ECLI:NL:RBOVE:2021:4824

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
84.246806-20, 84.029096-21 en 84.029104-21 (ttz gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel van de Rechtbank Overijssel over milieuvervuiling en valsheid in geschrift door een bedrijf

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdacht bedrijf] B.V. De rechtbank heeft het bedrijf veroordeeld tot een geldboete van € 10.000, waarvan € 5.000 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De zaak betrof meerdere overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer. Het bedrijf had in strijd gehandeld met de verleende omgevingsvergunning en had zonder de vereiste vergunning een afvalstoffeninrichting gedreven. Daarnaast werden er valse begeleidingsbrieven voor afvalstoffen opgemaakt, wat leidde tot valsheid in geschrift. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf opzettelijk handelde in strijd met de milieuvoorschriften, wat schadelijk was voor het milieu en concurrenten die zich wel aan de regels hielden. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het bedrijf geen strafblad had en dat de overtredingen een gebruikelijke gang van zaken binnen de bedrijfsvoering waren. De rechtbank sprak het bedrijf vrij van een aantal ten laste gelegde feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.246806-20, 84.029096-21 en 84.029104-21 (ttz gevoegd) (P)
Datum vonnis: 23 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd aan de [adres 1]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 december 2021 en 9 december 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.L. van Kooten en van wat door verdachte en haar raadsman mr. J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de aan verdachte onder de verschillende parketnummers ten laste gelegde feiten als volgt door:
  • het onder parketnummer 84.246806-20 ten laste gelegde als feiten 1 en 2;
  • het onder parketnummer 84.029096-21 ten laste gelegde als feiten 3 en 4;
  • het onder parketnummer 84.029104-21 ten laste gelegde als feiten 5 en 6.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander opzettelijk handelen in strijd met de voorschriften van de verleende omgevingsvergunning voor de [adres 2] ;
feit 2:samen met een ander opzettelijk opslaan van afvalstoffen (B-hout en stortgoed) buiten de vloeistofkerende opslagvoorzieningen, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor de bodem kon worden verontreinigd en niet alle maatregelen heeft genomen om die verontreiniging tegen te gaan;
feit 3:samen met een ander opzettelijk zonder omgevingsvergunning een afvalstoffeninrichting heeft gedreven aan de [adres 3] , waar banden en/of hout en/of metaalafval en/of plasticafval werd(en) gescheiden en gesorteerd, dan wel dat zij samen met een ander aan de [adres 3] op verschillende tijdstippen andere afvalstoffen had opgeslagen dan hij had gemeld bij het bevoegde gezag;
feit 4:samen met een ander 36 begeleidingsbrieven voor het transport van afval heeft vervalst of valselijk heeft opgemaakt;
feit 5:samen met een ander opzettelijk buiten een afvalstoffeninrichting een (grote) hoeveelheid groenafval heeft gestort;
feit 6:samen met een ander twee begeleidingsbrieven heeft vervalst of valselijk heeft opgemaakt voor dit groenafval.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Parketnummer 84-246806-20
Feit 1
zij op of omstreeks 24 oktober 2018, in de gemeente Meppel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
heeft/hebben gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de
omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van Drenthe d.d. 13 april 2007,
kenmerk MB/2007004740, ambtshalve gewijzigd op 9 november 2010, kenmerk
DO/2010012563 door Gedeputeerde Staten van Drenthe, welk(e) voorschrift(en)
betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten en/of
veranderen en/of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een
inrichting, gevestigd aan de [adres 2] ,
immers was/waren, in strijd met voorschrift 7.3.1 en 7.3.2. van voornoemde
vergunning, (een) drukhouder(s) en/of gasfles(sen) niet in een vaste opslaglocatie
opgeslagen en/of was de opslaglocatie niet voorzien van een hekwerk en derhalve
niet alleen toegankelijk voor personeel behorende bij die inrichting en/of de was de
opslaglocatie niet tenminste 3 meter gelegen van de erfafscheiding en niet
tenminste 5 meter van een gebouw dat tot die inrichting behoorde;
Feit 2
zij op of omstreeks 24 oktober 2018, in de gemeente Meppel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk
handelingen op de bodem heeft verricht, bestaande uit het opslaan van afvalstoffen,
te weten B-hout en/of stortgoed (ingezameld bedrijfsafval) buiten de
vloeistofkerende/vloeistofdichte opslag-voorzieningen, althans op de
onbeschermde bodem en/of het dusdanig opslaan van die afvalstoffen waardoor
afstromend hemelwater vanaf de vloeistofkerende/vloeistofdichte
opslag-voorzieningen kon afstromen op/in de (onbeschermde) bodem, waardoor
de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast – terwijl zij, verdachte wist,
althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem
kon worden verontreinigd en/of aangetast – en toen niet alle maatregelen heeft
genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd teneinde die
verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel terwijl die verontreiniging
en/of aantasting zich voordeed deze en de directe gevolgen daarvan te beperken en
zoveel mogelijk ongedaan te maken;
Parketnummer 84.029096-21
Feit 3
primair
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met
4 november 2019, in de gemeente Staphorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) zonder een omgevingsvergunning,
al dan niet opzettelijk,
een project heeft uitgevoerd, (telkens) geheel of gedeeltelijk bestaande uit het
(telkens) oprichten en/of het veranderen of veranderen van de werking en/of het in
werking hebben van een inrichting,
immers dreef/dreven zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) een
afvalstoffeninrichting (vallend onder art. 28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type
C-inrichting) aan de [adres 3] , binnen welke inrichting (telkens) bewerkingen en/of sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten (telkens) het scheiden en/of sorteren van banden en/of hout en/of metaalafval en/of plasticafval;
subsidiair
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met
