ECLI:NL:RBOVE:2021:4822

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
84.176271-20, 84.246772-20, 84.246886-20, 84.246961-20 en 84.247050-20 (ttz gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke veroordeling van een bedrijfseigenaar wegens milieuovertredingen en valsheid in geschrift

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige man, die als feitelijk leidinggevende van [verdacht bedrijf 1] B.V. en [verdacht bedrijf 2] B.V. werd beschuldigd van meerdere milieuovertredingen en valsheid in geschrift. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk handelde in strijd met de voorschriften van de verleende omgevingsvergunning en zonder de vereiste vergunningen handelingen verrichtte die schadelijk waren voor het milieu. De man werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar, alsook een taakstraf van 100 uur. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich niet had gehouden aan de milieuvoorschriften, wat niet alleen zijn eigen bedrijfsvoering ten goede kwam, maar ook schadelijk was voor het milieu. De verdachte had bovendien valse begeleidingsbrieven opgemaakt voor het transport van afvalstoffen, wat de rechtbank als een ernstige schending van het vertrouwen in het maatschappelijk verkeer beschouwde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het niet hebben van een omgevingsvergunning voor bepaalde activiteiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze had gepleegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheden van leidinggevenden in bedrijven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 84.176271-20, 84.246772-20, 84.246886-20, 84.246961-20 en
84.247050-20 (ttz gevoegd) (P)
Datum vonnis: 23 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 december 2021 en 9 december 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.L. van Kooten en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de aan verdachte onder de verschillende parketnummers ten laste gelegde feiten als volgt door:
  • het onder parketnummer 84.246772-20 ten laste gelegde als feiten 1 en 2;
  • het onder parketnummer 84.176271-20 ten laste gelegde als feiten 3 en 4;
  • het onder parketnummer 84.246886-20 ten laste gelegde als feiten 5, 6 en 7;
  • het onder parketnummer 84.246961-20 ten laste gelegde als feiten 8, 9, 10 en 11;
  • het onder parketnummer 84.247050-20 ten laste gelegde als feiten 12 en 13.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:feitelijk leiding heeft gegeven aan [verdacht bedrijf 1] B.V. bij het samen met een ander opzettelijk handelen in strijd met de voorschriften van de verleende omgevingsvergunning voor de [adres 2] ;
feit 2:feitelijk leiding heeft gegeven aan [verdacht bedrijf 1] B.V. bij het samen met een ander opzettelijk opslaan van afvalstoffen (B-hout en stortgoed) buiten de vloeistofkerende opslagvoorzieningen, terwijl [verdacht bedrijf 1] B.V. wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor de bodem kon worden verontreinigd en niet alle maatregelen heeft genomen om die verontreiniging tegen te gaan;
feit 3:samen met een ander opzettelijk zonder een omgevingsvergunning een afvalstoffeninrichting heeft opgericht of een poging daartoe heeft gedaan door verschillende soorten afvalstoffen in containers op te slaan aan de [adres 3] en/of afval te vervoeren naar de [adres 3] ,
dan wel dat hij samen met een ander een inrichting aldaar heeft opgericht zonder voorafgaande aan het bevoegde gezag de verplichte melding daarvan te doen;
feit 4:samen met een ander opzettelijk zonder de daarvoor verplichte omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor het opslaan van ten hoogste 10.000 ton banden binnen een inrichting aan de [adres 3] banden van voertuigen heeft opgeslagen;
feit 5:samen met een ander opzettelijk zonder omgevingsvergunning een afvalstoffeninrichting heeft gedreven aan de [adres 3] , omdat daar papier- en/of kartonafval en/of metaalafval en/of plasticafval werd gescheiden en gesorteerd,
dan wel dat hij samen met een ander op verschillende tijdstippen andere afvalstoffen had opgeslagen in containers aan de [adres 3] dan hij had gemeld bij het bevoegde gezag;
feit 6:samen met een ander opzettelijk zonder omgevingsvergunning een afvalstoffeninrichting heeft gedreven aan de [adres 4] , waar banden en/of hout en/of metaalafval en/of plasticafval werd(en) gescheiden en gesorteerd of in ieder geval feitelijk leiding heeft gegeven aan de [verdacht bedrijf 1] en/of [verdacht bedrijf 2] bij het begaan van dit feit,
dan wel dat hij samen met een ander aan de [adres 4] op verschillende tijdstippen andere afvalstoffen had opgeslagen dan hij had gemeld bij het bevoegde gezag,
of in ieder geval feitelijk leiding heeft gegeven aan de [verdacht bedrijf 1] en/of [verdacht bedrijf 2] bij het begaan van dit feit;
feit 7:samen met een ander 36 begeleidingsbrieven voor het transport van afval heeft vervalst of valselijk heeft opgemaakt dan wel samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de [verdacht bedrijf 1] en/of [verdacht bedrijf 2] bij het begaan van dit feit;
feit 8:wederrechtelijk is binnengedrongen op een besloten erf ( [adres 2] );
feit 9:samen met een ander bedrijfsmatig een grote hoeveelheid banden op de onbeschermde bodem heeft gedeponeerd, terwijl hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden/konden ontstaan,
dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan [verdacht bedrijf 1] en/of [verdacht bedrijf 2] bij het begaan van dit feit;
feit 10:samen met een ander grote hoeveelheden banden heeft vervoerd zonder dat hij of zijn mededader de daarvoor verplichte begeleidingsbrief bij zich had,
dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan [verdacht bedrijf 1] en/of [verdacht bedrijf 2] bij het begaan van dit feit;
feit 11:het toegangshek van het terrein aan de [adres 2] heeft vernield;
feit 12:samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan [verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. bij het tezamen en in vereniging opzettelijk buiten een afvalstoffeninrichting storten van een (grote) hoeveelheid groenafval;
feit 13:samen met een ander twee begeleidingsbrieven heeft vervalst of valselijk heeft opgemaakt voor dit groenafval dan wel samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de [verdacht bedrijf 1] en/of [verdacht bedrijf 2] bij het begaan van dit feit.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Parketnummer 84.246772-20
Feit 1
[verdacht bedrijf 1] B.V., op of omstreeks 24 oktober 2018, in de gemeente Meppel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
heeft/hebben gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van Drenthe d.d. 13 april 2007, kenmerk MB/2007004740, ambtshalve gewijzigd op 9 november 2010, kenmerk DO/2010012563 door Gedeputeerde Staten van Drenthe, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten en/of veranderen en/of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd aan de [adres 2] ,
immers was/waren, in strijd met voorschrift 7.3.1 en/of 7.3.2. van voornoemde vergunning, (een) drukhouder(s) en/of gasfles(sen) niet in een vaste opslaglocatie opgeslagen en/of was de opslaglocatie niet voorzien van een hekwerk en derhalve niet alleen toegankelijk voor personeel behorende bij die inrichting en/of de was de opslaglocatie niet tenminste 3 meter gelegen van de erfafscheiding en niet tenminste 5 meter van een gebouw dat tot die inrichting behoorde, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij,
verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 2
[verdacht bedrijf 1] B.V., op of omstreeks 24 oktober 2018, in de gemeente Meppel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
handelingen op de bodem heeft verricht, bestaande uit het opslaan van afvalstoffen,
te weten B-hout en/of stortgoed (ingezameld bedrijfsafval) buiten de vloeistofkerende/vloeistofdichte opslag-voorzieningen, althans op de onbeschermde bodem en/of het dusdanig opslaan van die afvalstoffen waardoor afstromend hemelwater vanaf de vloeistofkerende/vloeistofdichte opslag-voorzieningen kon afstromen op/in de (onbeschermde) bodem, waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast – terwijl [verdacht bedrijf 1] B.V. wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast –
en toen niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed deze en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
Parketnummer 84.176271-20
Feit 3
primair
hij op of omstreeks 2 november 2018, in de gemeente Staphorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zonder een omgevingsvergunning,
al dan niet opzettelijk,
een project heeft uitgevoerd, geheel of gedeeltelijk bestaande uit het oprichten van een inrichting, te weten het oprichten van een afvalstoffeninrichting aan de [adres 3] ,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) binnen die inrichting verschillende soorten afvalstoffen (in containers) opgeslagen en/of hebben (naar die inrichting) transportbewegingen (met afvalstoffen) plaatsgevonden;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 november 2018, in de gemeente Staphorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om
opzettelijk
zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, geheel of gedeeltelijk bestaande uit het oprichten en/of het in werking hebben van een inrichting, te weten het in bedrijf hebben van een afvalstoffeninrichting aan de [adres 3] ,
met voornoemd opzet binnen die inrichting verschillende soorten afvalstoffen (in containers) heeft opgeslagen en/of (naar die inrichting) transportbewegingen (met afvalstoffen) plaatsvonden en/of hebben plaatsgevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij, als degene die een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres 3] , in de gemeente Staphorst, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft opgericht,
al dan niet opzettelijk,
dit niet ten minste 4 weken voor die oprichting heeft gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 2 november 2018, op welke datum de inrichting in werking was en dus reeds was opgericht, die melding nog niet gedaan;
Feit 4
hij op of omstreeks 2 november 2018, in de gemeente Staphorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
zonder omgevingsvergunning beperkte milieutoets,
al dan niet opzettelijk,
binnen een inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen en/of het verwerken, vernietigen en/of overslaan van afvalstoffen, zijnde een inrichting als bedoeld in art. 1.1 lid 3 van de Wet milieubeheer,
een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het verrichten van (een) andere activiteit(en) die van invloed kan/kunnen zijn op de fysieke leefomgeving, te weten het opslaan van ten hoogste 10.000 ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde banden van voertuigen,
immers stond toen aldaar binnen de inrichting, gelegen aan de [adres 3] , twee containers met banden van voertuigen opgeslagen;
Parketnummer 84.246886-20
Feit 5
primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 december 2018 tot
en met 13 juni 2019, in de gemeente Staphorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) zonder een omgevingsvergunning,
al dan niet opzettelijk,
een project heeft uitgevoerd, (telkens) geheel of gedeeltelijk bestaande uit het (telkens) oprichten en/of het veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting,
immers dreef/dreven hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een afvalstoffeninrichting (vallend onder art. 28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type
C-inrichting), aan de [adres 3] , binnen welke inrichting (telkens) bewerkingen en/of sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten (telkens) het scheiden en/of sorteren van papier- en/of kartonafval en/of metaalafval en/of plasticafval, althans een of meer afvalstoffen;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 december 2018 tot en met 27 februari 2019, in de gemeente Staphorst,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
als degene die een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres 3] , in de gemeente Staphorst, dreef,
meermalen, althans éénmaal
al dan niet opzettelijk,
(telkens) die inrichting en/of de werking van die inrichting heeft veranderd, door, in afwijking van de ingediende melding van 6 november 2018 (kenmerk: A5qpbufieoc) inzake – zakelijk weergegeven – het stallen van vrachtwagens en/of containers waarin zich A- en B-hout en/of wit- en bruingoed kunnen bevinden en/of de inpandige opslag van oude accu’s,
de opslag in containers van autobumpers en/of autobanden en/of autovelgen en/of motorblokken en/of autoradiatoren en/of metaalafval en/of schroot en/of kunststof folieafval en/of plastic afval en/of aluminium afval en/of stoppenkasten en/of papier- en kartonafval en/of restafval en/of los gestort (gemengd) afval en puin, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 20 december 2018, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding nog niet gedaan;
en/of
de opslag in containers van kunststof autobumpers en/of autobanden en/of autoruiten en/of oud ijzer en/of metaalafval en/of schroot en/of fietsen en/of aluminium afval en/of velgen en/of motorblokken en/of autoradiatoren en/of landbouwfolie en/of gemengd bedrijfsafval en/of bouw- en sloopafval en/of puin- en tegelafval en/of kunststof leidingen en/of plastic- en folieafval en/of los gestort puin, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 10 januari 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die
melding nog niet gedaan;
en/of
de opslag in containers van autobanden en/of autoruiten en/of oud ijzer en/of metaalafval en/of schroot en/of fietsen en/of aluminium afval en/of velgen en/of motorblokken en/of brandblussers en/of afwasbakken en/of autoradiatoren en/of landbouwfolie en/of gemengd bedrijfsafval en/of bouw- en sloopafval en/of puin- en tegelafval en/of kunststof afval en/of plastic- en folieafval en/of papier- en kartonafval en/of matrassen en/of los gestort puin, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 27 februari 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding nog niet gedaan;
Feit 6
primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met
4 november 2019, in de gemeente Staphorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) zonder een omgevingsvergunning,
al dan niet opzettelijk,
een project heeft uitgevoerd, (telkens) geheel of gedeeltelijk bestaande uit het (telkens) oprichten en/of het veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting,
