werd/werden ingenomen en/of vervoerd,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
subsidiair
[medeverdacht bedrijf] B.V. en/of [verdacht bedrijf] B.V. op één of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 8 november 2019,
te Staphorst en/of te Rouveen, althans in de gemeente Staphorst , in ieder geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
36, althans één of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen (zie
proces-verbaal pagina 25), waaronder
A.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120394 d.d. 15-7-2019 (pagina 3
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
B.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120498, d.d. 9-8-2019 (pagina 4
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38119509, d.d. 11-10-2019 (pagina 5
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38119508, d.d. 13-8-2019 (pagina 9 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38120441, d.d. 17-9-2019 (pagina 12 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
C.
- een begeleidingsbrief van rubber (banden), BD39940156, d.d. 29-10-2019 (pagina
18 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van rubber, BDC14863256, d.d. 22-7-2019 (pagina 21 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
D.
- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, BD38119541, d.d. 15-8-2019 (pagina 30
eerste aanvullende proces-verbaal),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of
heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
A.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie, in
werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven
aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 1] , [adres 2]
en/of
B.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie
en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die
begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf] ,
[adres 3] , en/of
C.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten rubber en/of
banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die
begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 2] ,
[adres 4] , en/of
D.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet
werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven
bestemmingen, te weten de [verdacht bedrijf] , [adres 3]
, en/of
- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten bouw en/of
sloopafval, terwijl in werkelijkheid oude matrassen en/of ledikanten en/of
lattenbodems en/of verpakkingsmateriaal, althans (een) andere afvalstof(fen) dan
bouw en/of sloop afval, werd/werden ingenomen en/of vervoerd,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) zij, verdachte en/of
haar mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke
verboden gedraging(en) zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) feitelijk
leiding heeft/hebben gegeven;
Parketnummer 84.247070-20
Feit 2
[medeverdacht bedrijf] B.V. en/of [verdacht bedrijf] B.V. in of omstreeks de
periode van 29 augustus 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente
Staphorst , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
zich heeft/hebben ontdaan van afvalstoffen, te weten een (grote) hoeveelheid
groenafval bestaande uit komkommerloof en/of tomatenloof en/of paprikaloof
en/of plastic en/of biologische bestrijdingsmiddelen, door deze – al dan niet in
verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op en/of in de bodem te
brengen en/of te verbranden,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) zij, verdachte,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke verboden gedraging(en) zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 3
primair
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met
4 november 2019, te Staphorst en/of Rouveen, althans in de gemeente Staphorst , in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
2, althans een of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38120434 d.d.
26-7-2019 (zie proces-verbaal pagina 21), en/of
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38119841 d.d.
4-11-2019 (zie proces-verbaal pagina 23),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of
heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op deze begeleidingsbrieven
genoemde afvalstof(fen), te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid
niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven
bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf] , [adres 3]
,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
subsidiair
[medeverdacht bedrijf] B.V. en/of [verdacht bedrijf] B.V. op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 4 november 2019,
te Staphorst en/of Rouveen, althans in de gemeente Staphorst , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
2, althans een of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38120434 d.d.
26-7-2019 (zie proces-verbaal pagina 21), en/of
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38119841 d.d.
