ECLI:NL:RBOVE:2021:4821

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
08/008503-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank Overijssel over de dood van een 14-jarig meisje en de veroordeling van twee broers tot jeugddetentie en PIJ-maatregel

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen twee broers uit Almelo, die verantwoordelijk werden gehouden voor de dood van een 14-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de broers, [verdachte] en [medeverdachte], op 10 januari 2021 samen met het slachtoffer naar een afgelegen plek zijn gegaan, waar zij haar meerdere letsels hebben toegebracht en haar vervolgens hebben verwurgd. Na de fatale daad hebben zij het lichaam van het meisje verborgen in een sloot, bedekt met riet en maaiafval. De rechtbank heeft op basis van forensisch bewijs, waaronder DNA-analyse, vastgesteld dat de broers betrokken waren bij de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot respectievelijk 1 en 2 jaar jeugddetentie, alsook de PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, evenals de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. De vordering van de ouders van het slachtoffer voor schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade en shockschade heeft afgewezen, maar de kosten van lijkbezorging en affectieschade heeft erkend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/008503-21 (P)
Datum vonnis: 23 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 in [geboorteplaats] ,
verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Hunnerberg te Nijmegen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 1, 2 en 23 december 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Jager en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:samen met een ander of alleen, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft gedood,
(subsidiair)samen met een ander of alleen [slachtoffer] met voorbedachten rade zwaar heeft mishandeld met de dood tot gevolg,
(meer subsidiair)openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] waardoor zij is gedood.
feit 2: samen met een ander of alleen een lijk heeft verhuld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 10 januari 2021 te Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door het uitoefenen van samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op het (linker)oog en/of het jukbeen en/of het (linker)oor en/of de lip(pen)
en/of de kin en/of de onderkaak en/of het gelaat, althans het hoofd, en/of de hals en/of het/de sleutelbeen(deren) en/of de schouder(s) en/of de hand(en) en/of de arm(en) en/of het/de (onder)be(e)n(en) en/of de schaamlip(pen), althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of
voornoemd slachtoffer te duwen waardoor zij ten val kwam en/of voornoemd slachtoffer over de grond te verslepen en/of te verplaatsen en/of met haar gezicht, althans met haar hoofd, in het water te drukken en/of gedrukt te houden en/of te leggen en/of te schoppen en/of achter te laten (terwijl zij al dan niet buiten bewust zijn was);
subsidiair
hij op of omstreeks 10 januari 2021 te Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten één of meerdere (inwendige) letsel(s) op/aan het (linker)oog en/of het jukbeen en/of het (linker)oor en/of de lip(pen) en/of de kin en/of de onderkaak en/of het gelaat, althans het hoofd, en/of de hals en/of het/de sleutelbeen(deren) en/of de schouder(s) en/of de hand(en) en/of de arm(en) en/of het/de
(onder)be(e)n(en) en/of de schaamlip(pen), althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] ,
door het uitoefenen van samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals en/of het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of voornoemd slachtoffer te duwen waardoor zij ten val kwam en/of voornoemd slachtoffer over de grond te verslepen en/of te verplaatsen
en/of met haar gezicht, althans met haar hoofd, in het water te drukken en/of gedrukt te houden en/of te leggen en/of te schoppen en/of achter te laten (terwijl zij al dan niet buiten bewust zijn was), terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 10 januari 2021 te Almelo, althans in Nederland, openlijk, te weten het aan/bij [industrieterrein] te Almelo, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op het (linker)oog en/of het jukbeen en/of het (linker)oor en/of de lip(pen) en/of de kin en/of de onderkaak en/of het gelaat, althans het hoofd, en/of de hals en/of het/de sleutelbeen(deren) en/of de schouder(s) en/of de hand(en) en/of de arm(en) en/of het/de (onder)be(e)n(en) en/of de schaamlip(pen), althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of
- voornoemd slachtoffer te duwen waardoor zij ten val kwam en/of
- voornoemd slachtoffer over de grond te verslepen en/of te verplaatsen en/of met haar gezicht, althans met haar hoofd, in het water te drukken en/of gedrukt te houden en/of te leggen en/of te schoppen en/of achter te laten (terwijl zij al dan niet buiten bewust zijn was),
welk door hem gepleegde geweld de dood voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 10 januari 2021 te Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] . heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen
door het stoffelijk overschot van [slachtoffer] . op een afgelegen stuk van een industrieterrein en/of in het water te leggen en/of het stoffelijk overschot te bedekken, althans verhullen, met bladeren en/of riet en/of maaiafval, althans grond.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van doodslag en het onder 2 tenlastegelegde verhullen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord en zware mishandeling met voorbedachte raad, nu de voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft daarnaast bepleit dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde integraal moet worden vrijgesproken nu op grond van de pathologische bevindingen moet worden geconcludeerd dat het niet is uitgesloten dat [slachtoffer] na één stomp botsende krachtsinwerking op de hals buiten bewustzijn is geraakt en door verdrinking om het leven is gekomen. Daar komt bij dat het radiologisch iets waarschijnlijker is dat [slachtoffer] is overleden door verdrinking dan ten gevolge van een andere oorzaak. Indien [slachtoffer] daadwerkelijk door verwurging om het leven is gekomen, dan kan niet zonder meer worden vastgesteld dat [verdachte] daarvoor verantwoordelijk is. Hetzelfde geldt voor het toebrengen van de overige letsels.
Ook kan niet worden vastgesteld of [verdachte] een aandeel heeft gehad in het overlijden van [slachtoffer] en zo ja, welk aandeel. Ook kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] een aandeel heeft gehad in het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel noch dat hij samen met [medeverdachte] openlijk geweld heeft gepleegd.
Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde nu niet met volledige zekerheid kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] reeds was overleden op moment dat zij versleept werd door [verdachte] , zodat niet bewezen kan worden dat [verdachte] een lijk heeft verborgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank heeft op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
Op 10 januari 2021 omstreeks 17:18 uur kreeg de politie een melding om te gaan naar [industrieterrein] te Almelo in verband met de vondst van een lichaam in het water, naar later bleek het lichaam van de 14-jarige [slachtoffer] . Ter plaatse trof de politie melders [vader] en zijn zoon [verdachte] (hierna: [verdachte] ) aan. De verbalisanten zagen dat [slachtoffer] liggend op haar buik met haar hoofd naar beneden in het water lag en haar schoenen omhoog. Zij was bedekt met riet waardoor alleen haar schoen en een deel van haar been zichtbaar waren.