immers dreef/dreven hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) een afvalstoffeninrichting (vallend onder art. 28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type C-inrichting) aan de [adres 4] , binnen welke inrichting (telkens) bewerkingen en/of sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten (telkens) het scheiden en/of sorteren van banden en/of hout en/of metaalafval en/of plasticafval;
subsidiair
[verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019,
in de gemeente Staphorst
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) zonder een omgevingsvergunning,
al dan niet opzettelijk,
een project heeft/hebben uitgevoerd, (telkens) geheel of gedeeltelijk bestaande uit het (telkens) oprichten en/of het veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting,
immers dreef/dreven [verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. en/of haar mededader(s) (telkens) een afvalstoffeninrichting (vallend onder art.28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type C-inrichting) aan de [adres 4] , binnen welke inrichting (telkens) bewerkingen en/of sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten (telkens) het scheiden en/of sorteren van banden en/of hout en/of metaalafval en/of plasticafval,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met
4 november 2019, in de gemeente Staphorst
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als degene die een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres 4] , in de gemeente Staphorst, dreef
meermalen, althans éénmaal,
al dan niet opzettelijk,
(telkens) die inrichting en/of de werking van die inrichting heeft veranderd, door, in afwijking van de ingediende melding van 18 juni 2019 (kenmerk: A7n7vv396ow) op naam van [verdacht bedrijf 2] B.V. inzake – zakelijk weergegeven – de inzameling en opslag van puin, textiel, papier en karton, groen- en tuinafval, A- en B-hout, wit- en bruingoed, loodaccu’s en/of gemengde batterijen,
de opslag van kunststof en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matrassen) en/of gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 18 juni 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), nog niet gedaan;
en/of
de opslag van kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matras(sen) en/of materialen/grondstoffen, te weten gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 juli 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) nog niet gedaan;
en/of
kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of houtafval en/of bedrijfsafval matrassen, gemengd bedrijfsafval) en/of autobumpers en/of glasafval en/of ongesorteerd bouw- en sloopafval en/of gezaagd hout en/of los gestorte afvalstoffen (koelkasten en/of folieafval en/of kunststof slangen en/of kabels), al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 november 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) nog niet gedaan;
meest subsidiair
[verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019,
in de gemeente Staphorst
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als degene die een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres 4] , in de gemeente Staphorst, dreef
meermalen, althans éénmaal,
al dan niet opzettelijk,
telkens) die inrichting en/of de werking van die inrichting heeft veranderd, door, in afwijking van de ingediende melding van 18 juni 2019 (kenmerk: A7n7vv396ow) op naam van [verdacht bedrijf 2] B.V. inzake – zakelijk weergegeven – de inzameling en opslag van puin, textiel, papier en karton, groen- en tuinafval, A- en B-hout, wit- en bruingoed, loodaccu’s en/of gemengde batterijen,
de opslag van kunststof en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matrassen) en/of gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 18 juni 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door [verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V en/of haar mededader(s), nog niet gedaan;
en/of
de opslag van kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of bedrijfsafval (matras(sen) en/of materialen/grondstoffen, te weten gezaagd hout, al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 juli 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door [verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. en/of zijn mededader(s) nog niet gedaan;
en/of
kunststoffen en/of banden en/of metalen en/of schroot en/of houtafval en/of bedrijfsafval matrassen, gemengd bedrijfsafval) en/of autobumpers en/of glasafval en/of ongesorteerd bouw- en sloopafval en/of gezaagd hout en/of los gestorte afvalstoffen (koelkasten en/of folieafval en/of kunststof slangen en/of kabels), al dan niet opzettelijk, dit niet ten minste 4 weken voor die verandering heeft/hebben gemeld aan de gemeente Staphorst, zijnde het bevoegd gezag, immers was op 4 november 2019, op welke datum de verandering reeds had plaatsgevonden, die melding door [verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. en/of zijn mededader(s) nog niet gedaan;
tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke
verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk
leiding heeft/hebben gegeven;
Feit 7
primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met
8 november 2019, te Staphorst en/of te Rouveen, althans in de gemeente Staphorst,
in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
36, althans één of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen (zie
proces-verbaal pagina 25), waaronder
A.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120394 d.d. 15-7-2019 (pagina 3
eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
B.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120498, d.d. 9-8-2019 (pagina 4 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38119509, d.d. 11-10-2019 (pagina 5 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38119508, d.d. 13-8-2019 (pagina 9 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38120441, d.d. 17-9-2019 (pagina 12 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
C.
- een begeleidingsbrief van rubber (banden), BD39940156, d.d. 29-10-2019 (pagina 18 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van rubber, BDC14863256, d.d. 22-7-2019 (pagina 21 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
D
- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, BD38119541, d.d. 15-8-2019 (pagina 30 eerste aanvullende proces-verbaal),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
A.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie, in
werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 2] , [adres 7] en/of
B.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] , en/of
C.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten rubber en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 4] , [adres 6] , en/of
D.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten de [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] , en/of
- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten bouw en/of sloopafval, terwijl in werkelijkheid oude matrassen en/of ledikanten en/of lattenbodems en/of verpakkingsmateriaal, althans (een) andere afvalstof(fen) dan bouw en/of sloop afval, werd/werden ingenomen en/of vervoerd,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
subsidiair
[verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 8 november 2019, te Staphorst en/of te Rouveen, althans in de gemeente Staphorst, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
36, althans één of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen (zie proces-verbaal pagina 25), waaronder
A.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120394 d.d. 15-7-2019 (pagina 3 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
B.
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38120498, d.d. 9-8-2019 (pagina 4 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van (landbouw)folie, BD38119509, d.d. 11-10-2019 (pagina 5 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38119508, d.d. 13-8-2019 (pagina 9 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van banden, BD38120441, d.d. 17-9-2019 (pagina 12 eerste
aanvullende proces-verbaal), en/of
C.
- een begeleidingsbrief van rubber (banden), BD39940156, d.d. 29-10-2019 (pagina 18 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
- een begeleidingsbrief van rubber, BDC14863256, d.d. 22-7-2019 (pagina 21 eerste aanvullende proces-verbaal), en/of
D.
- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, BD38119541, d.d. 15-8-2019 (pagina 30 eerste aanvullende proces-verbaal),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
A.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie, in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 2] , [adres 7] en/of
B.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten (landbouw)folie en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] , en/of
C.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten rubber en/of banden in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [bedrijf 4] , [adres 6] , en/of
D.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten de [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] , en/of
- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstof(fen), te weten bouw en/of sloopafval, terwijl in werkelijkheid oude matrassen en/of ledikanten en/of lattenbodems en/of verpakkingsmateriaal, althans (een) andere afvalstof(fen) dan bouw en/of sloop afval, werd/werden ingenomen en/of vervoerd,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
Parketnummer 84.246961-20
Feit 8
hij op of omstreeks 12 november 2019, in de gemeente Meppel, het besloten erf, aan de [adres 2] , aldaar, bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
Feit 9
primair
hij op of omstreeks 12 november 2019 in de gemeente Meppel, tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, een (grote) hoeveelheid banden, zijnde afvalstoffen, op de (onbeschermde) bodem heeft/hebben gedeponeerd en/of gestort en/of achtergelaten, althans handelingen met betrekking tot die afvalstoffen heeft verricht, terwijl daardoor, naar hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan;
subsidiair
[verdacht bedrijf 1] B.V. en/of [verdacht bedrijf 2] B.V. op of omstreeks 12 november 2019, in de gemeente Meppel,
tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, een (grote) hoeveelheid banden, zijnde afvalstoffen, op de (onbeschermde) bodem heeft/hebben gedeponeerd en/of gestort en/of achtergelaten, althans handelingen met betrekking tot die afvalstoffen heeft verricht, terwijl daardoor, naar hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
Feit 10
primair
hij op of omstreeks 12 november 2019, in de gemeente Meppel,
tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
als degene(n) die bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een (grote) hoeveelheid banden, vervoerde(n) met een (witte) vrachtauto met Nederlands kenteken, niet heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting, om zolang hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die afvalstoffen onder zich had(den), een begeleidingsbrief, als bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer, bij die afvalstoffen aanwezig te hebben;
subsidiair
[verdacht bedrijf 1] B.V. en/of [verdacht bedrijf 2] B.V. op of omstreeks 12 november 2019, te Meppel,
tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
als degene(n) die bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een (grote) hoeveelheid banden, vervoerde(n) met een (witte) vrachtauto met Nederlands kenteken, niet heeft/hebben voldaan aan haar/hun verplichting, om zolang zij, verdachte en/of haar mededader(s) die afvalstoffen onder zich had(den), een begeleidingsbrief, als bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer, bij die afvalstoffen aanwezig te hebben,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
Feit 11
hij op of omstreeks 12 november 2019 en/of 23 november 2019, te Meppel,
opzettelijk en wederrechtelijk,
een of meer sloten van een toegangshek van een terrein aan de [adres 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen, te weten aan [bedrijf 3] B.V., althans aan [naam 2] en/of [naam 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Parketnummer 84.247050-20
Feit 12
[verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. in of omstreeks de periode van 29 augustus 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente Staphorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
zich heeft/hebben ontdaan van afvalstoffen, te weten een (grote) hoeveelheid groenafval bestaande uit komkommerloof en/of tomatenloof en/of paprikaloof en/of plastic en/of biologische bestrijdingsmiddelen, door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op en/of in de bodem te brengen en/of te verbranden,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 13
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met
4 november 2019, te Staphorst en/of Rouveen, althans in de gemeente Staphorst, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
2, althans een of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38120434 d.d. 26-7-2019 (zie proces-verbaal pagina 21), en/of
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38119841 d.d. 4-11-2019 (zie proces-verbaal pagina 23),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] ,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair
[verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 4 november 2019, te Staphorst en/of Rouveen, althans in de gemeente Staphorst, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
2, althans een of meer begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38120434 d.d. 26-7-2019 (zie proces-verbaal pagina 21), en/of
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38119841 d.d. 4-11-2019 (zie proces-verbaal pagina 23),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstof(fen), te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid niet werd/werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] ,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader feitelijk leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn, met vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling staat de vraag centraal of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘opgave van het feit’ wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig en in de derde plaats voldoende feitelijk.