4-11-2019 (zie proces-verbaal pagina 23),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of
heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op deze begeleidingsbrieven
genoemde afvalstof(fen), te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid
niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven
bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf] , [adres 3]
,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) zij, verdachte,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke verboden gedraging(en) zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
feitelijk leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De documenten werden feitelijk op kantoor door verdachte en haar collega’s vervalst.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte als opdrachtgever of feitelijk leidinggever betrokken is bij de illegale stort en heeft daarvoor vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Gelet op de verklaringen die ten aanzien van feit 1 zijn afgelegd was het de gebruikelijke gang van zaken binnen [verdacht bedrijf] B.V. en [medeverdacht bedrijf] B.V. dat de bestemming [verdacht bedrijf] valselijk werd vermeld. Verdachte heeft op de administratie samen met anderen de documenten vervalst.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorop gesteld dat verdachte bij de ten laste gelegde feiten geen rol van betekenis heeft gespeeld. De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de uiteindelijke bestemming niet op de begeleidingsbrieven werd vermeld, maar dat de afvalstoffen wel eerst naar Meppel werden gereden. Daar werd de container ingeboekt om vervolgens naar de uiteindelijke afnemer te gaan. Hoewel het terrein in Meppel formeel niet meer in gebruik was, draaide het bedrijf in 2019 nog wel door op de eerdere vergunning. De bestemmingen die op de begeleidingsbrieven onder B en D vermeld staan, komen overeen met de locatie waarop de ontvangst is gemeld, zijnde de [verdacht bedrijf] . Er is dus geen sprake van valsheid in geschrift. Op de begeleidingsbrief onder A staat per abuis een onjuist bestemmingsadres vermeld. De ontvangst is wel gemeld op de [verdacht bedrijf] . De begeleidingsbrieven onder C zijn niet opgemaakt door verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het afval slechts beschikbaar is gesteld aan de boer die het via een loonwerker op het land liet brengen. Dit kan niet worden gekwalificeerd als het ‘zich ontdoen van afvalstoffen’.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de begeleidingsbrieven niet vals zijn, omdat de producten via de [verdacht bedrijf] in Meppel naar de loonwerker gingen of naar Wijster of Kampen werden gebracht voor verdere verwerking.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, voor zover dit ziet op de begeleidingsbrieven vermeld onder B en D. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [1]
De rechtbank is van oordeel dat in de functie van de begeleidingsbrieven besloten ligt dat dit geschriften zijn waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend.
Verdachte heeft op de administratie de gegevens op de begeleidingsbrieven ingevuld. [2] Verdachte was verantwoordelijk voor de administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V.. Zij was daar werkzaam met twee anderen. [3]
De begeleidingsbrief onder A
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter zitting kan weliswaar worden vastgesteld dat op de onder A vermelde begeleidingsbrief van landbouwfolie van 15 juli 2019 in strijd met de waarheid als locatie van bestemming [bedrijf 1] , [adres 2] staat vermeld. Niet kan echter worden vastgesteld dat deze begeleidingsbrief opzettelijk valselijk is opgemaakt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, voor zover dit ziet op de begeleidingsbrief onder A, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De begeleidingsbrieven onder B
Op de begeleidingsbrief met documentnummer BD38119508 is, anders dan de tenlastelegging vermeldt, als datum 5 augustus 2019 vermeld en niet 13 augustus 2019. Aangezien zowel het documentnummer als de verwijzing naar het paginanummer in het aanvullend dossier overeenkomen, kan het niet anders dan dat de opsteller van de tenlastelegging hier heeft bedoeld “5 augustus 2019”. De rechtbank zal de tenlastelegging aldus verbeterd lezen.
Op de begeleidingsbrief van folie van 9 augustus 2019 met documentnummer BD38120498, de begeleidingsbrief van folie van 11 oktober 2019 met documentnummer BD38119509, de begeleidingsbrief van banden van 5 augustus 2019 met documentnummer BD38119508 en de begeleidingsbrief van banden van 17 september 2019 met documentnummer BD38120441 staat steeds [verdacht bedrijf] , [adres 3]