Gelet op de aangetroffen situatie hebben de verbalisanten de locatie aangemerkt als plaats delict. Door het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel werd geconstateerd dat [slachtoffer] inmiddels was overleden.
De ouders van [slachtoffer] hebben zich omstreeks 18.30 uur gemeld bij de afzetting van de plaats delict en vertelden dat [slachtoffer] ’s middags had afgesproken met [verdachte] . [slachtoffer] had geen letsels op het moment dat zij de woning verliet.
[verdachte] had met [slachtoffer] op 10 januari 2021 afgesproken en heeft haar rond 14.10 uur in de buurt van haar woning met de scooter opgehaald. [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), het broertje van [verdachte] is even later ook op de scooter gestapt.
Uit camerabeelden blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] om 14.34 uur op de scooter aan komen rijden over het zandpad komende vanuit de richting van de [sportclub] en gaande in de richting van de spoorbrug. Om 14.35 uur is de scooter met [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] nabij de spoorbrug gestopt. [slachtoffer] heeft haar vriendin [naam 1] om 14.36 uur een berichtje gestuurd met de tekst: “blijf op min loca kijken”. Tussen 14:36 uur en 14:46 uur zijn op de camerabeelden donkere schimmen zichtbaar, maar het is niet waar te nemen wat er precies gebeurt. Wel zijn verdachten op de camerabeelden te herkennen aan hun kledingstijl. [verdachte] aan de witte hoody en [medeverdachte] aan zijn witte schoenen. Ook is te zien dat [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] bij elkaar blijven op dezelfde plek.
Voorts kan worden vastgesteld dat [verdachte] om 14.46 uur naar het lager gelegen gedeelte is gelopen. Om 14:52 uur is nog zichtbaar dat een of meerdere personen van het lager gelegen gedeelte naar het zandpad lopen. Om 14.54 uur is zichtbaar dat door twee personen met [slachtoffer] wordt gesleept naar het lager gelegen gedeelte. Om 14.58 uur is te zien dat [verdachte] naar een berg maaiafval is gelopen en vervolgens is teruggelopen naar het lager gelegen gedeelte, waar [slachtoffer] zich dan bevindt.
Om 14:58:04 uur heeft de laatste tijdregistratie plaatsgevonden van de telefoon van [slachtoffer] . Daarna is het telefoontoestel abrupt uitgegaan door het te water raken van het toestel.
Om 14:59 uur zijn [verdachte] en [medeverdachte] samen op de scooter vertrokken. Zij zijn vervolgens naar [tankstation] gereden om zichzelf, hun schoenen en de scooter grondig schoon te spuiten.
Wat is er met [slachtoffer] gebeurd tussen 14:36 uur en 14:58 uur?
De camerabeelden zijn te vaag om te kunnen waarnemen wat er precies is gebeurd. [verdachte] en [medeverdachte] ontkennen dat zij [slachtoffer] hebben gedood en er zijn geen getuigen van wat er is gebeurd met [slachtoffer] op de plaats delict. De rechtbank is van oordeel dat wat er met [slachtoffer] is gebeurd kan worden afgeleid uit het sectierapport.
Op het lichaam van [slachtoffer] is sectie verricht door [naam 2] , forensisch arts en patholoog. Uit het opgemaakte rapport van 30 april 2021 en het aanvullend opgemaakte rapport van 4 november 2021, betreffende een onderzoek naar de doodsoorzaak van [slachtoffer] , kan worden vastgesteld dat het overlijden van [slachtoffer] goed kan worden verklaard door (samen)drukkend geweld op de hals, zoals verwurging met de handen.
Verder kan uit voornoemde rapportages worden vastgesteld dat [slachtoffer] letsels had aan haar linkeroog en jukbeen en rechts aan het gelaat. Ook had zij huidverscheuringen aan beide oren en zaten er letsels op de lip, kin en rechter onderkaak. Rechts aan de hals zaten vier bloeduitstortingen, en links aan de hals was een gebied van ca. 2 x 5 centimeter met huidverkleuring en huidbeschadiging. Aan de sleutelbeenderen links en rechts en aan de voorzijde van de linkerschouder zaten drie bloeduitstortingen. Ook op de beide handen, armen en benen zaten onderhuidse bloeduitstortingen. Inwendig letsel is gevonden bij de kin, de onderkaak, aan de halsspieren, de sleutelbeenderen en aan de achterzijde van strottenhoofd en tongbeen.
De patholoog heeft vastgesteld dat de letsels aan en in de hals zijn ontstaan bij leven, door een stomp botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking zoals verwurging met de handen. De diverse aangetroffen bevindingen maken dat de hypothese dat een deel van de letsels zijn veroorzaakt door verwurging veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat alle letsels zijn veroorzaakt door een duw/klap. De stuwingstekens in het gelaat kunnen niet worden verklaard door stomp botsende krachtsinwerking op de hals zonder enige tijd aangehouden druk op de hals. De rechtbank concludeert hieruit dat [slachtoffer] door verwurging om het leven is gekomen.
De letsels aan het hoofd zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende krachtsinwerking zoals slaan/vallen of stoten. Ook de letsels op de overige ledematen zijn passend bij stomp botsende krachtsinwerking.
Uit het letseldateringsonderzoek blijkt dat (al) het bovengenoemde letsel enkele minuten tot meerdere tientallen minuten voor het overlijden is toegebracht. (het rapport van 30 april 2021 van [naam 2] , forensisch arts en forensisch patholoog, blz. 3463 t/m 3468).
De patholoog heeft vastgesteld dat de krasletsels en verkleuringen aan de handen, armen en benen postmortaal zijn ontstaan, dus nadat [slachtoffer] is overleden. Deze krasletsels passen bijvoorbeeld bij het verslepen over een onregelmatige ondergrond.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de doodsoorzaak van [slachtoffer] het volgende.