Onder feit 3 primair wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk zonder een omgevingsvergunning een afvalstoffeninrichting heeft opgericht aan de [adres 3] . Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging. In de tenlastelegging is het oprichten van de afvalstoffeninrichting feitelijk omschreven als het binnen die inrichting opslaan van verschillende soorten afvalstoffen in containers en/of het plaatsvinden van transportbewegingen met afvalstoffen naar die inrichting.
De rechtbank is van oordeel dat in de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is omschreven op welke afvalstoffen wordt gedoeld in het kader van de vraag of de inrichting een omgevingsvergunning moest hebben. Op het terrein aan de [adres 3] waren ook afvalstoffen aanwezig waarvoor slechts een voorafgaande melding bij het bevoegd gezag nodig was. Hierdoor is het voor verdachte onduidelijk op welke specifieke gedragingen de officier van justitie het oog moet hebben gehad bij het opstellen van de tenlastelegging, alsmede waartegen verdachte zich in de context van de feitelijke constateringen die zijn vermeld in het dossier specifiek moet kunnen verdedigen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt ook dat dit onvoldoende duidelijk is geweest voor de verdediging. De feitelijke omschrijving “immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) binnen die inrichting verschillende soorten afvalstoffen (in containers) opgeslagen en/of hebben (naar die inrichting) transportbewegingen (met afvalstoffen) plaatsgevonden” is in dit verband te vaag, en daarmee onvoldoende duidelijk en begrijpelijk, zodat de dagvaarding op deze onderdelen (feit 3 primair en subsidiair) niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv.
De rechtbank verklaart de dagvaarding voor zover deze ziet op het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde nietig. De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat de wijziging in de vergunning van 2010 is vervallen in 2013. In de vergunningsvoorschriften wordt geen onderscheid gemaakt in gasflessen waar wel of geen kranen meer in zitten. Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan [verdacht bedrijf 1] B.V. bij het plegen van deze feiten.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, omdat in elk geval een melding moest worden gedaan en dit is niet gebeurd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Op het terrein stonden banden opgeslagen en daarvoor had verdachte een beperkte omgevingsvergunning moeten hebben.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De inrichting aan de [adres 3] was vergunningplichtig, omdat er sorteerwerkzaamheden plaatsvonden. Er is geen vergunning verleend voor de ten laste gelegde periode. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van het niet melden van veranderingen in een inrichting. Bij controles hebben verbalisanten geconstateerd dat er meer en andere activiteiten worden uitgevoerd dan in de geaccepteerde melding van 6 november 2018 zijn opgenomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 6 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De inrichting aan de [adres 4] in Staphorst was vergunningplichtig, omdat er afvalstoffen zoals banden, matrassen, bedrijfsafvalstoffen met tempex kunststoffen en puin werden opgeslagen. Er is geen vergunning (beperkte toets) verleend voor de ten laste gelegde periode. Verdachte is degene die de feitelijke werkzaamheden ten aanzien van de inzameling en opslag regelt en de contacten onderhoud met adviseurs die meldingen zouden moeten doen. [verdacht bedrijf 2] B.V. heeft de melding gedaan en verdachte heeft verklaard dat deze is gebruikt door [bedrijf 4] . De verwevenheid tussen [verdacht bedrijf 1] B.V. en [verdacht bedrijf 2] B.V. is zodanig dat zij als medeplegers voor dit feit kunnen worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 7 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte gaf opdracht tot het opmaken van de valse begeleidingsbrieven. Dit vond feitelijk plaats op het kantoor en het is niet duidelijk of de werkzaamheden zijn ondergebracht bij [verdacht bedrijf 2] B.V. of [verdacht bedrijf 1] B.V. Nu de werkzaamheden in het kantoor voor beide bedrijven gezamenlijk werden gedaan wordt dit aan beide bedrijven toegerekend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 8 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte bevond zich op 12 november 2019 op het terrein aan de Hesselterlandweg, waar hij op dat moment geen huurder meer van was en [bedrijf 3] inmiddels al ruim een half jaar de omgevingsvergunning op naam heeft. Verdachte heeft geen recht om op het terrein te zijn en probeert zelf de toegang af te dwingen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 9 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verklaring van verdachte dat hij banden heeft neergezet in een container kan niet kloppen met de camerabeelden. Uit het feit dat voor het opslaan van autobanden een omgevingsvergunning nodig is, blijkt dat er milieurisico’s voor de omgeving zijn bij dergelijke handelingen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 10 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 11 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat met de camerabeelden en de getuigenverklaring van buurman Jurjens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 23 november 2019 sloten van het toegangshek heeft vernield. Voor de vernieling op 12 november 2019 bevat het dossier onvoldoende bewijs.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 12 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het groenafval van [bedrijf 5] is door [verdacht bedrijf 2] B.V. opgehaald en in het bos aangetroffen. De verklaring van verdachte dat het afval is overgeladen op de [verdacht bedrijf 1] en daarna door een loonwerker is gestort op de oprit van een weiland, is onaannemelijk. Er kan geen andere conclusie getrokken worden dan dat het storten in opdracht van verdachte heeft plaatsgevonden en dat er geen afvoer naar Meppel heeft plaatsgevonden. Het storten van het afval valt [verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. toe te rekenen en verdachte is daarvan de feitelijk leidinggever.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 13 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Op de begeleidingsbrieven stond valselijk als bestemming Meppel vermeld. Dit was de gebruikelijke gang van zaken binnen [verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. Verdachte heeft hiertoe de opdracht gegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat, voor zover er flessen buiten het hek hebben gestaan, deze flessen niet voorzien waren van een dop en daarom niet als gasflessen of drukhouders aangemerkt kunnen worden, maar als oud ijzer moeten worden beschouwd. Deze hoeven niet in het gasdepot te worden opgeslagen. De luchtfoto’s bevestigen niet dat er daadwerkelijk flessen buiten het depot lagen die waren voorzien van afsluiters.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat zowel het B-hout als het bedrijfsafval op een vloeistofkerende dan wel vloeistofdichte vloer lag. Tussen het opgestapelde B-hout en de struikenrij stond tevens een houten schot van ongeveer 2 meter hoog, zodat er geen gevaar was dat eventueel vervuild hemelwater in de bodem kon afstromen. De luchtfoto’s geven hierover geen uitsluitsel.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat achteraf weliswaar blijkt dat geen melding bij het bevoegd gezag is gedaan, maar dat van opzettelijk handelen van verdachte in ieder geval geen sprake was. Verdachte was in de veronderstelling dat de melding al in augustus 2018 was aangevraagd door de heer [getuige 1] . Een melding was bovendien niet nodig, omdat het niet de bedoeling was om de containers met autobanden daar op te slaan en de banden daar te verwerken, vernietigen of over te slaan. De chauffeur had de vrachtwagen met de containers slechts geparkeerd op het terrein aan de [adres 3] . Dit hoort bij het transport en wordt niet als opslag aangemerkt.
Ook ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het terrein aan de [adres 3] slechts werd gebruikt als parkeerterrein. Dit hoort bij het transport en wordt niet als opslag aangemerkt.
Ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat tot aan het faillissement op 21 mei 2019 geen activiteiten werden ondernomen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk was. Er werden slechts containers neergezet die later weer werden afgevoerd. Vanaf de faillissementsdatum was de curator verantwoordelijk. Verdachte had vanaf dat moment geen invloed meer op wat er op het terrein aan de [adres 3] gebeurde.
Ten aanzien van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de melding van 6 november 2018 niet uitsluit dat ook containers met andere afvalstoffen dan vermeld konden worden gestald op het terrein.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen inzamel- en sorteerwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Er werden slechts containers neergezet die later weer werden afgevoerd. Ook de afvalstoffen die niet in de melding van 18 juni 2019 waren meegenomen werden niet ingezameld of opgeslagen op het terrein, maar zaten in de containers die slechts waren geparkeerd voor verder vervoer.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat alle vrachten eerst naar Meppel werden gereden. Daar werd de container ingeboekt om vervolgens naar de uiteindelijke afnemer te gaan. Hoewel het terrein in Meppel formeel niet meer in gebruik was bij verdachte, draaide het bedrijf in 2019 nog wel door op de vergunning van de [verdacht bedrijf 1] . De bestemmingen die op de begeleidingsbrieven onder B en D vermeld staan, komen overeen met de locatie waarop de ontvangst is gemeld, zijnde de [verdacht bedrijf 1] . Er is dus geen sprake van valsheid in geschrift. Op de begeleidingsbrief onder A staat per abuis een onjuist bestemmingsadres vermeld. De ontvangst is wel gemeld op de [verdacht bedrijf 1] . De begeleidingsbrieven onder C zijn niet opgemaakt door verdachte.
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte nog steeds van oordeel is dat de huuropzegging niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden. Hij was daarom als huurder de rechtmatige gebruiker van het terrein. Er kan daarom niet worden gesproken over het wederrechtelijk binnendringen van een terrein ‘bij een ander in gebruik’.
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een volle container met banden op het terrein heeft neergezet en het terrein weer heeft verlaten met een andere container die bijna leeg was. De bedoeling was om beide containers vol te laden en vervolgens naar Berlijn te vervoeren. Verdachte heeft de banden niet uit de container gekiept.
Ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende informatie bevat over de afwezigheid van de begeleidingsbrief.
Ten aanzien van het onder 11 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte
juist een slot heeft aangebracht omdat het terrein niet goed was afgesloten.
Ten aanzien van het onder 12 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte het afval slechts beschikbaar heeft gesteld aan de boer die het via een loonwerker op het land liet brengen. Dit kan niet worden gekwalificeerd als het ‘zich ontdoen van afvalstoffen’.
Ten aanzien van het onder 13 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de begeleidingsbrieven niet vals zijn, omdat de producten via de [verdacht bedrijf 1] in Meppel naar de loonwerker gingen of naar Wijster of Kampen werden gebracht voor verdere verwerking.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Kort overzicht van de betrokken locaties
[adres 3]
Op het terrein aan de [adres 3] was verdachte werkzaam met zijn eenmanszaak [bedrijf 2] . [1] Verdachte is eigenaar van de kadastrale percelen behorend bij dit adres. Voor deze locatie was een milieuvergunning verleend, welke op 10 november 2017 door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel is ingetrokken. [2] Op 21 mei 2019 is het eenmansbedrijf en daarmee verdachte persoonlijk failliet verklaard.