als locatie van bestemming vermeld. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld de begeleidingsbrief van landbouwfolie van 19 augustus 2019 met documentnummer BD38119550. [4]
De vestiging aan de [adres 3] is echter al sinds 1 november 2018 gesloten en sindsdien worden daar geen afvalstoffen meer geaccepteerd. [5]
In het ambtelijk verslag van 18 december 2019 is een overzicht opgenomen van de onderzochte begeleidingsbrieven waarop door de verbalisanten vermoedelijk onjuiste gegevens zijn geconstateerd. Daarbij is een opsomming gegeven van – onder meer – vijf begeleidingsbrieven van (landbouw)folie en twaalf begeleidingsbrieven van banden, waaronder de in de tenlastelegging genoemde begeleidingsbrieven. [6] Aan verdachte zijn de vijf begeleidingsbrieven van (landbouw)folie en twee van de twaalf begeleidingsbrieven van banden getoond. Zij heeft daarop verklaard dat het afval niet naar de [adres 3] toegaat, maar gelijk naar de verwerker. Dit wordt zo gedaan om te voorkomen dat de afvalverwerker het rechtstreeks ophaalt bij de ontdoener. [7] Ook aan [medeverdachte] zijn de vijf begeleidingsbrieven en twee van de twaalf begeleidingsbrieven van banden getoond. Hij heeft daarop verklaard dat als volgt met de vrachtbrieven (de rechtbank begrijpt: begeleidingsbrieven) wordt omgegaan: de afvalstoffen worden bij de klant geladen, maar dat er wordt een vrachtbrief gemaakt op de [adres 3] terwijl de vracht direct doorgaat naar een ander afleveradres. Alles gaat rechtstreeks van de klant naar de afleveringsadressen. Dit wordt zo gedaan, zodat de klant niet kan zien waar zij het afval naartoe brengen. [8]
De rechtbank stelt vast dat de huur van het terrein aan de [adres 3] op 24 juli 2018 is opgezegd met ingang van 31 oktober 2018, waarbij het gehuurde geheel ontruimd moest worden opgeleverd. [9] Per 1 november 2018 kon geen gebruik meer gemaakt worden van de vergunning. [10] Met ingang van 5 april 2019 is [bedrijf 3] B.V. eigenaar geworden van het terrein aan de [adres 3] . [11] De betreffende begeleidingsbrieven dateren van vier tot vijf maanden na de eigendomsoverdracht. Naar het oordeel van de rechtbank was het niet mogelijk dat er buiten medeweten van de eigenaar van het terrein op dat moment nog sprake was van een in werking zijnde inrichting van [verdacht bedrijf] B.V. op deze locatie. Voor het verweer ziet de rechtbank ook overigens geen aanknopingspunten, zoals bijvoorbeeld exemplaren van begeleidingsbrieven vanaf [verdacht bedrijf] B.V. naar de uiteindelijke afvalverwerker.
De rechtbank zal daarom aan het verweer voorbij gaan en stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat in strijd met de waarheid op de onder B vermelde begeleidingsbrieven is vermeld dat de afvalstoffen naar de [adres 3] werden gebracht.
De begeleidingsbrieven onder C
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter zitting kan weliswaar worden vastgesteld dat op de onder C vermelde begeleidingsbrieven in strijd met de waarheid als locatie van bestemming [bedrijf 2] , [adres 5] staat vermeld. Niet kan echter worden vastgesteld dat deze begeleidingsbrieven door verdachte of [medeverdacht bedrijf] B.V. en/of [verdacht bedrijf] B.V. zijn opgemaakt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, voor zover dit ziet op de begeleidingsbrief onder C, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De begeleidingsbrief onder D
Op de begeleidingsbrief van bouw/sloop van 15 augustus 2019, met documentnummer BD38119541 staat [verdacht bedrijf] , [adres 3] als locatie van bestemming vermeld. [12] Verdachte heeft hierover verklaard dat ook dit afval, anders dan de begeleidingsbrief vermeldt, rechtstreeks naar de verwerker is gegaan. Om bedrijfseconomische redenen worden de vrachtbrieven (de rechtbank begrijpt: begeleidingsbrieven) niet juist ingevuld. [13] Onder verwijzing naar hetgeen hierboven ten aanzien van de begeleidingsbrieven onder B is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat dat in strijd met de waarheid op de onder D vermelde begeleidingsbrief is vermeld dat de afvalstoffen naar de [adres 3] werden gebracht.
Op de betreffende begeleidingsbrief is als ontdoener [bedrijf 4] te Wezep vermeld. Bij een bedrijfsbezoek op 10 mei 2019 heeft [naam] van [bedrijf 4] B.V. verklaard dat vanaf het bedrijf geen bouw- en sloopafval wordt afgevoerd. Alle vrijkomende afvalstoffen worden door de heer [medeverdachte] in [geboorteplaats] opgehaald. Het gaat om rolcontainers met papier en kunststoffen en een af te sluiten container met matrassen, delen bedden etc. [14] Verdachte heeft in opdracht van [medeverdachte] op de begeleidingsbrieven vermeld dat het ging om bouw- en sloopafval. [15] Op grond hiervan acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat op de begeleidingsbrief in strijd met de waarheid is vermeld dat bouw- en/of sloopafval werd afgevoerd.