Er is radiologisch geen zekere doodsoorzaak aan te geven. Er zijn radiologisch tekenen van verdrinking zoals het vocht in de neusbijholten, vocht in de luchtwegen, verdikking van het steunweefsel van de longen en een toegenomen vochtgehalte van beide longen. Het vochtgehalte in het longweefsel is echter slechts gering toegenomen waardoor verdrinking niet met zekerheid is vast te stellen. Het is radiologisch iets waarschijnlijker dat het slachtoffer overleden is aan verdrinking dan dat ze overleden is ten gevolge van een andere oorzaak.
De patholoog heeft in het definitieve sectierapport beschreven dat gezien de vinding te water verdrinking als doodsoorzaak is overwogen. Er is gerapporteerd dat bij sectie met het blote oog geen typische bevindingen zijn geobserveerd die passen bij verdrinking (zoals bijvoorbeeld een zogenaamde schuimzwam aan de neus en/of mond of bloeduitstortingen dan wel oppervlakkige erosies in het slijmvlies van de maag). Ook toonden de longen bij lichtmicroscopisch onderzoek niet het beeld zoals dit gezien kan worden bij verdrinking, zogenaamde 'verdrinkingslongen'. Dit sluit verdrinking niet volledig uit. Om het geheel aan bevindingen bij sectie te wegen ten aanzien van het scenario verdrinking zijn door de patholoog twee hypotheses opgesteld.
Hypothese 1: Het slachtoffer was dood toen ze te water raakte
Hypothese 2: Het slachtoffer leefde nog toen ze te water raakte
Het aantreffen van de bevindingen is veel waarschijnlijker wanneer het slachtoffer dood was toen zij te water raakte dan wanneer het slachtoffer nog leefde toen zij te water raakte. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [slachtoffer] dood was toen ze te water raakte en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [verdachte] en [medeverdachte] samen met [slachtoffer] bij [industrieterrein] aankwamen en dat zij zonder [slachtoffer] weer zijn vertrokken, dat zij [slachtoffer] in de tussenliggende periode de beschreven letsels hebben toegebracht, haar door verwurging om het leven hebben gebracht en vervolgens het stoffelijk overschot van [slachtoffer] hebben verborgen door haar lichaam in een sloot te leggen en te verhullen met riet en maaiafval.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat tussen [verdachte] en [medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij het doden van [slachtoffer] en het verhullen van haar stoffelijk overschot. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie 'medeplegen'.
De vraag wanneer samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken, laat zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Aan het bewijs van medeplegen hoeft het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling niet zonder meer in de weg te staan. Ook hoeft iedere medepleger niet exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger. Wel moet sprake zijn van dubbel opzet dat bestaat in een wilsgerichtheid op de totstandkoming van het strafbare feit en op de samenwerking. Voorwaardelijk opzet kan daarbij voldoende zijn.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is duidelijk geworden dat
[verdachte] en [medeverdachte] op 9 januari 2021 een plan hebben gemaakt om geweld te gebruiken tegen [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] klappen zou krijgen van [verdachte] . [medeverdachte] heeft diezelfde avond aan [getuige 1] vermeld dat hij iets ergs zou doen met [slachtoffer] omdat hij ruzie met haar had. [medeverdachte] vertelde dat hij haar van de fiets wilde trappen. [medeverdachte] heeft op 10 januari 2021 [getuige 1] gestuurd dat hij eerst wat ergs moet doen en dat dit een half uurtje zou duren (getuigenverklaring [getuige 1] , pag. 2227).
Op 10 januari 2021 hadden [verdachte] en [slachtoffer] afgesproken. [verdachte] heeft [slachtoffer] rond 14.10 uur opgehaald met de scooter in de buurt van haar woning. [medeverdachte] is op de route naar [industrieterrein] op de scooter gestapt. Toen [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] om 14.35 uur op de scooter arriveerden bij [industrieterrein] , mankeerde [slachtoffer] nog niets. Om 14.58 uur is [slachtoffer] in het water geraakt. Op dat moment was zij al overleden, door verwurging. Ook was er sprake van meerdere letsels aan/in de hals, meerdere letsels aan het hoofd en meerdere letsels aan de ledematen bij [slachtoffer] als gevolg van een stomp botsende krachtsinwerking (zoals door vallen, slaan of stoten). Al deze letsels zijn ontstaan enkele minuten tot tientallen minuten voordat [slachtoffer] is komen te overlijden. Ook is duidelijk geworden dat de krasletsels die [slachtoffer] heeft opgelopen na het overlijden zijn ontstaan; deze letsels passen bij het verslepen over een onregelmatige ondergrond. [verdachte] en [medeverdachte] zijn om 14.59 uur samen op de scooter vertrokken. Zij zijn vervolgens naar [tankstation] gereden alwaar zij hun scooter, zichzelf en hun schoenen hebben schoongespoten. [slachtoffer] is om 17.18 uur liggend op haar buik met haar hoofd naar beneden in de sloot verborgen onder maaiafval aangetroffen.
Uit forensisch onderzoek is naar voren gekomen dat op de handschoenen van The North Face (die [verdachte] op 10 januari 2021 aan had) DNA is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van [slachtoffer] .
Linker handschoen:
- Op de knokkels/vingers van de buitenzijde is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] (bewijskracht van ca. 500 miljoen), [verdachte] en minimaal één onbekende persoon.
- Op de rugzijde van de buitenzijde is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] (bewijskracht van meer dan 1 miljard), [verdachte] en minimaal één onbekende vrouw. Ook zit op die rugzijde wat bloed. Uit het bloed is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen verkregen, waarvan een relatief grote hoeveelheid DNA overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] (bewijskracht van meer dan 1 miljard). Daarnaast was een relatief kleine hoeveelheid DNA aanwezig van een onbekende vrouw.
- Op de palmzijde van de buitenzijde is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, waarvan een relatief kleine hoeveelheid DNA overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] (bewijskracht van ca. 3,5 miljoen) en een relatief grote hoeveelheid DNA overeenkomt met het DNA-profiel van [verdachte] . Daarnaast is een relatief kleine hoeveelheid DNA van een onbekende persoon aangetroffen.