[adres 2]
Vanaf 24 oktober 2016 is verdachte, via de holding [bedrijf 6] B.V. en de holding [bedrijf 7] B.V., enig directeur en aandeelhouder van [verdacht bedrijf 1] B.V., op de locatie [adres 2] . [3] Dit terrein was eigendom van [bedrijf 8] B.V. en werd vanaf 2 november 2016 door [bedrijf 6] B.V. gehuurd. [4] Voor het terrein aan de [adres 2] is op 13 april 2007 een vergunning verleend op grond van de Wet Milieubeheer. [5]
[adres 4]
Het terrein is eigendom van [naam 4] en aan verdachte ter beschikking gesteld voor tijdelijk gebruik. [6] Voor dit terrein is geen omgevingsvergunning verleend. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij volledig verantwoordelijk is voor de inrichting aan de [adres 4] . Hij huurde vrachtauto’s van [verdacht bedrijf 2] B.V. [8] en vanaf ongeveer 18 juni 2019 werden op dit terrein werkzaamheden verricht door [verdacht bedrijf 1] B.V. [9]
Vanaf 28 maart 2018 is de echtgenote van verdachte, [medeverdachte] , via de holding [bedrijf 9] B.V., enig directeur en aandeelhouder van [verdacht bedrijf 2] B.V. [10] . [medeverdachte] heeft verklaard dat zij de administratie en schoonmaakwerkzaamheden voor [verdacht bedrijf 2] B.V. doet. [11]
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [12]
Op 24 oktober 2018 zagen verbalisanten van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe dat er op het terrein van [verdacht bedrijf 1] B.V. aan de [adres 2] drukhouders voor propaan en enkele cilinders waarvan de inhoud onbekend was, niet in een vaste opslaglocatie, voorzien van een gedegen hekwerk, waren opgeslagen. Deze drukhouders/gasflessen waren voorzien van afsluiters en lagen en stonden tussen andere materialen. [13] Op de als bijlage 2 bijgevoegde foto is te zien dat enkele gasflessen en/of drukhouders buiten het hekwerk voor het gasdepot staan. [14]
De voor deze inrichting geldende milieuvergunning stond op 24 oktober 2018 op naam van [verdacht bedrijf 1] B.V. [15] . In de bijlage bij het besluit tot verlening van deze vergunning is in artikel 7.3.1 vermeld dat alleen oude afgedankte gasflessen en drukhouders mogen worden ingenomen en dat deze moeten worden opgeslagen op een vaste opslaglocatie. In artikel 7.3.2 is bepaald dat deze opslaglocatie moet zijn voorzien van een gedegen hekwerk en alleen toegankelijk mag zijn voor personeel behorende bij de inrichting. [16] In paragraaf 7.3 wordt wel een onderscheid gemaakt tussen lege afgedankte gasflessen en drukhouders en afgedankte gasflessen die worden opgeslagen met propaan, butaan of andere brandbare gassen die zwaarder zijn dan lucht. Voor deze laatste categorie kent de vergunning een verzwaarde opslagplicht. In artikel 7.3.1 wordt echter geen uitzondering gemaakt voor gasflessen en drukhouders waarvan de dop, kraan of meter is verwijderd. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grondslag voor het standpunt van de verdediging dat een gasfles of drukhouder waarvan de dop, kraan of meter is verwijderd, niet langer als gasfles of drukhouder in de zin van de betreffende vergunningsvoorschriften kan worden beschouwd. Daargelaten dat niet is vastgesteld dat er gaten in de gasflessen en/of drukhouders zaten, is rechtbank van oordeel dat ook indien dat het geval was, artikel 7.3.1 voorschrijft dat deze gasflessen en/of drukhouders worden opgeslagen op een vaste opslaglocatie, voorzien van een gedegen hekwerk. Daarvan was in dit geval geen sprake.
Toerekening aan een rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden
aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. [17]
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [verdacht bedrijf 1] B.V. is voldaan. De rechtspersoon is vergunninghouder en als zodanig als geadresseerde van de norm aan te merken.
De gedraging – het opslaan van afvalstoffen – heeft in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden en past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat gasflessen werden opgeslagen binnen een hekwerk, maar dat dat niet gebeurde met gasflessen waarvan de dop, kraan of meter was verwijderd. Dit werd beschouwd als oud ijzer en als zodanig opgeslagen. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat [verdacht bedrijf 1] B.V. erover kon beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en dat het gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard. De onderhavige gedraging kan dus naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.
Opzet rechtspersoon
Gelet op artikel 2 van de Wet op de economische delicten en de tenlastelegging moet worden
beoordeeld of de gedragingen al dan niet opzettelijk zijn verricht. Volgens vaste jurisprudentie volstaat kleurloos opzet. Dit betekent dat opzet op de gedraging voldoende is om de ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is bij het hier ten laste gelegde feit niet het geval. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het binnen de inrichting buiten een vaste opslaglocatie met een gedegen hekwerk opslaan van gasflessen en/of drukhouders.
Feitelijke leidinggeven door verdachte
De rechtbank stelt voorop dat nadat is vastgesteld dat een verboden gedraging aan een
rechtspersoon kan worden toegerekend, de vraag aan de orde komt of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte hij een rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Ook het feitelijk leidinggeven door verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van [verdacht bedrijf 1] B.V.. Op grond van de verklaring van verdachte ter zitting stelt de rechtbank vast dat hij ook daadwerkelijk leiding heeft gegeven aan de werkzaamheden aan de [adres 2] . [18]
Feit 2
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank kan op grond van het proces-verbaal van 29 januari 2020 en de daarbij gevoegde luchtfoto’s niet vaststellen dat het B-hout en het bedrijfsafval niet op een vloeistofdichte/vloeistofkerende bodem lag en dat het regenwater vanaf de vloeistofkerende/vloeistofdichte vloer kon afvloeien op of in de onbeschermde bodem, omdat de situatie ter plaatse in het proces-verbaal met bijbehorende foto’s onvoldoende gedetailleerd is weergegeven. Zo is niet beschreven op welke ondergrond de afvalstoffen lagen of wat de gang van het hemelwater vanaf het afval naar de onbeschermde bodem was. De lezing van de verdediging wordt zodoende door het relaas van de verbalisanten niet weersproken.
Feit 3 meer subsidiair
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring dient wettig en overtuigend bewezen te worden verklaard dat geen melding is gedaan voor het oprichten van een afvalstoffeninrichting aan de [adres 3] .
Verdachte heeft verklaard dat hij had afgesproken dat de melding voor de omgevingsvergunning in augustus 2018 door [getuige 1] zou worden ingediend. Hoewel enerzijds uit het getuigenverhoor van [getuige 1] kan worden opgemaakt dat hij de melding uiteindelijk niet heeft ingediend, blijkt anderzijds uit stukken die verdachte heeft overgelegd dat hij op 20 augustus 2018 is gebeld door [naam 1] van de [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ), zijnde een bedrijf dat bedrijven opkoopt voor de provincie Overijssel. Uit informatie van het Kadaster in het dossier blijkt dat [bedrijf 1] B.V. met verdachte een koopovereenkomst heeft afgesloten ten aanzien van het bedrijventerrein van verdachte aan de [adres 3] . Het gesprek op 20 augustus 2018 verloopt, voor zover hier van belang, als volgt:
[naam 1] : “Je hebt op 16 augustus heb je een omgevingsvergunning aangevraagd van bandencentrum”
Verdachte: “Voor opslag van containers en vrachtwagens”
[naam 1] : “Ja maar dat kan toch niet [verdachte] ”
Verdachte: “Waarom niet”
[naam 1] : “Je hebt perceel verkocht”.
De rechtbank leidt hieruit af dat het bij [bedrijf 1] B.V. kennelijk ter ore is gekomen dat verdachte op 16 augustus 2018 een “omgevingsvergunning” heeft aangevraagd en dat verdachte hierop is aangesproken. Uit het verdere verloop van het gesprek waarbij niet weersproken wordt dat die aanvraag zag op de opslag van containers en vrachtwagens en waarbij verdachte wordt aangesproken op het feit dat hij dit terrein heeft verkocht, maakt de rechtbank op dat deze aanvraag, dan wel melding, zag op het terrein aan de [adres 3] en dat dit zag op het verrichten van activiteiten die passen bij het oprichten van een afvalstoffeninrichting aldaar.
Het voorgaande geeft de rechtbank gerede twijfel over de vraag of daadwerkelijk geen melding is ingediend voor het oprichten van een afvalstoffeninrichting aan de [adres 3] .
Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de melding op 2 november 2018 nog niet was gedaan. Dit is een dusdanig essentieel bestanddeel dat niet kan worden bewezen, zodat dit leidt tot integrale vrijspraak van het onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [19]
Voor het opslaan van ten hoogste 10.000 ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde banden van voertuigen, is een omgevingsvergunning beperkte milieutoets vereist. Op 2 november 2018 was geen omgevingsvergunning beperkte milieutoets verleend voor dit terrein. [20] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat geen vergunning vereist was, omdat slechts sprake was van een verlenging van het transport van deze containers. [21]
Op 2 november 2018 is een controle verricht op de inrichting van de eenmanszaak van verdachte op het terrein aan de [adres 3] . De controleurs zagen op het terrein twee open topcontainers met autobanden staan. Op het terrein stond slechts één vrachtwagen en de container op deze vrachtwagen was gevuld met houten palletafval. [22] De containers met autobanden stonden, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, niet op een vrachtwagen. Het verweer dat slechts sprake was van het uit nood tijdelijk parkeren van een vrachtwagen met containers, mist feitelijke grondslag. De rechtbank is van oordeel dat naar uiterlijke verschijningsvorm sprake was van de opslag van containers met autobanden. Het verweer wordt verworpen.
Opzet
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het
navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het opslaan van containers met autobanden binnen de inrichting.
Feit 5
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 5 primair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [23]
Vanaf 20 december 2018 hebben twee toezichthouders milieu bij de Omgevingsdienst IJsselland controlebezoeken uitgevoerd op de inrichting van de eenmanszaak van verdachte op het terrein aan de [adres 3] .
Tijdens het eerste bezoek op 20 december 2018 hebben de toezichthouders gesproken met een aanwezige medewerker [medewerker] (hierna: [medewerker] ). [medewerker] verklaarde dat hij afvalstoffen in verschillende fracties scheidde en sorteerde. [24] Tijdens het tweede bezoek op 10 januari 2019 zagen de toezichthouders dat [medewerker] tussen de grote hal en de kleine hal bezig was bij een dichte container met deur die gevuld was met karton, papier en plastic afval. [medewerker] verklaarde dat hij het karton en plastic aan het scheiden was om het daarna in afzonderlijke containers te deponeren. [25] Ook zagen zij dat er papieren zakken met voegmortel, kalk en metselmortel los waren gestort. [medewerker] verklaarde hierover dat hij deze zakken moest uitselecteren en op pallets moest leggen. Daarna moest hij er plastic folie omheen wikkelen en de pallets in de grote gesloten zeecontainer zetten die tussen de grote hal en de ingang van de zijde van de [adres 3] stond. De toezichthouders zagen dat er al een aantal pallets in de grote grijze container was gezet en dat er negen ingepakte pallets voor de container klaar stonden om ingeladen te worden. [26] Bij deze beide bezoeken zagen de toezichthouders ook dat er sorteerwerkzaamheden aan de afvalstoffen uitgevoerd werden, zoals het uitsorteren van papier, karton en plasticafval. [27]
De volgende waarneming van sorteerwerkzaamheden bij het bedrijf is op 13 juni 2019. Een toezichthouder zag dat er papier- en kartonafval, metaalafval en plasticafval werd gesorteerd. [28] Dat op het terrein afvalstoffen werden gesorteerd wordt verder bevestigd door de foto’s die tijdens het bedrijfsbezoek van 20 december 2018 zijn gemaakt. Hierop is te zien dat op enkele containers een opschrift is aangebracht met de inhoud, zoals folie, afval, chemisch afval en batterijen. [29]
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [medewerker] passen bij de waarnemingen van de toezichthouders ter plaatse. Dat [medewerker] alleen het terrein netjes hield en geen afvalstoffen sorteerde, acht de rechtbank dan ook onaannemelijk. De rechtbank acht gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat op de locatie aan de [adres 3] sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden verricht in de periode van 20 december 2018 tot en met 13 juni 2019.