4 november 2019, in de gemeente Staphorst
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als degene die een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres 3] , in de gemeente Staphorst, dreef
meermalen, althans éénmaal,
al dan niet opzettelijk,
(telkens) die inrichting en/of de werking van die inrichting heeft veranderd, door,
in afwijking van de ingediende melding van 18 juni 2019 (kenmerk: A7n7vv396ow)
op naam van [medeverdacht bedrijf] B.V. inzake – zakelijk weergegeven – de inzameling en opslag van puin, textiel, papier en karton, groen- en tuinafval, A- en B-hout, wit- en bruingoed, loodaccu’s en/of gemengde batterijen, de opslag van kunststof en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matrassen) en/of gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 18 juni 2019, op welke datum
de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door haar, verdachte, en/of haar mededader(s), nog niet gedaan;
en/of
de opslag van kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matras(sen) en/of materialen/grondstoffen, te weten gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 juli 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door haar, verdachte, en/of haar mededader(s) nog niet gedaan;
en/of
kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of houtafval en/of bedrijfsafval matrassen, gemengd bedrijfsafval) en/of autobumpers en/of glasafval en/of ongesorteerd bouw- en sloopafval en/of gezaagd hout en/of los gestorte afvalstoffen (koelkasten en/of folieafval en/of kunststof slangen en/of kabels), al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 november 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door haar, verdachte, en/of haar mededader(s) nog niet gedaan;
Feit 4
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met
8 november 2019, te Staphorst en/of te Rouveen, althans in de gemeente Staphorst,
in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
36, althans één of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen (zie
proces-verbaal pagina 25), waaronder
A.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120394 d.d. 15-7-2019 (pagina 3
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
B.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120498, d.d. 9-8-2019 (pagina 4
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38119509, d.d. 11-10-2019 (pagina 5
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38119508, d.d. 13-8-2019 (pagina 9 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38120441, d.d. 17-9-2019 (pagina 12 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
C.
- een begeleidingsbrief van rubber (banden), BD39940156, d.d. 29-10-2019 (pagina
18 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van rubber, BDC14863256, d.d. 22-7-2019 (pagina 21 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
D
- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, BD38119541, d.d. 15-8-2019 (pagina 30
eerste aanvullende proces-verbaal),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of
heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
A.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie, in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 1] , [adres 4]
en/of
B.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf] , [adres 2] , en/of
C.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten rubber en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 2] , [adres 5] , en/of
D.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten de [verdacht bedrijf] , [adres 2] , en/of
- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten bouw en/of sloopafval, terwijl in werkelijkheid oude matrassen en/of ledikanten en/of lattenbodems en/of verpakkingsmateriaal, althans (een) andere afvalstof(fen) dan bouw en/of sloop afval, werd/werden ingenomen en/of vervoerd
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
Parketnummer 84.029104-21
Feit 5
zij in of omstreeks de periode van 29 augustus 2019 tot en met 4 november 2019, in
de gemeente Staphorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
zich heeft/hebben ontdaan van afvalstoffen, te weten een (grote) hoeveelheid groenafval bestaande uit komkommerloof en/of tomatenloof en/of paprikaloof en/of plastic en/of biologische bestrijdingsmiddelen, door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op en/of in de bodem te brengen en/of te verbranden;
Feit 6
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met
4 november 2019, te Staphorst en/of Rouveen, althans in de gemeente Staphorst, in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
2, althans een of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38120434 d.d.
26-7-2019 (zie proces-verbaal pagina 21), en/of
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38119841 d.d.
4-11-2019 (zie proces-verbaal pagina 23),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of
heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op deze begeleidingsbrieven
genoemde afvalstof(fen), te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid
niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven
bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf] , [adres 2]
,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat de wijziging in de vergunning van 2010 is vervallen in 2013. In de vergunningsvoorschriften wordt geen onderscheid gemaakt in gasflessen waar wel of geen kranen meer in zitten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De inrichting aan de [adres 3] was vergunningplichtig, omdat er afvalstoffen zoals banden, matrassen, bedrijfsafvalstoffen met tempex kunststoffen en puin werden opgeslagen. Er is geen vergunning (beperkte toets) verleend voor de ten laste gelegde periode. De verwevenheid tussen [verdacht bedrijf] B.V. en [medeverdacht bedrijf] B.V. is zodanig dat zij als medeplegers voor dit feit kunnen worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het opmaken van de valse begeleidingsbrieven vond feitelijk plaats op het kantoor en het is niet duidelijk of de werkzaamheden zijn ondergebracht bij [medeverdacht bedrijf] B.V. of [verdacht bedrijf] B.V.. Nu de werkzaamheden in het kantoor voor beide bedrijven gezamenlijk werden gedaan wordt dit aan beide bedrijven toegerekend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het groenafval van [bedrijf 3] is door [medeverdacht bedrijf] B.V. opgehaald en in het bos