- In de binnenzijde is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] (bewijskracht van ca. 180 miljoen) en het DNA-profiel van [verdachte] . (het rapport van 6 juli 2021 van [naam 3] , pag. 5, 6, 11 en 12)
Rechter handschoen:
Uit bemonsteringen van de vingertoppen, knokkels/vingers, rugzijde en palmzijde van de buitenzijde is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen verkregen dat overeenkomt met de DNA-profielen van [verdachte] , [slachtoffer] (bewijskracht niet berekend), en één onbekende persoon. Op de bovenzijde van de pink zat bloed, hieruit is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen waarvan een relatief grote hoeveelheid overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] (bewijskracht van meer dan 1 miljard). Daarnaast is een relatief kleine hoeveelheid DNA aangetroffen welke onvoldoende informatief is om vast te kunnen stellen van wie dit afkomstig kan zijn. (het rapport van 6 juli 2021 van [naam 3] , pag. 5 en 6)
De rechtbank concludeert uit deze resultaten en met inachtneming van de rest van het dossier dat in de bovengenoemde bemonsteringen waarbij DNA is aangetroffen dat overeenkomt met DNA van [slachtoffer] én een bewijskracht is berekend, dit DNA van [slachtoffer] betreft.
Uit het sectierapport is duidelijk geworden dat bij [slachtoffer] vele letsels zijn toegebracht door stomp botsend geweld zoals vallen, slaan of stoten. De plekken op de handschoenen van [verdachte] waar DNA van [slachtoffer] is aangetroffen zijn passend bij het uitvoeren van dergelijke geweldshandelingen door [verdachte] .
Voor [medeverdachte] is er op forensisch gebied geen enkele koppeling met [slachtoffer] . Er is geen DNA aangetroffen op de in beslaggenomen handschoenen en jas van [medeverdachte] . Echter wil dit niet zeggen dat hij geen geweld heeft toegepast op [slachtoffer] . Hij heeft zichzelf eerst helemaal schoongespoten bij [tankstation] en is pas een dag later, in de avond van 11 januari 2021, aangehouden.
Tussen het moment van overlijden van [slachtoffer] en het moment van aanhouding van [medeverdachte] , heeft hij diverse berichten gestuurd waaruit blijkt dat ook hij een aandeel heeft gehad in het geweld.
Met [naam 4] heeft [medeverdachte] de volgende berichten uitgewisseld.
[medeverdachte] = [medeverdachte]
[naam 4] = [naam 4]
[medeverdachte] : “Ja, met dat meisje?”
[naam 4] : “Wat dan? Wat is er gebeurd? Wat is daarmee? Heb jij daarmee te maken?”
[medeverdachte] : “Ja”
[naam 4] : “Nee, mijn god [medeverdachte] , ben je serieus?”
: “Ja”
[naam 4] : “Nee, maar kan je uitleggen waarom? Heb jij haar vermoord of. Of wat heeft ze misdaan,
waardoor jij dat gedaan hebt”
[medeverdachte] : “Kreeg woedeaanval”
[naam 4] : “en toen?”
[medeverdachte] : “Ja, ik draaide door. Ik weet allemaal niet meer”
[naam 4] : “Heeft je broer dat ook gedaan, of?”
[medeverdachte] : “Ja”
[naam 4] : “Oh my god. Fuck, heftig man! Maar had ze je wat misdaan dan, waardoor je helemaal loco werd?”
[medeverdachte] : “Ja, ik draaide door. Ik weet allemaal niet meer”
[naam 4] : “Nee, maar mijn god. En toen heb je haar neergestoken, of wat deed je toen?”
[medeverdachte] : “Dit keer deed ze lijp en zo”.
[naam 4] : “En wat deed je toen?”
[medeverdachte] : “Trappen op haar”
[naam 4] : “En toen in water geduwd?”
[medeverdachte] : “Ja”
[naam 4] : “Oh my god Jezus [medeverdachte] , wat heftig! En je broer zit nu in de gevangenis?”
: “Ja”
[naam 4] : “En waarom jij dan niet, als ik vragen mag?”
[medeverdachte] : “Ze wisten niet nog dat ik het was, want ze wisten gelijk dat [verdachte] het was, maar nu doen ze DNA onderzoek, dus ik word sowieso gepakt”. (proces-verbaal van bevindingen van 29 januari 2021, pag. 2448 en proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2021, pag. 2561 t/m 2571)
[getuige 1] , aan wie [medeverdachte] op 9 januari 2021 had gestuurd dat hij [slachtoffer] van de fiets ging trappen en wat ergs ging doen en op 10 januari 2021 opnieuw heeft gestuurd dat hij wat ergs ging doen, verklaart dat hij op 11 januari 2021 een bericht naar [medeverdachte] heeft gestuurd of hij iets met de dood van [slachtoffer] te maken had. [medeverdachte] heeft daarop terug gestuurd, dat hij het heeft gedaan. (getuigenverklaring [getuige 1] , pag. 2227)
Aan [getuige 2] heeft [medeverdachte] gestuurd dat [slachtoffer] hem de hele tijd uitdaagde over een foto van een geslachtsdeel. Die zou van hem zijn, terwijl dit niet zo was volgens [medeverdachte] . [medeverdachte] vertelde dat het zwart werd voor zijn ogen en dat het toen uit de hand is gelopen. Hij heeft haar getrapt op haar hoofd. (getuigenverklaring [getuige 2] , pag. 2431 en 2432)
Aan [getuige 3] heeft [medeverdachte] op 11 januari 2021 gestuurd dat het niet per ongeluk was, wat er met [slachtoffer] is gebeurd. (proces-verbaal van bevindingen van 29 januari 2021, pag. 2447)
Ook blijkt uit de user dictionary in de telefoon van [medeverdachte] dat hij in de uren nadat [slachtoffer] is overleden onder andere de volgende woorden heeft getypt: vermoord, gekilld, meehelpen, arrestatie, DNA, vingerafdrukken, [slachtoffer] , weggesleept, meegeholpen, dichtdrukken, luchtwegen, dichtgeduwd en trappen. (proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2021, pag. 2524, 2526 en 2527)
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor betrokkenheid van derden. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de dood van [slachtoffer] , het verhullen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] en het letsel, dat het gevolg is geweest van meerdere geweldsimpacten, feitelijk is toegebracht door [verdachte] , door [medeverdachte] of door hen tezamen. Hoewel niet kan worden vastgesteld wat hierbij de onderlinge taakverdeling is geweest, staat vast dat beiden aanwezig waren op de plaats waar en het moment waarop [slachtoffer] is gedood, haar lichaam is versleept en haar lichaam is verborgen onder maaiafval en dat [verdachte] en [medeverdachte] daarvan wetenschap hebben gehad.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. Van belang is dat [verdachte] en [medeverdachte] samen een plan hebben gemaakt om geweld tegen [slachtoffer] te gebruiken waar zij de volgende dag uitvoering aan hebben gegeven. Zij hebben [slachtoffer] op de scooter meegenomen naar een afgelegen plek, [industrieterrein] . [verdachte] en [medeverdachte] zijn nadat zij van de scooter zijn afgestapt, steeds samen gebleven en hebben samengewerkt, ook nadat [slachtoffer] letsels zijn toegebracht en zij is gedood. Zij hebben immers het stoffelijk overschot van [slachtoffer] naar de sloot gesleept, haar op haar buik gelegd en met haar gezicht naar beneden in de sloot getrapt en haar vervolgens met maaiafval afgedekt en achtergelaten en zijn hierna samen weggereden naar [tankstation] om de scooter, zichzelf en hun schoenen schoon te spuiten. Geen van de verdachten heeft zich op enig moment van de situatie gedistantieerd, terwijl daar wel gelegenheid voor is geweest.