Op dinsdag 21 mei 2019 is het faillissement van [bedrijf 2] in Staphorst uitgesproken. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte niet langer alleen de zeggenschap had over wat erop het bedrijventerrein gebeurde en het dossier geen duidelijkheid verschaft omtrent de rol van de curator, vanaf dit moment niet meer kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de afvalstoffeninrichting dreef. Bovendien kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte in dat geval opzettelijk is doorgegaan met de activiteiten, nu hij daartoe mogelijk niet zelfstandig toe heeft besloten. De rechtbank zal de bewezenverklaarde periode daarom inkorten tot de datum van het faillissement. In deze periode zijn sorteerwerkzaamheden aan papier-, karton- en plasticafval geconstateerd. Vanaf 10 november 2017 had verdachte niet langer de hiervoor vereiste omgevingsvergunning voor dit terrein.
Opzet
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het
navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het uitvoeren van de sorteerwerkzaamheden. [medewerker] heeft deze werkzaamheden als werknemer van het eenmansbedrijf van verdachte uitgevoerd.
Feit 6
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 6 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Nadat een toezichthouder op 13 juni 2019 had gezien dat een vrachtauto van verdachte of één van zijn bedrijven een container loste op het perceel [adres 4]
in Staphorst, zijn ook op die locatie drie controlebezoeken uitgevoerd.
Tijdens het eerste bezoek op 18 juni 2019 is vastgesteld dat op deze locatie een nieuw bedrijfsterrein in gebruik was genomen voor de opslag van afvalstoffen. Verdachte heeft verklaard dat [verdacht bedrijf 1] B.V. daar draaide en werkte op de vergunning van de [adres 2] . [30] De rechtbank leidt daaruit af dat de aldaar in Staphorst door de verbalisanten waargenomen bedrijfsactiviteiten werden uitgevoerd voor [verdacht bedrijf 1] B.V., welke vennootschap in deze als de entiteit die zich met de exploitatie bezighield is aan te merken.
Op 4 juli 2019 hoorden de toezichthouders dat [medewerker] verklaarde dat er bakken met afvalstoffen zoals banden en hout werden gesorteerd. [31] Op 4 november 2019 zagen de toezichthouders dat door een medewerker handmatig plastic werd gesorteerd vanuit een groene rolcontainer. [32] De lezing van verdachte dat hierbij slechts eenmalig wat op de grond gevallen plastic werd opgeruimd door [medewerker] , komt niet overeen met deze waarneming van de verbalisanten. De rechtbank acht gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat op de locatie aan de [adres 4] in Staphorst sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden verricht in de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019. Verdachte heeft ten overstaan van de toezichthouders verklaard dat er geen vergunning is aangevraagd voor de [adres 4] , omdat het bedrijf daar maar tijdelijk zit. Verdachte verklaarde dat zij de inzameling van bedrijfsafvalstoffen bij hun klanten doen op de vergunning van [verdacht bedrijf 1] BV. [33] Een omgevingsvergunning is echter een zakelijk recht en volgt de zaak en is daarnaast in het kader van de milieuwetgeving gebonden aan activiteiten betreffende de locatie van de in de vergunning omschreven inrichting. Bovendien kon verdachte vanaf 1 november 2018 geen gebruik meer maken van de vergunning aan de [adres 2] , omdat hij niet langer de beschikking had over de bij de vergunning behorende zaak. [34]
Toerekening aan een rechtspersoon
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [verdacht bedrijf 1] B.V. is voldaan. Deze rechtspersoon is, zoals hierboven beschreven, als uitvoerder van de geconstateerde activiteiten, als geadresseerde van de norm aan te merken en gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [verdacht bedrijf 1] B.V. kunnen worden toegerekend.
De gedragingen – het sorteren van afvalstoffen – werden uitgevoerd door personen die werkzaam waren ten behoeve van de rechtspersoon. Bovendien zijn de gedragingen de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf, aangezien de rechtspersoon hier de werkzaamheden heeft voortgezet van het inmiddels failliet verklaarde eenmansbedrijf van verdachte die voorheen werden verricht aan de [adres 3] , en daarnaast hier de werkzaamheden heeft voortgezet die voorheen werden verricht aan de [adres 2] . Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de rechtspersoon aanvaard. Aldus kunnen de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.
Opzet rechtspersoon
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het
navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het uitvoeren van sorteerwerkzaamheden.
Feitelijke leidinggeven door verdachte
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het feitelijk leidinggeven is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [verdacht bedrijf 1] B.V.. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van [verdacht bedrijf 1] B.V. en dat hij volledig verantwoordelijk was voor de werkzaamheden van [verdacht bedrijf 1] B.V. aan de [adres 4] .
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Uit het voorgaande blijkt dat [verdacht bedrijf 1] B.V. – en niet verdachte zelf – dient te worden aangemerkt als geadresseerde van de norm. Verdachte kan daarom niet zelf als pleger van het feit worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 7
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 7 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, voor zover dit ziet op de begeleidingsbrieven vermeld onder B en D.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat in de functie van de begeleidingsbrieven besloten ligt dat dit geschriften zijn waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend.
De gegevens op de begeleidingsbrieven zijn op de gezamenlijke administratie van [verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. ingevuld en vervolgens handmatig aangevuld tijdens de rit. [35]
De begeleidingsbrief onder A
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter zitting kan weliswaar worden vastgesteld dat op de onder A vermelde begeleidingsbrief van landbouwfolie van 15 juli 2019 in strijd met de waarheid als locatie van bestemming [bedrijf 2] , [adres 5] staat vermeld. Niet kan echter worden vastgesteld dat deze begeleidingsbrief opzettelijk valselijk is opgemaakt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 7 subsidiair is ten laste gelegd, voor zover dit ziet op de begeleidingsbrief onder A, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De begeleidingsbrieven onder B
Op de begeleidingsbrief met documentnummer BD38119508 is, anders dan de tenlastelegging vermeldt, als datum 5 augustus 2019 vermeld en niet 13 augustus 2019. Aangezien zowel het documentnummer als de verwijzing naar het paginanummer in het aanvullend dossier overeenkomen, kan het niet anders dan dat de opsteller van de tenlastelegging hier heeft bedoeld “5 augustus 2019”. De rechtbank zal de tenlastelegging aldus verbeterd lezen.
Op de begeleidingsbrief van folie van 9 augustus 2019 met documentnummer BD38120498, de begeleidingsbrief van folie van 11 oktober 2019 met documentnummer BD38119509, de begeleidingsbrief van banden van 5 augustus 2019 met documentnummer BD38119508 en de begeleidingsbrief van banden van 17 september 2019 met documentnummer BD38120441 staat steeds [verdacht bedrijf 1] , [adres 2]
als locatie van bestemming vermeld. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld de begeleidingsbrief van landbouwfolie van 19 augustus 2019 met documentnummer BD38119550. [36]
De vestiging aan de [adres 2] is echter al sinds 1 november 2018 gesloten en sindsdien worden daar geen afvalstoffen meer geaccepteerd. [37]
In het ambtelijk verslag van 18 december 2019 is een overzicht opgenomen van de onderzochte begeleidingsbrieven waarop door de verbalisanten vermoedelijk onjuiste gegevens zijn geconstateerd. Daarbij is een opsomming gegeven van – onder meer – vijf begeleidingsbrieven van (landbouw)folie en twaalf begeleidingsbrieven van banden, waaronder de in de tenlastelegging genoemde begeleidingsbrieven. [38] Aan verdachte zijn de vijf begeleidingsbrieven van (landbouw)folie en twee van de twaalf begeleidingsbrieven van banden getoond. Hij heeft daarop verklaard dat als volgt met de vrachtbrieven (de rechtbank begrijpt: begeleidingsbrieven) wordt omgegaan: de afvalstoffen worden bij de klant geladen, maar dat er wordt een vrachtbrief gemaakt op de [adres 2] terwijl de vracht direct doorgaat naar een ander afleveradres. Alles gaat rechtstreeks van de klant naar de afleveringsadressen. Dit wordt zo gedaan, zodat de klant niet kan zien waar zij het afval naartoe brengen. [39] Ook aan [medeverdachte] zijn de vijf begeleidingsbrieven en twee van de twaalf begeleidingsbrieven van banden getoond. Zij heeft daarop verklaard dat het afval niet naar de [adres 2] toegaat, maar gelijk naar de verwerker. Dit wordt zo gedaan om te voorkomen dat de afvalverwerker het rechtstreeks ophaalt bij de ontdoener. [40]
Verdachte heeft eerst ter zitting verklaard dat de afvalstoffen op de ten laste gelegde brieven daadwerkelijk naar Meppel vervoerd, daar geparkeerd en vervolgens met een nieuwe brief naar de afvalverwerker gebracht. Hij kon ook na 1 november 2018 nog steeds feitelijk op het terrein komen en gebruikte het terrein niet op de wijze waarop ze het daarvoor gebruikten, maar kon daar wel containers stallen. De rechtbank stelt vast dat de huur van het terrein aan de [adres 2] op 24 juli 2018 is opgezegd met ingang van 31 oktober 2018, waarbij het gehuurde geheel ontruimd moest worden opgeleverd. [41] In december 2018 is het terrein leeggehaald. [42] Per 1 november 2018 kon verdachte geen gebruik meer maken van de vergunning. [43] Met ingang van 5 april 2019 is [bedrijf 3] B.V. eigenaar geworden van het terrein aan de [adres 2] . [44] De betreffende begeleidingsbrieven dateren van vier tot vijf maanden na de eigendomsoverdracht. Naar het oordeel van de rechtbank was het niet mogelijk dat er buiten medeweten van de eigenaar van het terrein op dat moment nog sprake was van een in werking zijnde inrichting van [verdacht bedrijf 1] B.V. op deze locatie. Voor het verweer ziet de rechtbank ook overigens geen aanknopingspunten, zoals bijvoorbeeld in de aanwezigheid van exemplaren van begeleidingsbrieven vanaf [verdacht bedrijf 1] B.V. naar de uiteindelijke afvalverwerker.
De rechtbank zal daarom aan de verklaring van verdachte ter zitting voorbij gaan en stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat in strijd met de waarheid op de onder B vermelde begeleidingsbrieven is vermeld dat de afvalstoffen naar de [adres 2] werden gebracht.