aangetroffen. Het scenario dat het afval is overgeladen op de [verdacht bedrijf] en daarna door een loonwerker is gestort op de oprit van een weiland, is onaannemelijk. Er kan geen andere conclusie getrokken worden dan dat het storten in opdracht van [medeverdachte 1] heeft plaatsgevonden en dat er geen afvoer naar Meppel heeft plaatsgevonden. Het storten van afval valt de verdachte en [medeverdacht bedrijf] B.V. samen en in vereniging toe te rekenen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Gelet op de verklaringen die ten aanzien van feit 4 zijn afgelegd was het de gebruikelijke gang van zaken binnen [verdacht bedrijf] B.V. en [medeverdacht bedrijf] B.V. dat de bestemming [verdacht bedrijf] valselijk werd vermeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat, voor zover er flessen buiten het hek hebben gestaan, deze flessen niet voorzien waren van een dop en daarom niet als gasflessen of drukhouders aangemerkt kunnen worden, maar als oud ijzer moeten worden beschouwd. Deze hoeven niet in het gasdepot te worden opgeslagen. De luchtfoto’s bevestigen niet dat er daadwerkelijk flessen buiten het depot lagen die waren voorzien van afsluiters.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat zowel het B-hout als het bedrijfsafval op een vloeistofkerende dan wel vloeistofdichte vloer lag. Tussen het opgestapelde B-hout en de struikenrij stond tevens een houten schot van ongeveer 2 meter hoog, zodat er geen gevaar was dat eventueel vervuild hemelwater in de bodem kon afstromen. De luchtfoto’s geven hierover geen uitsluitsel.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen inzamel- en sorteerwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Er werden slechts containers neergezet die later weer werden afgevoerd. Ook de afvalstoffen die niet in de melding van 18 juni 2019 waren meegenomen werden niet ingezameld of opgeslagen op het terrein, maar zaten in de containers die slechts waren geparkeerd voor verder vervoer.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat alle vrachten eerst naar Meppel werden gereden. Daar werd de container ingeboekt om vervolgens naar de uiteindelijke afnemer te gaan. Hoewel het terrein in Meppel formeel niet meer in gebruik was, draaide het bedrijf in 2019 nog wel door op de vergunning van de [verdacht bedrijf] B.V. De bestemmingen die op de begeleidingsbrieven onder B en D vermeld staan, komen overeen met de locatie waarop de ontvangst is gemeld, zijnde de [verdacht bedrijf] . Er is dus geen sprake van valsheid in geschrift. Op de begeleidingsbrief onder A staat per abuis een onjuist bestemmingsadres vermeld. De ontvangst is wel gemeld op de [verdacht bedrijf] . De begeleidingsbrieven onder C zijn niet opgemaakt door verdachte.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het afval slechts beschikbaar is gesteld aan de boer die het via een loonwerker op het land liet brengen. Dit kan niet worden gekwalificeerd als het ‘zich ontdoen van afvalstoffen’.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de begeleidingsbrieven niet vals zijn, omdat de producten via de [verdacht bedrijf] in Meppel naar de loonwerker gingen of naar Wijster of Kampen werden gebracht voor verdere verwerking.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [1]
Op 24 oktober 2018 zagen verbalisanten van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe dat er op het terrein van [verdacht bedrijf] B.V. aan de [adres 2] drukhouders voor propaan en enkele cilinders waarvan de inhoud onbekend was, niet in een vaste opslaglocatie, voorzien van een gedegen hekwerk, waren opgeslagen. Deze drukhouders/gasflessen waren voorzien van afsluiters en lagen en stonden tussen andere materialen. [2] Op de als bijlage 2 bijgevoegde foto is te zien dat enkele gasflessen en/of drukhouders buiten het hekwerk voor het gasdepot staan. [3]
De voor deze inrichting gelden milieuvergunning stond op 24 oktober 2018 op naam van [verdacht bedrijf] B.V. [4] . In de bijlage bij het besluit tot verlening van deze vergunning is in artikel 7.3.1 vermeld dat alleen oude afgedankte gasflessen en drukhouders mogen worden ingenomen en dat deze moeten worden opgeslagen op een vaste opslaglocatie. In artikel 7.3.2 is bepaald dat deze opslaglocatie moet zijn voorzien van een gedegen hekwerk en alleen toegankelijk mag zijn voor personeel behorende bij de inrichting. [5] In paragraaf 7.3 wordt wel een onderscheid gemaakt tussen lege afgedankte gasflessen en drukhouders en afgedankte gasflessen die worden opgeslagen met propaan, butaan of andere brandbare gassen die zwaarder zijn dan lucht. Voor deze laatste categorie kent de vergunning een verzwaarde opslagplicht. In artikel 7.3.1 wordt echter geen uitzondering gemaakt voor gasflessen en drukhouders waarvan de dop, kraan of meter is verwijderd. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grondslag voor het standpunt van de verdediging dat een gasfles of drukhouder waarvan de dop, kraan of meter is verwijderd, niet langer als gasfles of drukhouder in de zin van de betreffende vergunningsvoorschriften kan worden beschouwd. Daargelaten dat niet is vastgesteld dat er gaten in de gasflessen en/of drukhouders zaten, is rechtbank van oordeel dat ook indien dat het geval was, artikel 7.3.1 voorschrijft dat deze gasflessen en/of drukhouders worden opgeslagen op een vaste opslaglocatie, voorzien van een gedegen hekwerk. Daarvan was in dit geval geen sprake.
Toerekening aan een rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden
aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. [6]
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [verdacht bedrijf] B.V. is voldaan. De rechtspersoon is vergunninghouder en als zodanig als geadresseerde van de norm aan te merken.
De gedraging – het opslaan van afvalstoffen – heeft in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden en past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat gasflessen werden opgeslagen binnen een hekwerk, maar dat dat niet gebeurde met gasflessen waarvan de dop, kraan of meter was verwijderd. Dit werd beschouwd als oud ijzer en als zodanig opgeslagen. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat [verdacht bedrijf] B.V. erover kon beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en dat het gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard. De onderhavige gedraging kan dus naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.