Gelet op het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel is er sprake geweest van opvolgende en in ernst oplopende geweldsgedragingen tegen [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank hebben [verdachte] en [medeverdachte] binnen deze keten van in ernst oplopende geweldsgedragingen en in aanmerking genomen de feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang bezien, zo nauw en bewust met elkaar samengewerkt dat sprake is van medeplegen. De samenwerking was gericht op het doden van [slachtoffer] en het verbergen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] .
De voorbedachten rade
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] mee te nemen naar een afgelegen plek en dat [slachtoffer] daar klappen zou krijgen. Niet is komen vast te staan dat [verdachte] en [medeverdachte] al op voorhand het plan hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank acht de voorbedachten rade niet bewezen.
Conclusie
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde het medeplegen van doodslag en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 januari 2021 te Almelo, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] . opzettelijk van het leven heeft beroofd door het uitoefenen van samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] .;
2.
hij op 10 januari 2021 te Almelo, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] . heeft verborgen en weggevoerd met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen door het stoffelijk overschot van [slachtoffer] . op een afgelegen stuk van een industrieterrein en in het water te leggen en het stoffelijk overschot te bedekken, met bladeren en/of riet en/of maaiafval.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van doodslag;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van het verbergen en wegvoeren van een lijk met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) onvoorwaardelijk op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om, onder toepassing van het jeugdrecht en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid, aan verdachte een jeugddetentie op te leggen, maar niet voor de maximale duur van twee jaren. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om – indien een PIJ-maatregel noodzakelijk wordt geacht – de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[verdachte] heeft zich samen met zijn jongere broertje [medeverdachte] schuldig gemaakt aan doodslag, door de 14-jarige [slachtoffer] van het leven te beroven. [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] zijn samen op de scooter naar [industrieterrein] , een afgelegen plek nabij de Wierdensebrug, gereden. Aldaar hebben [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer] meerdere letsels aan de hals, het hoofd en de ledematen toegebracht en daarna hebben zij haar gedood door haar te verwurgen. Vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer] naar de sloot gesleept, haar op haar buik met haar hoofd naar beneden in de sloot getrapt en het lichaam verborgen met riet en maaiafval.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben het grootste goed dat [slachtoffer] bezat – haar leven – ontnomen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed aangedaan. In zeer indrukwekkende verklaringen hebben de ouders van [slachtoffer] en het broertje van [slachtoffer] op aangrijpende wijze verteld welke rol [slachtoffer] in hun leven speelde en wat haar verlies voor hen betekent. De ouders van [slachtoffer] hebben nog steeds geen volledig beeld gekregen van wat er zich precies heeft afgespeeld in de fatale twintig minuten op 10 januari 2021. [verdachte] en [medeverdachte] hebben in hun (steeds wisselende) verklaringen geen openheid van zaken gegeven, terwijl zij de enige zijn die duidelijkheid kunnen geven over wat er met haar gebeurd is. De ouders van [slachtoffer] , haar broertje, familie, vrienden en bekenden blijven hierdoor met veel onbeantwoorde vragen achter, waardoor het verwerkingsproces wordt bemoeilijkt. De nabestaanden zullen met de “waarom”-vraag verder moeten leven. Zij zullen door het overlijden van [slachtoffer] nog lang leed ondervinden en het gemis van [slachtoffer] kan op geen enkele manier worden gecompenseerd.
Het ernstige gevolg van deze gebeurtenis en de brute wijze waarop [slachtoffer] is gedood en vervolgens haar lichaam is verborgen brengen onmiskenbaar gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zowel in de onmiddellijke omgeving van [slachtoffer] als in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachten zwaar aan. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de ernst van het levensdelict een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rapportages en de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapporten.
Door [naam 5] , GZ-psycholoog en [naam 6] , psychiater, beiden verbonden aan de Observatieafdeling van Forensisch Centrum Teylingereind, is op 30 juni 2021 een klinisch multidisciplinair onderzoek - pro Justitia-rapportage opgemaakt.