De begeleidingsbrieven onder C
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter zitting kan weliswaar worden vastgesteld dat op de onder C vermelde begeleidingsbrieven in strijd met de waarheid als locatie van bestemming [bedrijf 4] , [adres 6] staat vermeld. Niet kan echter worden vastgesteld dat deze begeleidingsbrieven door verdachte of [verdacht bedrijf 2] B.V. en/of [verdacht bedrijf 1] B.V. zijn opgemaakt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 7 subsidiair is ten laste gelegd, voor zover dit ziet op de begeleidingsbrief onder C, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De begeleidingsbrief onder D
Op de begeleidingsbrief van bouw/sloop van 15 augustus 2019, met documentnummer BD38119541 staat [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] als locatie van bestemming vermeld. [45] [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat ook dit afval, anders dan de begeleidingsbrief vermeldt, rechtstreeks naar de verwerker is gegaan. Om bedrijfseconomische redenen worden de vrachtbrieven (de rechtbank begrijpt: begeleidingsbrieven) niet juist ingevuld. [46] Onder verwijzing naar hetgeen hierboven ten aanzien van de begeleidingsbrieven onder B is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat dat in strijd met de waarheid op de onder D vermelde begeleidingsbrief is vermeld dat de afvalstoffen naar de [adres 2] werden gebracht.
Op de betreffende begeleidingsbrief is als ontdoener [bedrijf 10] te Wezep vermeld. Bij een bedrijfsbezoek op 10 mei 2019 heeft [naam 5] van [bedrijf 10] B.V. verklaard dat vanaf het bedrijf geen bouw- en sloopafval wordt afgevoerd. Alle vrijkomende afvalstoffen worden door de heer [verdachte] in Staphorst opgehaald. Het gaat om rolcontainers met papier en kunststoffen en een af te sluiten container met matrassen, delen bedden etc. [47] [medeverdachte] heeft in opdracht van verdachte op de begeleidingsbrieven vermeld dat het ging om bouw- en sloopafval. [48] Op grond hiervan acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat op de begeleidingsbrief in strijd met de waarheid is vermeld dat bouw- en/of sloopafval werd afgevoerd.
De rechtbank stelt vast dat de begeleidingsbrieven doelbewust valselijk werden opgemaakt om de zakelijke belangen van [verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. te beschermen. De ontdoeners waren in de veronderstelling dat het afval naar de [verdacht bedrijf 1] in Meppel zou worden vervoerd. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het oogmerk had deze begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken.
Toerekening aan een rechtspersoon
Gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [verdacht bedrijf 1] B.V. en [verdacht bedrijf 2] B.V. kunnen worden toegerekend.
Op de begeleidingsbrieven werd [verdacht bedrijf 1] B.V. als locatie van bestemming vermeld en [verdacht bedrijf 2] B.V. als vervoerder. De gedraging – het opstellen van begeleidingsbrieven voor het transport van afvalstoffen – past in de normale bedrijfsvoering van [verdacht bedrijf 1] B.V. en werd uitgevoerd door personen die werkzaam waren op de gezamenlijke administratie van [verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V.. Bovendien zijn de gedragingen de beide rechtspersonen dienstig geweest in het door hen uitgeoefende bedrijf, aangezien zij daarmee hun positie als tussenpersonen tussen de ontdoener en de afvalverwerker hebben veiliggesteld. Op grond van de verklaringen van verdachte en van [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat dit een vaste werkwijze binnen de bedrijven was. Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de beide rechtspersonen aanvaard.
Feitelijke leidinggeven door verdachte
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het feitelijk leidinggeven is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [verdacht bedrijf 1] B.V. en dat [medeverdachte] als feitelijk leidinggever van de gedragingen van [verdacht bedrijf 2] B.V. kan worden aangemerkt.
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van [verdacht bedrijf 1] B.V. en dat hij het systeem heeft bedacht waarbij de daadwerkelijke bestemming of goederen niet op de begeleidingsbrief werden vermeld. Ook heeft hij daarover overleg gevoerd met het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen. [49] [medeverdachte] was de direct leidinggevende op de gezamenlijke administratie van [verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. [50] Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt verder dat [medeverdachte] (middellijk) bestuurder was van [verdacht bedrijf 2] B.V. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij de administratie van [verdacht bedrijf 2] B.V. doet. Uit het voorgaande blijkt dat zij zich ervan bewust was dat de bestemming niet juist op de begeleidingsbrieven werd ingevuld.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van feitelijk leidinggeven bewezen.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte niet zelf als pleger van het feit kan worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 8
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 8 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het terrein aan de [adres 2] is tijdelijk verhuurd geweest aan een B.V. van verdachte. Deze huurovereenkomst is tijdig opgezegd per 31 oktober 2018 door de verhuurder en verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze brief heeft ontvangen. Nadien is kennelijk een conflict ontstaan over de vraag of de huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd. Per 5 april 2019 is de eigendom van het terrein overgegaan op [bedrijf 3] B.V.
Voor een bewezenverklaring ter zake van wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf bij een ander in gebruik moet bewezen worden verklaard dat het erf wordt betreden tegen de onmiskenbare wil van de gebruiker. Op 12 november 2019 was de gebruiker [bedrijf 3] . Die wil moet voor verdachte kenbaar zijn geweest ten tijde van het binnendringen in het besloten erf en kan blijken uit woorden of uit daden.
De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen wat in de periode tussen 5 april 2019 en 12 november 2019 tussen [bedrijf 3] en verdachte is gebeurd. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de wil van de nieuwe eigenaar dat verdachte het terrein niet mocht betreden klaarblijkelijk, al vóór 12 november 2019 aan verdachte kenbaar was gemaakt. Daarbij is van belang dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat het hek op 12 november 2019 was afgesloten met een slot. Evenmin bevat het dossier een schriftelijk stuk of enig relaas in het proces-verbaal waaruit blijkt dat de rechthebbende [bedrijf 3] B.V. aan verdachte kenbaar de toegang tot het erf had ontzegd.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 november 2019 het erf heeft betreden tegen de onmiskenbare wil van de rechthebbende, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Feit 9
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 9 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Dat verdachte de autobanden uit de vrachtwagen los op het terrein heeft gekiept, kan niet worden vastgesteld. Er zijn geen getuigen van het lossen van de banden en de camerabeelden geven onvoldoende duidelijkheid over de vraag of de inhoud daadwerkelijk uit de containers is gelost. Hoewel de politie later op die dag ter plaatse was om verdachte de toegang tot het terrein te beletten, is geen proces-verbaal opgemaakt over de situatie op het terrein met een op ambtseed of -belofte afgelegde verklaring dat de banden daar zijn gezien. Dat Van Dijk op 14 november 2019 banden zag liggen, is onvoldoende om te bewijzen dat verdachte die banden op 12 november 2019 daar heeft gestort.
Feit 10
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 10 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 11
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 11 tenlastegelegde feit heeft begaan, voor zover dit ziet op 23 november 2019.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [51]
Op 23 november 2019 heeft [naam 2] , mede eigenaar van het bedrijfsterrein, gevestigd aan de [adres 2] , in zijn aangifte verklaard dat tussen vrijdag 22 november 2019 om 18:00 uur en zaterdag 23 november 2019 om 09:45 uur er twee kettingsloten zijn vernield en weggenomen van het toegangshek van het bedrijfsterrein aan de [adres 2] . De sloten zaten om twee grote draaihekken welke aan
de openbare weg grenzen en er zijn vervolgens twee rode kabelsloten teruggehangen. [52]
Op 23 november 2019 was verdachte met een grijze Volvo aan de [adres 2] . [53] Verdachte heeft ter zitting ten aanzien van dit feit verklaard dat hij nieuwe sloten om het hek heeft gehangen. [54] Op camerabeelden is te zien dat de persoon die op zaterdag 23 november 2019 in een auto, vermoedelijk een Volvo met een donkere kleur, kwam aanrijden met iets in zijn hand naar het hek liep. Bij het hek is zichtbaar dat de persoon knippende bewegingen maakt op twee verschillende plekken. Vervolgens heeft die persoon iets in zijn handen, bevestigt dit om het hek op de twee plekken waar hij eerst mogelijk iets heeft verwijderd. [55] De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte niet alleen nieuwe sloten om het hek heeft gehangen, maar daarvoor ook de kettingsloten heeft vernield en weggehaald.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich ook op 12 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, nu de verklaring van verdachte dat de bestaande sloten die onderdeel uitmaakten van het hekwerk reeds voor 12 november 2019 door de brandweer zouden zijn verbogen niet wordt weerlegd door bewijsmiddelen uit het dossier, zodat zij hem van dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Feit 12
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 12 tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [56]
Op 29 augustus 2019 heeft een boswachter bij Staatsbosbeheer melding gemaakt van de vondst van een afvalstort aan de [adres 8] . In een natuurgebied van Staatsbosbeheer waren groenteplanten, zakjes met biologische bestrijdingsmiddel met codes van [bedrijf 11] en plastic met teelaarde gestort. Op 7 november 2019 zag de politie opnieuw een afvalstort met tomaten, paprika en komkommerplanten, biologische bestrijdingsmiddelen van [bedrijf 11] , plastic afval en teelaarde. Hierbij lag ook een papieren bon met bedrijfsgegevens van [bedrijf 5] , [adres 9] . [57]
Bij een bedrijfsbezoek bij [bedrijf 5] zagen verbalisanten witte omhulsels en een zakje van biologische bestrijdingsmiddelen van [bedrijf 11] die ze ook bij de stort in het bos hadden aangetroffen. De code op deze zakjes kwam overeen met de zakjes die in het bos waren aangetroffen. [58] De eigenaar van [bedrijf 5] heeft verklaard dat hij zijn afval afvoert via een afvalverwerker, zijnde [verdachte] . [bedrijf 5] herkent de bij het afval in het bos aangetroffen bon en verklaart verder dat hij kleine witte zakjes met biologisch bestrijdingsmiddel van [bedrijf 11] gebruikt. [59]
Bij onderzoek aan de administratie van verdachte zijn onder meer twee begeleidingsbrieven van het transport van groenafval/komkommerloof van [bedrijf 5] uit Heerde naar de [verdacht bedrijf 1] in Meppel van respectievelijk 26 juli 2019 en 4 november 2019 gevonden. Blijkens deze begeleidingsbrieven werd het transport gedaan door [verdacht bedrijf 2] . [60] Getuige [getuige 3] heeft op 4 november 2019 gezien dat op de kruising van twee zandpaden nabij de [adres 8] een rode vrachtwagen stond, waarvan de kieper omhoog stond. [61]
Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 5] een klant is van [bedrijf 4] aan de [adres 2] . Als het groenafval van [bedrijf 5] aan de kwaliteitseisen voldoet, dan levert [verdacht bedrijf 1] B.V. dit volgens verdachte terug aan de boeren. Verdachte is verantwoordelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden binnen het bedrijf. [62]
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat zowel op 26 juli 2019 als op 4 november 2019 afval, bestaande uit komkommerloof, tomatenloof, paprikaloof, plastic en biologische bestrijdingsmiddelen is opgehaald door [verdacht bedrijf 1] en is vervoerd door [verdacht bedrijf 2] . Dit afval is aangetroffen aan de [adres 8] , zijnde een plaats buiten een afvalstoffeninrichting.
Verdachte heeft gesteld dat het afval niet door één van zijn bedrijven is gestort, maar dat het op de [verdacht bedrijf 1] in Meppel is overgedragen aan een loonwerker die het afval bij boeren uitrijdt. De rechtbank acht dit alternatief scenario niet aannemelijk, nu verdachte geen nadere informatie over deze loonwerker wil geven. Het scenario kan daarom niet worden onderzocht of getoetst. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de verklaringen van verdachte over de vermeende overdracht niet consistent zijn, aangezien verdachte, anders dan ter terechtzitting, tijdens het opsporingsonderzoek uitdrukkelijk heeft verklaard dat de overdracht niet plaatsvond op het terrein maar voor de poort van het terrein in Meppel.