De rechtbank stelt vast dat de begeleidingsbrieven doelbewust valselijk werden opgemaakt om de zakelijke belangen van [medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. te beschermen. De ontdoeners waren in de veronderstelling dat het afval naar de [verdacht bedrijf] in Meppel zou worden vervoerd. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het oogmerk had deze begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet zelf als pleger van het feit kan worden aangemerkt, omdat niet kan worden vastgesteld of zij dan wel één van haar collega’s de ten laste gelegde begeleidingsbrieven heeft ingevuld. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Toerekening aan een rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden
aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. [16]
De rechtbank is van oordeel dat de verboden gedragingen aan [verdacht bedrijf] B.V. en [medeverdacht bedrijf] B.V. kunnen worden toegerekend.
Op de begeleidingsbrieven werd [verdacht bedrijf] B.V. als locatie van bestemming vermeld en [medeverdacht bedrijf] B.V. als vervoerder. De gedraging – het opstellen van begeleidingsbrieven voor het transport van afvalstoffen – past in de normale bedrijfsvoering van [verdacht bedrijf] B.V. en werd uitgevoerd door personen die werkzaam waren op de gezamenlijke administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. Bovendien zijn de gedragingen de beide rechtspersonen dienstig geweest in het door hen uitgeoefende bedrijf, aangezien zij daarmee hun positie als tussenpersonen tussen de ontdoener en de afvalverwerker hebben veiliggesteld. Op grond van de verklaringen van verdachte en van [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat dit een vaste werkwijze binnen de bedrijven was. Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de beide rechtspersonen aanvaard.
Feitelijke leidinggeven door verdachte
De rechtbank stelt voorop dat nadat is vastgesteld dat een verboden gedraging aan een
rechtspersoon kan worden toegerekend, de vraag aan de orde komt of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte hij een rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [verdacht bedrijf] B.V. en dat verdachte als feitelijk leidinggever van de gedragingen van [medeverdacht bedrijf] B.V. kan worden aangemerkt.
[medeverdachte] is, via de holding [bedrijf 6] B.V. en de holding [bedrijf 7] B.V., enig directeur en aandeelhouder van [verdacht bedrijf] B.V.. [17] Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat hij het systeem heeft bedacht waarbij de daadwerkelijke bestemming of goederen niet op de begeleidingsbrief werden vermeld. Ook heeft hij daarover overleg gevoerd met het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen. [18] Verdachte was de direct leidinggevende op de gezamenlijke administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. [19] Verdachte is, via de holding [bedrijf 8] B.V., enig directeur en aandeelhouder van [medeverdacht bedrijf] B.V. Verdachte heeft verklaard dat zij de administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. doet. [20] Uit het voorgaande blijkt dat zij zich ervan bewust was dat de bestemming niet juist op de begeleidingsbrieven werd ingevuld.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van feitelijk leidinggeven bewezen.
Feiten 2 en 3
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op de hoogte was van het feit dat het groenafval op een andere bestemming werd gestort. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het buiten een inrichting storten van dit afval. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het onjuist invullen van de begeleidingsbrieven van dit afval.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. op tijdstippen in de periode van 18 juni 2019 tot en met 8 november 2019 in Nederland,
begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, waaronder
B.
- een begeleidingsbrief van folie, BD38120498, d.d. 9-8-2019 en
- een begeleidingsbrief van folie, BD38119509, d.d. 11-10-2019 en
- een begeleidingsbrief van banden, BD38119508, d.d. 5-8-2019 en
- een begeleidingsbrief van banden, BD38120441, d.d. 17-9-2019 en
D.
- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, BD38119541, d.d. 15-8-2019,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk hebben opgemaakt,
bestaande die valsheid hierin dat:
B.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstoffen, te weten (landbouw)folie en/of banden in werkelijkheid niet werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf] , [adres 3] , en
D.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten de [verdacht bedrijf] , [adres 3] , en
- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen, te weten bouw en/of sloopafval, terwijl in werkelijkheid andere afvalstoffen dan bouw en/of sloop afval, werden ingenomen en vervoerd,
telkens met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke verboden gedragingen zij, verdachte, en haar mededader telkens feitelijk leiding hebben gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl zij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 primair en onder 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 30 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen enkel strafdoel in redelijkheid wordt gediend met het opleggen van een straf aan verdachte, in geval van een bewezenverklaring.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het opmaken van valse begeleidingsbrieven op de administratie van [verdacht bedrijf] B.V. en [medeverdacht bedrijf] B.V., alwaar zij zelf ook werkzaam was. Verdachte voerde hiermee weliswaar het plan van haar echtgenoot [medeverdachte] uit, maar zij wist wat zij deed en blijft verantwoordelijk voor haar handelen en het handelen van de werknemers die onder haar leiding op de administratie werkten. Gelet op de verklaringen was dit een gebruikelijke en bewuste gang van zaken binnen de bedrijven. De rechtbank houdt er rekening mee dat geen sprake is van het verhullen van bedrijfsafvalstromen, maar rekent verdachte wel aan dat zij zich heeft gewend tot strafbaar handelen om de zakelijke belangen van de bedrijven van haar en haar echtgenoot te beschermen. Verdachte heeft op deze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk en economisch verkeer heerst ten aanzien van schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.
De rechtbank heeft kennis genomen van het feit dat verdachte geen relevante justitiële documentatie (strafblad) heeft. Op het uittreksel van 21 juli 2021 staat slechts een onherroepelijke strafbeschikking van 16 juni 2021, waarmee de rechtbank op grond van artikel 63 Sr bij de strafoplegging rekening zal houden.
De rechtbank ziet alles afwegende – en om verdachte te beletten opnieuw strafbare feiten te
plegen – aanleiding om aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uur op te leggen, met een proeftijd van 3 jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d, 47, 51 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl zij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
Buiten staat
Mr. J. Wentink en mr. D. ten Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Omgevingsdienst IJsselland, Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 350-352.
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021.
4.Begeleidingsbrieven van 9 augustus 2019, 11 oktober 2019, 5 augustus 2019 en 17 september 2019, pagina 4-6, 9 en 12 van het proces-verbaal van aanvulling van 2 juni 2020 (Zaak 3 pv ODIJS18-12-2019 aanvulling).
5.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 25.
6.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 25, pagina 26, vierde, zesde en veertiende alinea en pagina 27, eerste en zevende alinea.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 350-351.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 december 2019, pagina 339-340.
9.Brief van Te Biesebeek advocaten aan [bedrijf 6] B.V. t.a.v. [medeverdachte] van 24 juli 2018, pagina 18 van het dossier van de politie, eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met proces-verbaalnummer PL0100-2019303091-17 behorende bij zaak 2020008127 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 27 juli 202, met proces-verbaalnummer PL0100-2020008127-15 (Zaak 4 pv, 4e aanvulling), pagina 1.
11.Het proces-verbaal van bevindingen van [geboortedatum] 2020, pagina 1 van het dossier van de politie, eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met proces-verbaalnummer PL0100-2019303091-17 behorende bij zaak 2020008127 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).
12.Begeleidingsbrief van pagina 30 van het proces-verbaal van aanvulling van 2 juni 2020 (Zaak 3 pv ODIJS18-12-2019 aanvulling).
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 352.
14.Toezichtsrapport Omgevingsdienst IJsselland, team Handhaving van 1 juni 2019, pagina 298-299.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 352.
16.De criteria worden genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
17.Uittreksel KvK [bedrijf 7] B.V. van 2 november 2018 en uittreksel KvK [bedrijf 6] B.V. van 2 november 2018, pagina 7 en 9 van het aanvullend proces-verbaal van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 16 april 2016 met nummer OI3367.2020.29.01.098021 (Zaak 1, 1e aanvullend pv); Uittreksel KvK [verdacht bedrijf] B.V. van 16 december 2019, pagina 36-37 van het proces-verbaal van de eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met proces-verbaalnummer PLO100-2020008127 (Zaak 4 pv); Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 350 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 december 2019, pagina 339.
19.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021.
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 348