De deskundigen hebben vastgesteld dat bij [verdachte] sprake is van ontwikkelingsproblematiek, te weten een cognitieve (intellectuele) beperking en kenmerken van ADHD, waarbij door de deels overlappende symptomen niet op gedifferentieerde wijze kan worden betoogd welk aspect van de problematiek op welk functiegebied van invloed is. Er is sprake van een zwakbegaafde intelligentie bij [verdachte] . Zowel uit de voorgeschiedenis als uit het huidige onderzoek komen verder verschillende signalen van ADHD naar voren. Uit de vragenlijsten en de observatie in de groep scoort hij echter weer minder op ADHD-symptomen (zoals overmatige impulsiviteit, hyperactiviteit en onoplettendheid). Tevens moet gezegd worden dat een deel van de symptomen van ADHD overlapt met symptomen passend bij een cognitieve beperking. In de toekomst zal middels procesdiagnostiek het beeld vermoedelijk duidelijker worden en zal beter kunnen worden gedifferentieerd tussen beide. Van mensen met ADHD is bekend dat zij langer dan gemiddeld nodig hebben om uit te rijpen en dat de (voornoemde) symptomen met het vorderen van de leeftijd zullen verminderen. Wanneer de ADHD-symptomen meer vanuit de zwakbegaafdheid zijn ontstaan dan is de verwachting dat de groei hierin beperkt zal zijn.
Op functieniveau kan worden gesteld dat bij [verdachte] sprake is van een beperking in
begripsvermogen, abstractievermogen, een achterstand in sociaal-emotionele ontwikkeling,
problemen met plannen, organiseren, vergeetachtigheid, impulsiviteit, prikkelzoekend gedrag, snel verveeld en snel afgeleid zijn en compensatie door dwangmatig gedrag. Ook is er sprake van snelle overvraging en tekortschietende copingvaardigheden bij oplopende spanning. Door de sterk regulerende, ondersteunende en structurerende rol van vooral moeder, maar ook school en werkgever hierin, heeft [verdachte] desalniettemin tot aan het ten laste gelegde een betrekkelijk weinig deviante ontwikkeling gekend. Ook in de groep wordt duidelijk dat [verdachte] volwassenen nodig heeft om hem te reguleren in zijn emoties en gedrag.
Op de relationele ontwikkeling is beperkt zicht verkregen met betrekking tot zijn functioneren binnen intieme relaties en met betrekking tot seksualiteit en hoe raakbaar [verdachte] binnen relaties is. Opvallend zijn de relatie met zijn eerste vriendin [naam 7] die op zijn zestiende jaar problematisch eindigde in haar aangifte van bedreiging, en de huidige relatie met [naam 8] , die [verdachte] nog niet in levenden lijve heeft gezien maar van wie hij wel zegt dat ze de ware is, die al bij zijn moeder op bezoek komt en die zijn naam op haar arm gaat tatoeëren. [verdachte] maakt vooral een onuitgerijpte indruk. Er zijn vanuit het huidige onderzoek en zijn voorgeschiedenis onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen om voorafgaande aan het huidige ten laste gelegde een gedragsstoornis of deviante persoonlijkheidsontwikkeling te vermoeden. Er zijn wel zorgen over zijn verdere persoonlijkheidsontwikkeling gezien de beschreven impulsiviteit en moeite om spanningen en frustraties op een gezonde manier te kanaliseren in combinatie met de strafzaak en detentie.
De deskundigen adviseren om het ten laste gelegde, in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. De mate van vermindering kan door het ontbreken van een delictscenario niet worden bepaald. Er zijn geen aanwijzingen om een volledige doorwerking te vermoeden aangezien [verdachte] niet psychotisch of anderszins volledig beperkt in zijn keuze- en wilsvrijheid was.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat er op basis van de risicotaxatie-instrumenten een matig verhoogd risico wordt ingeschat op gewelddadig gedrag in de toekomst en er kan een redelijk aantal beschermende factoren worden bepaald, waarbij moet worden opgemerkt dat het huidige ten laste gelegde relationeel geweld lijkt te betreffen en dat juist op de relatievorming van [verdachte] onvoldoende zicht is gekregen. Daarnaast kunnen betreffende risicotaxatie-instrumenten in dergelijke mogelijk relationeel gekleurde delicten minder geschikt zijn. Hoewel de kans op acuut geweld dan ook niet als hoog wordt ingeschat, wordt, indien de frustraties en spanningen oplopen en/of krenking een rol speelt, de kans op toekomstig gewelddadig gedrag wel aanwezig geacht.
Volgens de deskundigen zijn er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen indicaties om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Volgens de deskundigen heeft verdachte een onuitgerijpte identiteit en persoonlijkheid, passend bij zijn cognitieve beperkingen en
sociaal-emotionele achterstand. Er is geen sprake van verharding of (antisociale) persoonlijkheidsproblematiek.
De deskundigen hebben gezien voorgaande beperkingen en noodzaak tot behandeling en pedagogische beïnvloeding met het oog op een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [verdachte] , en tevens om recht te doen aan het gevaarsrisico, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, geadviseerd, ondanks voornoemde risico’s die een lang verblijf binnen een JJI voor [verdachte] met zich mee kan brengen. De verwachting is dat [verdachte] kan profiteren van een gestructureerd behandelklimaat, waarmee zijn persoonlijkheid en identiteit onder professioneel toezicht met oog voor het toewerken naar meer zelfstandigheid op evenwichtige wijze kunnen uitrijpen.
Raadsonderzoekers [naam 9] en [naam 10] van de Raad voor de Kinderbescherming
(hierna: de Raad) hebben op 18 november 2021gerapporteerd. De Raad kan zich vinden in het advies van de deskundigen in de pro Justitia rapportage tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De Raad acht het van belang dat [verdachte] de behandeling krijgt die hij nodig heeft om uit te groeien tot een zelfstandig functionerende jongere die op een verantwoorde en veilige manier weer kan deelnemen aan de samenleving, dit alles binnen een behandelsetting die passend is bij zijn cognitieve en sociaal-emotionele niveau en zijn problematiek zoals beschreven in de pro Justitia rapportage en in aansluiting op de ervaringen binnen de huidige JJI. De Raad acht een jeugddetentie langer dan de tijd van [verdachte] ’s voorarrest ongewenst. [verdachte] wordt in zijn ontwikkeling ernstig bedreigd nu hij tien maanden minimale hulpverlening heeft gekregen. Het heeft daarom prioriteit om in te zetten op behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en
stelt op basis daarvan vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan
worden toegerekend.
Ter zitting heeft de deskundige [naam 6] , voornoemd, haar advies toegelicht. [naam 11] , raadsonderzoeker bij de Raad en [naam 12] , jeugdreclasseerder bij Jeugdbescherming Overijssel hebben eveneens hun bevindingen gedeeld.