Toerekening aan een rechtspersoon
Gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [verdacht bedrijf 1] B.V. en [verdacht bedrijf 2] B.V. kunnen worden toegerekend.
Het transport van afvalstoffen past in de normale bedrijfsvoering van [verdacht bedrijf 2] B.V. De inzameling van afvalstoffen past in de normale bedrijfsvoering van [verdacht bedrijf 1] B.V. Verdachte heeft verklaard dat [verdacht bedrijf 1] B.V. het groenafval aan boeren terug leverde. Daarbij werd gebruik gemaakt van vrachtauto’s van [verdacht bedrijf 2] B.V., die niet controleerde wat er met de vrachtauto’s werd vervoerd. [63] [verdacht bedrijf 1] B.V. vermocht erover te beschikken of het transport naar de [adres 8] als het storten van het afval aldaar al dan niet zou plaatsvinden. Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door [verdacht bedrijf 2] B.V. aanvaard.
Opzet rechtspersoon
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het
navolgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet op het storten van het afval buiten een inrichting.
Feitelijke leidinggeven door verdachte
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het feitelijk leidinggeven is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alleen feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [verdacht bedrijf 1] B.V. en van [verdacht bedrijf 2] B.V. De rechtbank acht niet bewezen dat [medeverdachte] , (middellijk) bestuurder van [verdacht bedrijf 2] B.V., op de hoogte was van het feit dat het afval op een andere bestemming werd gestort. Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat [verdacht bedrijf 1] B.V. de vrachtauto’s van [verdacht bedrijf 2] B.V. heeft gehuurd en dat [verdacht bedrijf 1] B.V. verantwoordelijk is voor wat met deze vrachtauto wordt vervoerd. Verdachte was in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder van [verdacht bedrijf 1] B.V. en verantwoordelijk voor de uitvoering van de door [verdacht bedrijf 1] B.V. uitgevoerde gedragingen. In deze hoedanigheid heeft verdachte ook leiding gegeven aan het transport, dat feitelijk door [verdacht bedrijf 2] B.V. werd uitgevoerd.
Feit 13De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 13 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat in de functie van de begeleidingsbrieven besloten ligt dat dit geschriften zijn waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend.
Op de begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof van 26 juli 2019 met documentnummer BD38120434 en de begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof van 4 november 2019 met documentnummer BD38119841 staat steeds [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] als locatie van bestemming vermeld. [64] Ook deze begeleidingsbrieven zijn op de gezamenlijke administratie van [verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. op het kantoor aan de [adres 6] ingevuld en handmatig aangevuld tijdens de rit. [65]
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder feit 12 is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het groenafval/komkommerloof niet naar de [verdacht bedrijf 1] in Meppel is gebracht, maar naar de [adres 8] .
De rechtbank stelt vast dat de begeleidingsbrieven doelbewust valselijk werden opgemaakt. [bedrijf 5] was in de veronderstelling dat het afval conform de informatie op de begeleidingsbrieven naar de [verdacht bedrijf 1] in Meppel zou worden vervoerd, [66] terwijl verdachte heeft verklaard dat het groenafval werd terug geleverd aan de boeren. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het oogmerk had deze begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken.
Toerekening aan een rechtspersoon
Gelet op de bij feit 1 genoemde in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen aan [verdacht bedrijf 1] B.V. en [verdacht bedrijf 2] B.V. kunnen worden toegerekend.
Op de begeleidingsbrieven werd [verdacht bedrijf 1] B.V. als locatie van bestemming vermeld en [verdacht bedrijf 2] B.V. als vervoerder. Het opstellen van begeleidingsbrieven voor het transport van afvalstoffen past in de normale bedrijfsvoering van [verdacht bedrijf 1] B.V. en werd uitgevoerd door personen die werkzaam waren op de gezamenlijke administratie van [verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. Blijkens de feitelijke gang van zaken werd het gedrag door de beide rechtspersonen aanvaard.
Feitelijke leidinggeven door verdachte
Onder verwijzing naar hetgeen bij feit 1 ten aanzien van het feitelijk leidinggeven is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [verdacht bedrijf 1] B.V. en van [verdacht bedrijf 2] B.V.. Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van [verdacht bedrijf 1] B.V. en verantwoordelijk was voor de uitvoering van de werkzaamheden binnen het bedrijf. Verdachte heeft steeds de begeleidingsbrieven op laten maken op de gezamenlijke administratie van de beide rechtspersonen met als bestemming [verdacht bedrijf 1] B.V., terwijl hij wist dat dit onjuist was. [medeverdachte] was (middellijk) bestuurder van [verdacht bedrijf 2] B.V. en gaf leiding aan de administratie waar de begeleidingsbrieven werden opgesteld, maar de rechtbank acht niet bewezen dat zij op de hoogte was van het feit dat het afval op een andere bestemming werd gestort. Van opzet op de valsheid is bij [medeverdachte] derhalve geen sprake.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte niet zelf als pleger van het feit kan worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 subsidiair, 11, 12 en 13 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
[verdacht bedrijf 1] B.V., op 24 oktober 2018, in de gemeente Meppel, opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met voorschriften van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van Drenthe d.d. 13 april 2007, kenmerk MB/2007004740, welke voorschriften betrekking hadden op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting, gevestigd aan de [adres 2] , immers waren, in strijd met voorschrift 7.3.1 en 7.3.2. van voornoemde vergunning, drukhouders en/of gasflessen niet in een vaste opslaglocatie opgeslagen en was de opslaglocatie niet voorzien van een hekwerk en derhalve niet alleen toegankelijk voor personeel behorende bij die inrichting, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 4
hij op 2 november 2018 in de gemeente Staphorst, zonder omgevingsvergunning beperkte milieutoets, opzettelijk, binnen een inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen en/of het overslaan van afvalstoffen, zijnde een inrichting als bedoeld in art. 1.1 lid 3 van de Wet milieubeheer, een project heeft uitgevoerd, dat bestond uit het verrichten van een andere activiteit die van invloed kan zijn op de fysieke leefomgeving, te weten het opslaan van ten hoogste 10.000 ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde banden van voertuigen, immers stond toen aldaar binnen de inrichting, gelegen aan de [adres 3] , twee containers met banden van voertuigen opgeslagen;
Feit 5 primair
hij in de periode van 20 december 2018 tot en met 21 mei 2019, in de gemeente Staphorst, zonder een omgevingsvergunning, opzettelijk een project heeft uitgevoerd, bestaande uit het in werking hebben van een inrichting,
immers dreef hij, verdachte een afvalstoffeninrichting (vallend onder artikel 28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type C-inrichting), aan de [adres 3] , binnen welke inrichting sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten het sorteren van papier- en kartonafval en plasticafval;
Feit 6 subsidiair
[verdacht bedrijf 1] B.V. in de periode van 18 juni 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente Staphorst zonder een omgevingsvergunning,
opzettelijk een project heeft uitgevoerd, bestaande uit het in werking hebben van een inrichting, immers dreef [verdacht bedrijf 1] B.V. een afvalstoffeninrichting (vallend onder art.28.10 van Bijlage I BOR, zijnde een type C-inrichting) aan de [adres 4] , binnen welke inrichting sorteerwerkzaamheden aan afvalstoffen werden uitgevoerd, te weten het sorteren van banden en hout en plasticafval,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 7 subsidiair
[verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. op tijdstippen in de periode van 18 juni 2019 tot en met 8 november 2019 in Nederland,
begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, waaronder
B.
- een begeleidingsbrief van folie, BD38120498, d.d. 9-8-2019 en
- een begeleidingsbrief van folie, BD38119509, d.d. 11-10-2019 en
- een begeleidingsbrief van banden, BD38119508, d.d. 5-8-2019 en
- een begeleidingsbrief van banden, BD38120441, d.d. 17-9-2019 en
D.
- een begeleidingsbrief van bouw/sloop, BD38119541, d.d. 15-8-2019,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk hebben opgemaakt,
bestaande die valsheid hierin dat:
B.
- de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstoffen, te weten (landbouw)folie en/of banden in werkelijkheid niet werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] , en
D.
- de op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen in werkelijkheid niet werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemmingen, te weten de [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] , en
- op deze begeleidingsbrief genoemde afvalstoffen, te weten bouw en/of sloopafval, terwijl in werkelijkheid andere afvalstoffen dan bouw en/of sloop afval, werden ingenomen en vervoerd,
telkens met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, en zijn mededader telkens feitelijk leiding hebben gegeven;
Feit 11
hij op 23 november 2019, te Meppel, opzettelijk en wederrechtelijk, sloten van een toegangshek van een terrein aan de [adres 2] , geheel toebehorende aan [bedrijf 3] B.V., heeft vernield;
Feit 12
[verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. in de periode van 29 augustus 2019 tot en met 4 november 2019, in de gemeente Staphorst, opzettelijk,
zich hebben ontdaan van afvalstoffen, te weten een hoeveelheid groenafval bestaande uit komkommerloof en tomatenloof en paprikaloof en plastic en biologische bestrijdingsmiddelen, door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 13 subsidiair
[verdacht bedrijf 2] B.V. en [verdacht bedrijf 1] B.V. op tijdstippen in de periode van 26 juli 2019 tot en met 4 november 2019, in Nederland,
2 begeleidingsbrieven voor transport van afvalstoffen, te weten
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38120434 d.d. 26-7-2019, en
- een begeleidingsbrief van groenafval/komkommerloof, BD38119841 d.d. 4-11-2019,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk hebben opgemaakt,
bestaande die valsheid hierin dat de op deze begeleidingsbrieven genoemde afvalstoffen, te weten groenafval/komkommerloof, in werkelijkheid niet werden afgegeven op de op die begeleidingsbrieven aangegeven bestemming, te weten [verdacht bedrijf 1] , [adres 2] ,
telkens met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte de vrachtwagen met daarop containers met banden slechts voor maximaal 48 uur wilde parkeren op het terrein aan de [adres 3] om daarna het transport te hervatten. Dit was niet mogelijk, omdat de gemeente het terrein op 2 november 2018 had afgesloten, en verdachte daarom deze vrachtwagen niet meer weg kon halen.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
Het verweer dat slechts sprake was van het uit nood tijdelijk parkeren van een vrachtwagen met containers, mist feitelijke grondslag. De rechtbank is van oordeel dat naar uiterlijke verschijningsvorm sprake was van de opslag van containers met autobanden. Het verweer wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in:
- de artikelen la, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- de artikelen 2.1 en 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- het artikel 2.2a lid 2 onder c van het Besluit omgevingsrecht;
- het artikel 10.2 van de Wet Milieubeheer en
- de artikelen 225 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven
feit 4
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan
feit 5 primair
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan
feit 6 subsidiair
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven
feit 7 subsidiair
het misdrijf:
het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
feit 11
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
feit 12
het misdrijf:
het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
feit 13 subsidiair
het misdrijf:
het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 subsidiair, 8, 9 primair, 11, 12 en 13 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte als bijkomende straf voor de duur van drie jaar zal worden ontzet uit het recht op het uitoefenen van een bepaald beroep, te weten dat verdachte dat verdachte gedurende drie jaar het beroep, middellijk of onmiddellijk, van verwerker, inzamelaar, handelaar, vervoerder en bemiddelaar in afvalstoffen, waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen niet mag uitoefenen en evenmin een uitvoerende functie binnen een dergelijk bedrijf mag hebben.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte, in het geval van een bewezenverklaring, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen en af te zien van het opleggen van een beroepsverbod.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich met zijn eenmanszaak en later als feitelijk leidinggever van zijn bedrijven schuldig gemaakt aan het handelen in strijd met een verleende
omgevingsvergunning dan wel het handelen zonder de vereiste omgevingsvergunning/melding (beperkte toets). Verdachte heeft hierbij steeds alleen gedacht aan zijn eigen belang om zijn bedrijfsvoering voort te kunnen zetten, ook als daarvoor niet de vereiste procedures waren doorlopen. Deze voorschriften en regels zijn er om het vervuilen van het milieu zo veel mogelijk tegen te gaan en handelingen met betrekking tot (gevaarlijke) afvalstoffen te reguleren. Door zich niet te houden aan deze regels heeft verdachte voordeel gehad ten opzichte van concurrenten die zich wel aan de geldende voorschriften houden en op de koop toegenomen dat er schade toegebracht kan worden aan het milieu.