Opzet rechtspersoon
Gelet op artikel 2 van de Wet op de economische delicten en de tenlastelegging moet worden
beoordeeld of de gedragingen al dan niet opzettelijk zijn verricht. Volgens vaste jurisprudentie volstaat kleurloos opzet. Dit betekent dat opzet op de gedraging voldoende is om de ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is bij het hier ten laste gelegde feit niet het geval. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het binnen de inrichting buiten een vaste opslaglocatie met een gedegen hekwerk opslaan van gasflessen en/of drukhouders.
Feit 2
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank kan op grond van het proces-verbaal van 29 januari 2020 en de daarbij gevoegde luchtfoto’s niet vaststellen dat het B-hout en het bedrijfsafval niet op een vloeistofdichte/vloeistofkerende bodem lag en dat het regenwater vanaf de vloeistofkerende/vloeistofdichte vloer kon afvloeien op of in de onbeschermde bodem, omdat de situatie ter plaatse in het proces-verbaal met bijbehorende foto’s onvoldoende gedetailleerd is weergegeven. Zo is niet beschreven op welke ondergrond de afvalstoffen lagen of wat de gang van het hemelwater vanaf het afval naar de onbeschermde bodem was. De lezing van de verdediging wordt zodoende door het relaas van de verbalisanten niet weersproken.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [7]
Nadat een toezichthouder op 13 juni 2019 had gezien dat een vrachtauto van medeverdachte [medeverdachte 1] of één van zijn bedrijven een container loste op het perceel [adres 3] in Staphorst, zijn ook op die locatie drie controlebezoeken uitgevoerd.
Tijdens het eerste bezoek op 18 juni 2019 is vastgesteld dat op deze locatie een nieuw bedrijfsterrein in gebruik was genomen voor de opslag van afvalstoffen. Medeverdachte en (middellijk) bestuurder van verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdacht bedrijf] B.V. daar draaide en werkte op de vergunning van de [adres 2] . [8] De rechtbank leidt daaruit af dat de aldaar in Staphorst door de verbalisanten waargenomen bedrijfsactiviteiten werden uitgevoerd voor [verdacht bedrijf] B.V., welke vennootschap in deze als de entiteit die zich met de exploitatie bezighield is aan te merken.
Op 4 juli 2019 hoorden de toezichthouders dat een aanwezige medewerker [medewerker] (hierna: [medewerker] ) verklaarde dat er bakken met afvalstoffen zoals banden en hout werden gesorteerd. [9] Op 4 november 2019 zagen de toezichthouders dat door een medewerker handmatig plastic werd gesorteerd vanuit een groene rolcontainer. [10] De rechtbank acht gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat op de locatie aan de [adres 3] in Staphorst sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden verricht in de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019. [medeverdachte 1] heeft ten overstaan van de toezichthouders verklaard dat er geen vergunning is aangevraagd voor de [adres 3] , omdat het bedrijf daar maar tijdelijk zit. [medeverdachte 1] verklaarde dat zij de inzameling van bedrijfsafvalstoffen bij hun klanten doen op de vergunning van [verdacht bedrijf] BV. [11] Een omgevingsvergunning is echter een zakelijk recht en volgt de zaak en is daarnaast in het kader van de milieuwetgeving gebonden aan activiteiten betreffende de locatie van de in de vergunning omschreven inrichting. Bovendien kon verdachte vanaf 1 november 2018 geen gebruik meer maken van de vergunning aan de [adres 2] , omdat hij niet langer de beschikking had over de bij de vergunning behorende zaak. [12]
Toerekening aan een rechtspersoon
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [verdacht bedrijf] B.V. is voldaan. Deze rechtspersoon is, zoals hierboven beschreven, als uitvoerder van de geconstateerde activiteiten, als geadresseerde van de norm aan te merken en gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [verdacht bedrijf] B.V. kunnen worden toegerekend.
De gedragingen – het sorteren van afvalstoffen – passen in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en werden uitgevoerd door personen die werkzaam waren ten behoeve van de rechtspersoon. Bovendien zijn de gedragingen de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf, aangezien de rechtspersoon hier de werkzaamheden heeft voortgezet van het inmiddels failliet verklaarde eenmansbedrijf van [medeverdachte 1] die voorheen werden verricht aan de [adres 6] , en daarnaast hier de werkzaamheden heeft voortgezet die voorheen door [verdacht bedrijf] B.V. werden verricht aan de [adres 2] . Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de rechtspersoon aanvaard. Aldus kunnen de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.
Opzet rechtspersoon
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het
navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het uitvoeren van sorteerwerkzaamheden.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit tezamen en in vereniging met [medeverdacht bedrijf] B.V. heeft begaan, voor zover dit ziet op de begeleidingsbrieven vermeld onder B en D. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat in de functie van de begeleidingsbrieven besloten ligt dat dit geschriften zijn waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend.
De gegevens op de begeleidingsbrieven zijn op de gezamenlijke administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. ingevuld. [13]
De begeleidingsbrief onder A
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter zitting kan weliswaar worden vastgesteld dat op de onder A vermelde begeleidingsbrief van landbouwfolie van 15 juli 2019 in strijd met de waarheid als locatie van bestemming [bedrijf 1] , [adres 4] staat vermeld. Niet kan echter worden vastgesteld dat deze begeleidingsbrief opzettelijk valselijk is opgemaakt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd, voor zover dit ziet op de begeleidingsbrief onder A, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De begeleidingsbrieven onder B
Op de begeleidingsbrief met documentnummer BD38119508 is, anders dan de tenlastelegging vermeldt, als datum 5 augustus 2019 vermeld en niet 13 augustus 2019. Aangezien zowel het documentnummer als de verwijzing naar het paginanummer in het aanvullend dossier overeenkomen, kan het niet anders dan dat de opsteller van de tenlastelegging hier heeft bedoeld “5 augustus 2019”. De rechtbank zal de tenlastelegging aldus verbeterd lezen.