Deskundige [naam 6] heeft ter zitting aangevoerd dat zij blijft bij haar advies van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van het delictscenario en de relatievorming van [verdachte] onvoldoende zicht is gekregen. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel heeft ten opzichte van een voorwaardelijke PIJ-maatregel een meer dwingend karakter. Op die manier kan hebben de deskundigen meer mogelijkheden om zicht te krijgen op bepaalde factoren. Verdachte heeft een klinische behandeling nodig die een aantal jaren zal duren.
Ter zitting hebben de deskundigen [naam 11] en [naam 12] aangevoerd dat zij zich kunnen vinden in de rapportage van de Forca. De deskundigen achten toepassing van het jeugdstrafrecht passend. Ook zijn zij van mening dat een jeugddetentie langer dan de duur van het voorarrest ongewenst is, aangezien het vanuit pedagogisch oogpunt wenselijk is dat verdachte zo snel mogelijk kan beginnen met behandeling. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel achten de deskundigen niet passend nu onvoldoende zicht is gekregen op het delictscenario en de kans op herhaling matig tot hoog is.
De rechtbank neemt ook deze toelichtingen mee in haar overwegingen.
Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank merkt ten aanzien van het toe te passen sanctierecht het volgende op.
Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten was verdachte zeventien jaar oud.
Hoofdregel is dan dat het jeugdstrafrecht van toepassing is. Bij wijze van uitzondering kan, indien de ernst van de begane feiten, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daartoe aanleiding geven, ten aanzien van een minderjarige het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen (artikel 77b Sr).
De rechtbank acht in dit kader het volgende van belang.
- Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan
De rechtbank overweegt dat de feiten als de onderhavige, het medeplegen van doodslag en het medeplegen van het verbergen van een lijk, per definitie buitengewoon ernstig feiten betreffen, te meer gezien de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan. Een en ander zou aldus toepassing van het strafrecht voor volwassenen in beginsel rechtvaardigen. De rechtbank is echter van oordeel dat het enkele feit dat het meerderjarigenstrafrecht bij dergelijk feiten kan worden toegepast, niet maakt dat verdachte dan ook per definitie volgens het meerderjarigenstrafrecht moet worden bestraft. De rechtbank is van oordeel dat toepassing van artikel 77b Sr, mede bezien in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, met terughoudendheid zal moeten plaatsvinden en hierbij de persoonlijkheid van de dader moet worden betrokken.
- Ten aanzien van de persoonlijkheid van de dader
Enerzijds volgt uit de in het dossier aanwezige tap- en OVC-gesprekken een berekenende, volwassen houding van verdachte, nu verdachte tijdens deze gesprekken met onder meer zijn broertje en ouders, waarin hij zich onbespied waant, speculeert over zijn proceshouding, en met zijn broertje verklaringen afstemt over wat te verklaren om hun straf zo laag mogelijk te doen zijn.
Anderzijds hebben de deskundigen geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een onuitgerijpte identiteit en persoonlijkheid, passend bij zijn cognitieve beperkingen en sociaal-emotionele achterstand. Er is geen sprake van verharding of (antisociale) persoonlijkheidsproblematiek. De deskundigen zien vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid van verdachte die aanleiding geven om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
In het kader van de afweging voor het toe te passen sanctiestelsel wegen de omstandigheden ten aanzien van de persoonlijkheid van verdachte voor de rechtbank zwaarder. Het staat zonder twijfel vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven. Echter blijft hij een minderjarige met problematiek waarbij langdurige behandeling en pedagogische beïnvloeding nodig zal zijn om tot een gedragsverandering te komen, waardoor de kans op een veilige terugkeer in de maatschappij toeneemt. Alhoewel de in artikel 77b Sr genoemde criteria in beginsel grond zouden kunnen zijn om het jeugdstrafrecht buiten toepassing te laten en het strafrecht voor volwassenen toe te passen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, gelet op de persoon van verdachte en vooral het feit dat verdachte niet eerder intensieve behandeling heeft ondergaan, het strafrecht voor jeugdigen moet worden toegepast en geen toepassing moet worden gegeven aan artikel 77b Sr.
De op te leggen straf en maatregel
Artikel 77i, eerste lid, onder b, Sr bepaalt dat iemand die ten tijde van het plegen van een misdrijf nog geen achttien jaar oud is tot maximaal 24 maanden jeugddetentie kan worden veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding slechts de maximaal aan verdachte op te leggen jeugddetentie recht doet aan de ernst van de feiten.
Maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel)
De rechtbank is van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een intensieve en langdurige behandeling nodig heeft, die niet binnen een ander kader dan een PIJ-maatregel kan plaatsvinden. De PIJ-maatregel is weliswaar een uiterst middel dat met terughoudendheid moet worden ingezet, zeker als een verdachte – zoals hier – geen relevant strafblad heeft en nog niet eerder een andere, minder ingrijpende vorm van verplichte behandeling heeft gehad. Daar staat tegenover dat de feiten die verdachte gepleegd heeft zeer ernstig zijn en dat het gevaar voor herhaling zonder behandeling voor vergelijkbare ernstige delicten groot is, terwijl de problematiek van verdachte moet worden behandeld. Het feit dat verdachte stelt open te staan voor behandeling in een ambulant kader en dat zijn ouders aangeven hem hierin te zullen ondersteunen, acht de rechtbank onvoldoende om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen voldoende te kunnen waarborgen. De rechtbank zal om die reden overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan. Het gaat om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en behandeling en begeleiding van verdachte is noodzakelijk voor zijn zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling.
De rechtbank stelt vast dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De PIJ-maatregel dient aansluitend aan de jeugddetentie aan te vangen. De maatregel geldt voor in ieder geval de tijd van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Na te noemen personen hebben zich, vertegenwoordigd door mr. R.E.H. Jager, als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot na te noemen totaalbedragen.
De volgende vorderingen hebben betrekking op het onder 1 ten laste gelegde.