Daarnaast heeft verdachte er als feitelijke leidinggevende de hand in gehad dat er door werknemers binnen [verdacht bedrijf 1] B.V. en [verdacht bedrijf 2] B.V. valse
begeleidingsbrieven opgemaakt zijn. Gelet op de verklaringen was dit een gebruikelijke en bewuste gang van zaken binnen de bedrijven. De rechtbank houdt er rekening mee dat geen sprake is van het verhullen van bedrijfsafvalstromen, maar rekent verdachte wel aan dat hij zich heeft gewend tot strafbaar handelen om zijn zakelijke belangen te beschermen. Verdachte heeft op deze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk en economisch verkeer heerst ten aanzien van schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling op één van de terreinen waar hij een voormalige afvalstoffeninrichting had. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij zelf het recht in eigen hand heeft genomen en geen respect heeft getoond voor de rechten en eigendommen van anderen.
Deze reeks van strafbare feiten komt voort uit een stapeling van problemen die verdachte heeft met de gemeente en provincie en is uiteindelijk uitgelopen op een (nog niet onherroepelijke) veroordeling tot een langdurige gevangenisstraf voor beschadiging van een hek en een poging doodslag, gepleegd in december 2019.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Dat verdachte geen andere mogelijkheid of uitweg zag, betekent niet dat hij zich kan wenden tot strafbaar handelen. Het is de taak van de gemeente en provincie om de milieuwetgeving te controleren en te handhaven in het algemeen belang van de volksgezondheid en het milieu. Verdachte moet dat mogelijk maken en heeft bij werkzaamheden op milieugebied de verantwoordelijkheid om inzichtelijk en controleerbaar te handelen.
De rechtbank houdt rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juli 2021, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld vanwege misdrijven tegen het openbaar gezag. Op grond van artikel 63 Sr houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met een onherroepelijke veroordeling wegens artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 in 2019, een nog niet onherroepelijke veroordeling voor een milieudelict in 2019 en de hiervoor genoemde veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, vanwege een poging doodslag en vernieling in 2021.
De rechtbank houdt verder, in het voordeel van verdachte, rekening met het tijdsverloop van de zaken.
De rechtbank ziet alles afwegende – en om verdachte te beletten opnieuw strafbare feiten te
plegen – aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf van 3 maanden geheel
voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld een proeftijd van drie jaren. Daarnaast
acht de rechtbank gelet op de ernst van de feiten een taakstraf van 100 uur passend en
geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Voor een bijkomende straf ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
nietigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig voor wat betreft het primair en subsidiair ten laste gelegde;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2, 3 meer subsidiair, 6 primair, 7 primair, 8, 9, 10 en 13 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 subsidiair, 11, 12 en 13 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven
feit 4, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan
feit 5 primair, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan
feit 6 subsidiair, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven
feit 7 subsidiair, het misdrijf:
het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
feit 11, het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
feit 12, het misdrijf:
het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
feit 13 subsidiair: het misdrijf:
het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 subsidiair, 11, 12 en 13 subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.
Buiten staat
Mr. J. Wentink en mr. D. ten Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte;
2.Het besluit tot intrekken omgevingsvergunning en last onder bestuursdwang van de Provincie Overijssel van 10 november 2017, pagina 35-36 van het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, met nummer PL600-2018493854 (Zaak 2 pv).
3.Uittreksel KvK [bedrijf 7] B.V. van 2 november 2018 en uittreksel KvK [bedrijf 6] B.V. van 2 november 2018, pagina 7 en 9 van het aanvullend proces-verbaal van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 16 april 2016 met nummer OI3367.2020.29.01.098021 (Zaak 1, 1e aanvullend pv); Uittreksel KvK [verdacht bedrijf 1] B.V. van 16 december 2019, pagina 36-37 van het proces-verbaal van de eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met proces-verbaalnummer PLO100-2020008127 (Zaak 4 pv); Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
4.Huurovereenkomst bedrijfsruimte, pagina 3-17 van het proces-verbaal van de politie, eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met nummer PL0100-2019303091-17 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).
5.Een besluit van de Gedeputeerde Staten van Drenthe d.d. 13 april 2007 inhoudende de verlening van een Wm-vergunning, kenmerk MB/2007004740, pagina 8 en 20 van het aanvullend proces-verbaal van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 11 mei 2020, met nummer OI3367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv, 2e aanvullend pv).
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 december 2019, pagina 344 van het dossier van de Omgevingsdienst IJsselland, Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv) en het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
7.Het proces-verbaal van aanvulling van 7 juli 2020 (Zaak 3, aanv), pagina 2.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 334 van het dossier van de Omgevingsdienst IJsselland, Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv).
9.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
10.Uittreksel KvK [bedrijf 9] B.V. van 5 december 2019, pagina 33 van het dossier van de politie, eenheid Oost-Nederland, district IJsselland met nummer PL0600-2019496917 (Zaak 5 pv);
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 december 2019, pagina 348 van het dossier van de Omgevingsdienst IJsselland, Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv).
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 29 januari 2020, met nummer OI3367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv OI3367). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
13.Het proces-verbaal met nummer OI3367.2020.29.01.098021, pagina 3;
14.Bijlage 2 bij het proces-verbaal met nummer OI3367.2020.29.01.098021, pagina 6;
15.Een brief van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 12 mei 2017 en een e-mailbericht van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 16 december 2019, pagina 2 en 4 van het aanvullend proces-verbaal van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 11 mei 2020, met nummer OI3367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv, 2e aanvullend pv).
16.Een besluit van de Gedeputeerde Staten van Drenthe d.d. 13 april 2007 inhoudende de verlening van een Wm-vergunning, kenmerk MB/2007004740, pagina 33 van het aanvullend proces-verbaal van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 11 mei 2020, met nummer OI3367.2020.29.01.098021 (Zaak 1 pv, 2e aanvullend pv).
17.De criteria worden genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
18.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
19.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, met nummer PL600-2018493854 (Zaak 2 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
20.Het proces-verbaal van bevindingen Omgevingsdienst IJsselland van 12 december 2018, pagina 4-5.
21.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
22.Het proces-verbaal van bevindingen Omgevingsdienst IJsselland van 12 december 2018, met bijlage 1, pagina 11-12, 19.
23.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Omgevingsdienst IJsselland, Team Toezicht en Handhaving, van 18 december 2019, met nummer ODIJS18-12-2019 (Zaak 3 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
24.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 11.
25.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 11-12.
26.Het Toezichtrapport Omgevingsdienst IJsselland, team Handhaving, betreffende het bedrijfsbezoek op 10 januari 2019, pagina 98.
27.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 13.
28.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 15.
29.Fotoblad bij het Toezichtrapport Omgevingsdienst IJsselland, team Handhaving van 21 december 2018, pagina 67, 68 en 90.
30.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 335
31.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 18.
32.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 20.
33.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 24.
34.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 27 juli 202, met proces-verbaalnummer PL0100-2020008127-15 (Zaak 4 pv, 4e aanvulling), pagina 1.
35.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
36.Begeleidingsbrieven van 9 augustus 2019, 11 oktober 2019, 5 augustus 2019 en 17 september 2019, pagina 4-6, 9 en 12 van het proces-verbaal van aanvulling van 2 juni 2020 (Zaak 3 pv ODIJS18-12-2019 aanvulling).
37.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 25.
38.Het ambtelijk verslag van 18 december 2019, pagina 25, pagina 26, vierde, zesde en veertiende alinea en pagina 27, eerste en zevende alinea.
39.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 339-340.
40.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 december 2019, pagina 350-351.
41.Brief van Te Biesebeek advocaten aan [bedrijf 6] B.V. t.a.v. [verdachte] van 24 juli 2018, pagina 18 van het dossier van de politie, eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met proces-verbaalnummer PL0100-2019303091-17 behorende bij zaak 2020008127 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).
42.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
43.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 27 juli 202, met proces-verbaalnummer PL0100-2020008127-15 (Zaak 4 pv, 4e aanvulling), pagina 1.
44.Het proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2020, pagina 1 van het dossier van de politie, eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met proces-verbaalnummer PL0100-2019303091-17 behorende bij zaak 2020008127 (Zaak 4 pv, 1e aanvulling).
45.Begeleidingsbrief van pagina 30 van het proces-verbaal van aanvulling van 2 juni 2020 (Zaak 3 pv ODIJS18-12-2019 aanvulling).
46.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 december 2019, pagina 352.
47.Toezichtsrapport Omgevingsdienst IJsselland, team Handhaving van 1 juni 2019, pagina 298-299.
48.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 december 2019, pagina 352.
49.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 december 2019, pagina 350 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 339.
50.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
51.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, met proces-verbaalnummer PLO100-2020008127 (Zaak 4 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
52.Het proces-verbaal van aangifte van 23 november 2019, pagina 22.
53.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 december 2019, pagina 33.
54.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
55.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2091, pagina 24.
56.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, met proces-verbaalnummer PL0600-2019496917 (Zaak 5 pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
57.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2021, pagina 5.
58.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2021, pagina 5.
59.Het proces-verbaal van verhoor verdachte W. [bedrijf 5] van 5 december 2019, pagina 13 en 14.
60.Begeleidingsbrief BD38120434 en begeleidingsbrief BD38119841 pagina 21-23.
61.Het proces-verbaal van verhoor getuige Leonie Stens van 11 januari 2020, pagina 9.
62.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2019, pagina 17.
63.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 17 juni 2020, pagina 6 van het aanvullend proces-verbaal en bevindingen met proces-verbaalnummer PL0600-2019496917 (Zaak 5 pv aanvullend).
64.Begeleidingsbrief BD38120434 en begeleidingsbrief BD38119841 pagina 21-23.
65.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2021, inhoudende de verklaring van verdachte.
66.Het proces-verbaal van verhoor verdachte W. [bedrijf 5] van 5 december 2019, pagina 14.