Op de begeleidingsbrief van folie van 9 augustus 2019 met documentnummer BD38120498, de begeleidingsbrief van folie van 11 oktober 2019 met documentnummer BD38119509, de begeleidingsbrief van banden van 5 augustus 2019 met documentnummer BD38119508 en de begeleidingsbrief van banden van 17 september 2019 met documentnummer BD38120441 staat steeds [verdacht bedrijf] , [adres 2]
als locatie van bestemming vermeld. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld de begeleidingsbrief van landbouwfolie van 19 augustus 2019 met documentnummer BD38119550. [14]
De vestiging aan de [adres 2] is echter al sinds 1 november 2018 gesloten en sindsdien worden daar geen afvalstoffen meer geaccepteerd. [15]
In het ambtelijk verslag van 18 december 2019 is een overzicht opgenomen van de onderzochte begeleidingsbrieven waarop door de verbalisanten vermoedelijk onjuiste gegevens zijn geconstateerd. Daarbij is een opsomming gegeven van – onder meer – vijf begeleidingsbrieven van (landbouw)folie en twaalf begeleidingsbrieven van banden, waaronder de in de tenlastelegging genoemde begeleidingsbrieven. [16] Aan [medeverdachte 2] zijn de vijf begeleidingsbrieven van (landbouw)folie en twee van de twaalf begeleidingsbrieven van banden getoond. Zij heeft daarop verklaard dat het afval niet naar de [adres 2] toegaat, maar gelijk naar de verwerker. Dit wordt zo gedaan om te voorkomen dat de afvalverwerker het rechtstreeks ophaalt bij de ontdoener. [17] Ook aan [medeverdachte 1] zijn de vijf begeleidingsbrieven en twee van de twaalf begeleidingsbrieven van banden getoond. Hij heeft daarop verklaard dat als volgt met de vrachtbrieven (de rechtbank begrijpt: begeleidingsbrieven) wordt omgegaan: de afvalstoffen worden bij de klant geladen, maar dat er wordt een vrachtbrief gemaakt op de [adres 2] terwijl de vracht direct doorgaat naar een ander afleveradres. Alles gaat rechtstreeks van de klant naar de afleveringsadressen. Dit wordt zo gedaan, zodat de klant niet kan zien waar zij het afval naartoe brengen. [18]
De rechtbank stelt vast dat de huur van het terrein aan de [adres 2] op 24 juli 2018 is opgezegd met ingang van 31 oktober 2018, waarbij het gehuurde geheel ontruimd moest worden opgeleverd. [19] Per 1 november 2018 kon verdachte geen gebruik meer maken van de vergunning. [20] Met ingang van 5 april 2019 is [bedrijf 4] B.V. eigenaar geworden van het terrein aan de [adres 2] . [21] De betreffende begeleidingsbrieven dateren van vier tot vijf maanden na de eigendomsoverdracht. Naar het oordeel van de rechtbank was het niet mogelijk dat er buiten medeweten van de eigenaar van het terrein op dat moment nog sprake was van een in werking zijnde inrichting van [verdacht bedrijf] B.V. op deze locatie. Voor het verweer ziet de rechtbank ook overigens geen aanknopingspunten, zoals bijvoorbeeld in de aanwezigheid van exemplaren van begeleidingsbrieven vanaf [verdacht bedrijf] B.V. naar de uiteindelijke afvalverwerker.
De rechtbank zal daarom aan het verweer voorbij gaan en stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat in strijd met de waarheid op de onder B vermelde begeleidingsbrieven is vermeld dat de afvalstoffen naar de [adres 2] werden gebracht.
De begeleidingsbrieven onder C
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter zitting kan weliswaar worden vastgesteld dat op de onder C vermelde begeleidingsbrieven in strijd met de waarheid als locatie van bestemming [bedrijf 2] , [adres 7] staat vermeld. Niet kan echter worden vastgesteld dat deze begeleidingsbrieven door verdachte of [medeverdacht bedrijf] B.V. en/of [verdacht bedrijf] B.V. zijn opgemaakt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd, voor zover dit ziet op de begeleidingsbrief onder C, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De begeleidingsbrief onder D
Op de begeleidingsbrief van bouw/sloop van 15 augustus 2019, met documentnummer BD38119541 staat [verdacht bedrijf] , [adres 2] als locatie van bestemming vermeld. [22] [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat ook dit afval, anders dan de begeleidingsbrief vermeldt, rechtstreeks naar de verwerker is gegaan. Om bedrijfseconomische redenen worden de vrachtbrieven (de rechtbank begrijpt: begeleidingsbrieven) niet juist ingevuld. [23] Onder verwijzing naar hetgeen hierboven ten aanzien van de begeleidingsbrieven onder B is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat dat in strijd met de waarheid op de onder D vermelde begeleidingsbrief is vermeld dat de afvalstoffen naar de [adres 2] werden gebracht.
Op de betreffende begeleidingsbrief is als ontdoener [naam 2] te Wezep vermeld. Bij een bedrijfsbezoek op 10 mei 2019 heeft [naam 1] van [naam 2] B.V. verklaard dat vanaf het bedrijf geen bouw- en sloopafval wordt afgevoerd. Alle vrijkomende afvalstoffen worden door de heer [medeverdachte 1] in Staphorst opgehaald. Het gaat om rolcontainers met papier en kunststoffen en een af te sluiten container met matrassen, delen bedden etc. [24] [medeverdachte 2] heeft in opdracht van [medeverdachte 1] op de begeleidingsbrieven vermeld dat het ging om bouw- en sloopafval. [25] Op grond hiervan acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat op de begeleidingsbrief in strijd met de waarheid is vermeld dat bouw- en/of sloopafval werd afgevoerd.
De rechtbank stelt vast dat de begeleidingsbrieven doelbewust valselijk werden opgemaakt om de zakelijke belangen van [medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. te beschermen. De ontdoeners waren in de veronderstelling dat het afval naar de [verdacht bedrijf] in Meppel zou worden vervoerd. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het oogmerk had deze begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken.
Toerekening aan een rechtspersoon
Gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [verdacht bedrijf] B.V. en [medeverdacht bedrijf] B.V. kunnen worden toegerekend.
Op de begeleidingsbrieven werd [verdacht bedrijf] B.V. als locatie van bestemming vermeld en [medeverdacht bedrijf] B.V. als vervoerder. De gedraging – het opstellen van begeleidingsbrieven voor het transport van afvalstoffen – past in de normale bedrijfsvoering van [verdacht bedrijf] B.V. en werd uitgevoerd door personen die werkzaam waren op de gezamenlijke administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. Bovendien zijn de gedragingen de beide rechtspersonen dienstig geweest in het door hen uitgeoefende bedrijf, aangezien zij daarmee hun positie als tussenpersonen tussen de ontdoener en de afvalverwerker hebben veiliggesteld. Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 1] en van [medeverdachte 2] stelt de rechtbank vast dat dit een vaste werkwijze binnen de bedrijven was. Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de beide rechtspersonen aanvaard.
Feit 5
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde feit tezamen en in vereniging met [medeverdacht bedrijf] B.V. heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [26]
Op 29 augustus 2019 heeft een boswachter bij Staatsbosbeheer melding gemaakt van de vondst van een afvalstort aan de [adres 8] . In een natuurgebied van Staatsbosbeheer waren groenteplanten, zakjes met biologische bestrijdingsmiddel met codes van [bedrijf 5] en plastic met teelaarde gestort. Op 7 november 2019 zag de politie opnieuw een afvalstort met tomaten, paprika en komkommerplanten, biologische bestrijdingsmiddelen van [bedrijf 5] , plastic afval en teelaarde. Hierbij lag ook een papieren bon met bedrijfsgegevens van [bedrijf 3] , [adres 9] . [27]
Bij een bedrijfsbezoek bij [bedrijf 3] zagen verbalisanten witte omhulsels en een zakje van biologische bestrijdingsmiddelen van [bedrijf 5] die ze ook bij de stort in het bos hadden aangetroffen. De code op deze zakjes kwam overeen met de zakjes die in het bos waren aangetroffen. [28] De eigenaar van [bedrijf 3] heeft verklaard dat hij zijn afval afvoert via een afvalverwerker, zijnde [medeverdachte 1] . [bedrijf 3] herkent de bij het afval in het bos aangetroffen bon en verklaart verder dat hij kleine witte zakjes met biologisch bestrijdingsmiddel van [bedrijf 5] gebruikt. [29]
Bij onderzoek aan de administratie van verdachte zijn onder meer twee begeleidingsbrieven van het transport van groenafval/komkommerloof van [bedrijf 3] uit Heerde naar de [verdacht bedrijf] in Meppel van respectievelijk 26 juli 2019 en 4 november 2019 gevonden. Blijkens deze begeleidingsbrieven werd het transport gedaan door [medeverdacht bedrijf] . [30] Getuige [getuige 1] heeft op 4 november 2019 gezien dat op de kruising van twee zandpaden nabij de [adres 8] een rode vrachtwagen stond, waarvan de kieper omhoog stond. [31]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [bedrijf 3] een klant is van [bedrijf 2] aan de [adres 2] . Als het groenafval van [bedrijf 3] aan de kwaliteitseisen voldoet, dan levert [verdacht bedrijf] B.V. dit volgens [medeverdachte 1] terug aan de boeren. [32]
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat zowel op 26 juli 2019 als op 4 november 2019 afval, bestaande uit komkommerloof, tomatenloof, paprikaloof, plastic en biologische bestrijdingsmiddelen is opgehaald door [verdacht bedrijf] en is vervoerd door [medeverdacht bedrijf] . Dit afval is aangetroffen aan de [adres 8] , zijnde een plaats buiten een afvalstoffeninrichting.
Verdachte heeft gesteld dat het afval niet door één van zijn bedrijven is gestort, maar dat het op de [verdacht bedrijf] in Meppel is overgedragen aan een loonwerker die het afval bij boeren uitrijdt. De rechtbank acht het alternatief scenario dat het afval niet door [verdacht bedrijf] B.V. of [medeverdacht bedrijf] is gestort, maar op de [verdacht bedrijf] in Meppel is overgedragen aan een loonwerker die het afval bij boeren uitrijdt niet aannemelijk, nu geen nadere informatie over deze loonwerker is gegeven. Het scenario kan daarom niet worden onderzocht of getoetst. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de verklaringen van [medeverdachte 1] , (middellijk) bestuurder van verdachte, over de vermeende overdracht niet consistent zijn, aangezien verdachte, anders dan ter terechtzitting, tijdens het opsporingsonderzoek uitdrukkelijk heeft verklaard dat de overdracht niet plaatsvond op het terrein maar voor de poort van het terrein in Meppel.
Toerekening aan een rechtspersoon
Gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [verdacht bedrijf] B.V. en [medeverdacht bedrijf] B.V. kunnen worden toegerekend.
Het transport van afvalstoffen past in de normale bedrijfsvoering van [medeverdacht bedrijf] B.V. De inzameling van afvalstoffen past in de normale bedrijfsvoering van [verdacht bedrijf] B.V. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdacht bedrijf] B.V. het groenafval aan boeren terug leverde. Daarbij werd gebruik gemaakt van vrachtauto’s van [medeverdacht bedrijf] B.V., die niet controleerde wat er met de vrachtauto’s werd vervoerd. [33] [verdacht bedrijf] B.V. vermocht erover te beschikken of het transport naar de [adres 8] als het storten van het afval aldaar al dan niet zou plaatsvinden. Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door [medeverdacht bedrijf] B.V. aanvaard.
Opzet rechtspersoon
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het
navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het storten van het afval buiten een inrichting.
Feit 6
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 6 tenlastegelegde feit tezamen en in vereniging met [medeverdacht bedrijf] B.V. heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat in de functie van de begeleidingsbrieven besloten ligt dat dit geschriften zijn waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend.
Op de begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof van 26 juli 2019 met documentnummer BD38120434 en de begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof van 4 november 2019 met documentnummer BD38119841 staat steeds [verdacht bedrijf] , [adres 2] als locatie van bestemming vermeld. [34] Ook deze begeleidingsbrieven zijn op de administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. ingevuld. [35]
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder feit 5 is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het groenafval/komkommerloof niet naar de [verdacht bedrijf] in Meppel is gebracht, maar naar de [adres 10].
De rechtbank stelt vast dat de begeleidingsbrieven doelbewust valselijk werden opgemaakt. [bedrijf 3] was in de veronderstelling dat het afval conform de informatie op de begeleidingsbrieven naar de [verdacht bedrijf] in Meppel zou worden vervoerd, [36] terwijl [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het groenafval werd terug geleverd aan de boeren. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het oogmerk had deze begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken.
Toerekening aan een rechtspersoon
Gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [verdacht bedrijf] B.V. en [medeverdacht bedrijf] B.V. kunnen worden toegerekend.
Op de begeleidingsbrieven werd [verdacht bedrijf] B.V. als locatie van bestemming vermeld en [medeverdacht bedrijf] B.V. als vervoerder. Het opstellen van begeleidingsbrieven voor het transport van afvalstoffen past in de normale bedrijfsvoering van [verdacht bedrijf] B.V. en werd uitgevoerd door personen die werkzaam waren op de gezamenlijke administratie van [medeverdacht bedrijf] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de beide rechtspersonen aanvaard.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
zij op 24 oktober 2018, in de gemeente Meppel, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschriften van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van Drenthe d.d. 13 april 2007, kenmerk MB/2007004740, welke voorschriften betrekking hadden op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting, gevestigd aan de [adres 2] , immers waren, in strijd met voorschrift 7.3.1 en 7.3.2. van voornoemde vergunning, drukhouders en/of gasflessen niet in een vaste opslaglocatie
opgeslagen en was de opslaglocatie niet voorzien van een hekwerk en derhalve
niet alleen toegankelijk voor personeel behorende bij die inrichting;
feit 3 primair
zij in de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente Staphorst, zonder een omgevingsvergunning, opzettelijk een project heeft uitgevoerd, bestaande uit het in werking hebben van een inrichting, immers dreef zij, verdachte, een afvalstoffeninrichting (vallend onder art.28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type C-inrichting) aan de [adres 3] , binnen welke inrichting sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten het sorteren van banden en hout en plasticafval;
feit 4
zij op tijdstippen in de periode van 18 juni 2019 tot en met 8 november 2019, in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, waaronder
B.
- een begeleidingsbrief van folie, BD38120498, d.d. 9-8-2019 en
- een begeleidingsbrief van folie, BD38119509, d.d. 11-10-2019 en
- een begeleidingsbrief van banden, BD38119508, d.d. 5-8-2019 en
- een begeleidingsbrief van banden, BD38120441, d.d. 17-9-2019 en
D.
- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, BD38119541, d.d. 15-8-2019,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk hebben opgemaakt,
bestaande die valsheid hierin dat:
B.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstoffen, te weten (landbouw)folie en/of banden in werkelijkheid niet werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf] , [adres 2] , en
D.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten de [verdacht bedrijf] , [adres 2] , en
- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen, te weten bouw en/of sloopafval, terwijl in werkelijkheid andere afvalstoffen dan bouw en/of sloop afval, werden ingenomen en vervoerd,
telkens met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 5
zij in de periode van 29 augustus 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente Staphorst, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, zich heeft ontdaan van afvalstoffen, te weten een hoeveelheid groenafval bestaande uit komkommerloof en tomatenloof en paprikaloof en plastic en biologische bestrijdingsmiddelen, door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten;
feit 6
zij op tijdstippen in de periode van 26 juli 2019 tot en met 4 november 2019, in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
2 begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38120434 d.d. 26-7-2019, en
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38119841 d.d. 4-11-2019,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstoffen, te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid niet werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemming, te weten [verdacht bedrijf] , [adres 2] , telkens met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in:
- de artikelen la, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- de artikelen 2.1 en 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- het artikel 10.2 van de Wet Milieubeheer en
- het artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
feit 3
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
feit 4
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
feit 5
het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
feit 6
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 14.000,- waarvan € 7.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte, in het geval van een bewezenverklaring, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het handelen in strijd met een verleende
omgevingsvergunning en het handelen zonder de vereiste omgevingsvergunning/melding (beperkte toets). Deze voorschriften en regels zijn er om het vervuilen van het milieu zo veel mogelijk tegen te gaan en handelingen met betrekking tot (gevaarlijke) afvalstoffen te reguleren. Door zich niet te houden aan deze regels heeft verdachte voordeel gehad ten opzichte van concurrenten die zich wel aan de geldende voorschriften houden en op de koop toegenomen dat er schade toegebracht kan worden aan het milieu.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met [medeverdacht bedrijf] B.V. schuldig gemaakt aan het opmaken van valse begeleidingsbrieven. Gelet op de verklaringen was dit een gebruikelijke en bewuste gang van zaken binnen de bedrijven. De rechtbank houdt er rekening mee dat geen sprake is van het verhullen van bedrijfsafvalstromen, maar rekent verdachte wel aan dat zij zich heeft gewend tot strafbaar handelen om zijn zakelijke belangen te beschermen. Verdachte heeft op deze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk en economisch verkeer heerst ten aanzien van schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.
De rechtbank heeft kennis genomen van het feit dat verdachte geen justitiële documentatie (strafblad) heeft.
Verder is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat het bedrijf nog in minimale vorm is voortgezet.
Het is de taak van de gemeente en provincie om de milieuwetgeving te controleren en te handhaven in het algemeen belang van de volksgezondheid en het milieu. Verdachte moet dat mogelijk maken en heeft als afvalstoffeninrichting de verantwoordelijkheid om inzichtelijk en controleerbaar te handelen. In de houding van verdachte ten aanzien van het naleven van de milieuregels ziet de rechtbank aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank acht alles afwegende een geldboete van € 10.000,- waarvan € 5.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24c, 47, 51 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3 primair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
feit 3, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
feit 4, het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
feit 5, het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
feit 6, het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 3 primair, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro);
- bepaalt dat deze geldboete
voor een gedeelte van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.
Buiten staat
Mr. J. Wentink en mr. D. ten Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 29 januari 2020, met nummer OI3367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv OI3367). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal met nummer OI3367.2020.29.01.098021, pagina 3;
3.Bijlage 2 bij het proces-verbaal met nummer OI3367.2020.29.01.098021, pagina 6;
4.Een brief van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 12 mei 2017 en een e-mailbericht van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 16 december 2019, pagina 2 en 4 van het aanvullend proces-verbaal van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 11 mei 2020, met nummer OI3367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv, 2e aanvullend pv).
5.Een besluit van de Gedeputeerde Staten van Drenthe d.d. 13 april 2007 inhoudende de verlening van een Wm-vergunning, kenmerk MB/2007004740, pagina 33 van het aanvullend proces-verbaal van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 11 mei 2020, met nummer OI3367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv, 2e aanvullend pv).
6.De criteria worden genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Omgevingsdienst IJsselland, Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 12 december 2019, pagina 335
9.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 18.
10.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 20.
11.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 24.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 27 juli 202, met proces-verbaalnummer PL0100-2020008127-15 (Zaak 4 pv, 4e aanvulling), pagina 1.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 12 december 2019, pagina 350-352.
14.Begeleidingsbrieven van 9 augustus 2019, 11 oktober 2019, 5 augustus 2019 en 17 september 2019, pagina 4-6, 9 en 12 van het proces-verbaal van aanvulling van 2 juni 2020 (Zaak 3 pv ODIJS18-12-2019 aanvulling).
15.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 25.
16.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 25, pagina 26, vierde, zesde en veertiende alinea en pagina 27, eerste en zevende alinea.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 12 december 2019, pagina 350-351.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 12 december 2019, pagina 339-340.
19.Brief van Te Biesebeek advocaten aan Recycling Staphorst-Meppel B.V. t.a.v. [medeverdachte 1] van 24 juli 2018, pagina 18 van het dossier van de politie, eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met proces-verbaalnummer PL0100-2019303091-17 behorende bij zaak 2020008127 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 27 juli 202, met proces-verbaalnummer PL0100-2020008127-15 (Zaak 4 pv, 4e aanvulling), pagina 1.
21.Het proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2020, pagina 1 van het dossier van de politie, eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met proces-verbaalnummer PL0100-2019303091-17 behorende bij zaak 2020008127 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).
22.Begeleidingsbrief van pagina 30 van het proces-verbaal van aanvulling van 2 juni 2020 (Zaak 3 pv ODIJS18-12-2019 aanvulling).
23.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 12 december 2019, pagina 352.
24.Toezichtsrapport Omgevingsdienst IJsselland, team Handhaving van 1 juni 2019, pagina 298-299.
25.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 12 december 2019, pagina 352.
26.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, met proces-verbaalnummer PL0600-2019496917 (Zaak 5 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
27.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2021, pagina 5.
28.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2021, pagina 5.
29.Het proces-verbaal van verhoor verdachte W. [bedrijf 3] van 5 december 2019, pagina 13 en 14.
30.Begeleidingsbrief BD38120434 en begeleidingsbrief BD38119841 pagina 21-23.
31.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 januari 2020, pagina 9.
32.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 12 december 2019, pagina 17.
33.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 17 juni 2020, pagina 6 van het aanvullend proces-verbaal en bevindingen met proces-verbaalnummer PL0600-2019496917 (Zaak 5 pv aanvullend).
34.Begeleidingsbrief BD38120434 en begeleidingsbrief BD38119841 pagina 21-23.
35.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 17 juni 2020, pagina 7 van het aanvullend proces-verbaal en bevindingen met proces-verbaalnummer PL0600-2019496917 (Zaak 5 pv aanvullend).
36.Het proces-verbaal van verhoor verdachte W. [bedrijf 3] van 5 december 2019, pagina 14.