-
de heer [benadeelde 1] tot een bedrag van € 317.925,39
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten lijkbezorging € 7.879,89;
bestaande uit:
- € 5.818,23 kosten uitvaartverzorging;
- € 500,-- gedenksteen;
- € 465,-- twee urnen en armband met as;
- € 394,12 notariskosten;
- € 140,-- bloemen januari 2021;
- € 40,-- bloemen januari 2021;
- € 87,50 bloemen februari 2020;
- € 70,-- bloemen maart 2021;
- € 60,-- bloemen april 2021;
- € 100,-- bloemen mei 2021;
- € 60,-- bloemen juni 2021;
- € 75,-- bloemen juli 2021;
- € 70,-- bloemen augustus 2021;
  • materiële shockschade (inkomensderving) (hoger beroep) € 250.000,--;
  • reiskosten € 45,50;
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- affectieschade € 20.000,--;
- immateriële shockschade € 40.000,--.
-
mevrouw [benadeelde 2] tot een bedrag van € 60.045,50
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- reiskosten € 45,50;
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- affectieschade € 20.000,--;
- immateriële shockschade € 40.000,--.
-
de heer [benadeelde 3] tot een bedrag van € 57.500,--
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- affectieschade € 17.500,--;
- immateriële shockschade € 40.000,--.
Alle voornoemde benadeelde partijen vorderen vermeerdering van de gevorderde bedragen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelden in het geheel hoofdelijk toe te wijzen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde shockschade. Ook heeft de raadsvrouw verzocht de vordering van [benadeelde 3] niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde affectieschade. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de kosten voor lijkbezorging kunnen worden toegewezen, met uitzondering van de notariskosten en de bloemen die niet voor de uitvaart bestemd zijn (dus de bloemen vanaf februari). Ook voor dit deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen de heer [benadeelde 1] en mevrouw [benadeelde 2] ten aanzien van de gevorderde affectieschade kunnen worden toegewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
-
Rechtstreekse schade
Op grond van artikel 361 lid 2 onder b Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) jo artikel 6:98 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een benadeelde partij een vordering indienen als aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit en moet de schade in zodanig verband staan met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten door de heer [benadeelde 1] en mevrouw [benadeelde 2] niet zijn betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk en daarmee naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar zijn.
-
Kosten van lijkbezorging
Op grond van artikel 6:108 lid 2 BW kan degene die de kosten van een uitvaart heeft betaald voor een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, een vordering indienen om die kosten op de verdachte in het strafproces te verhalen. De heer [benadeelde 1] heeft de kosten van de uitvaart gevorderd en kosten die samenhangen met de lijkbezorging. De posten kosten uitvaartverzorging, gedenksteen, twee urnen en een armband met as en bloemen januari 2021 zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk en daarmee naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar.
De notariskosten en de bloemen die niet voor de uitvaart bestemd zijn (dus de bloemen vanaf februari 2021) zijn geen kosten voor lijkbezorging die voor vergoeding in aanmerking komen in de zin van artikel 6:108 lid BW. Deze posten zijn door de verdediging gemotiveerd betwist, en zullen om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nadeel dat niet in vermogensschade bestaat/immateriële schade
-
immateriële schade / shockschade
Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in beperkte mate mogelijk te maken. In dat verband bepaalt artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b BW, - voor zover van belang - dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De heer [benadeelde 1] , mevrouw [benadeelde 2] en de heer [benadeelde 3] hebben een vordering tot vergoeding van shockschade ingediend, gebaseerd op voornoemd artikel.
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als onrechtmatig gehandeld is jegens degene bij wie door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand, tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van deze shockschade is nodig dat bij degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
In 2009 heeft de Hoge Raad in aanvulling hierop overwogen:
“Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken, in verband waarmee voor vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaats is. Hiermee strookt niet het vereiste van waarneming van het ongeval of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen vanwege de aard of ernst van de normschending, zoals vanwege het opzettelijk begaan daarvan, terzijde te stellen of af te zwakken.”
De rechtbank ziet, mede gelet op voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, geen mogelijkheden de strikte eisen die de Hoge Raad heeft gesteld aan het confrontatievereiste in deze zaak af te zwakken. Mede vanwege deze strikte eisen, die onverkort van toepassing zijn gebleven en die in de praktijk als onrechtvaardig werden ervaren omdat het voor nabestaanden zodoende zeer moeilijk was een vorm van immateriële schadevergoeding te vorderen, is de Wet Affectieschade per 1 januari 2019 in werking getreden. In deze wet is wat betreft shockschade niets opgenomen, zodat ook in de tekst van deze wet geen aanleiding is te vinden voor een ruimere interpretatie van het confrontatievereiste. Dat in een beperkt aantal gevallen in de feitenrechtspraak, met name vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet Affectieschade, een ruimere uitleg is gegeven aan het confrontatievereiste maakt dat niet anders.
De rechtbank begrijpt dat de zoektocht naar [slachtoffer] , het aanwezig zijn nabij de plaats delict, het contact met [verdachte] en zijn vader en de mededeling van de vader van [verdachte] dat hij een enkellaarsje had gevonden dat voldeed aan de beschrijving van het laarsje dat [slachtoffer] die dag droeg, de paniek en het vermoeden dat het [slachtoffer] moest zijn, het verhoor op het politiebureau en de onzekerheid die dit met zich mee bracht, alsmede de confrontatie in het mortuarium met het lichaam van [slachtoffer] die door geweld om het leven is gekomen afschuwelijke en zeer emotionele ervaringen zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat gevallen waarin een ruimere uitleg is gegeven aan het confrontatievereiste zich niet laten vergelijken met de confrontatie in de onderhavige zaak. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vorderingen wat betreft schade bestaande uit shockschade afwijst.
-
affectieschade
Het gevorderde bedrag aan immateriële schade betreft een vergoeding voor affectieschade, vastgesteld aan de hand van de standaardbedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade.
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet dat en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Vergoeding van affectieschade viel tot 2019 buiten de wettelijke regelingen. Om vergoeding van affectieschade mogelijk te maken, moest er dan ook een wettelijke grondslag komen en daartoe is per 1 januari 2019 de wet gewijzigd. De wetgever heeft bepaald dat een beperkte kring van gerechtigden aanspraak mag maken op affectieschade. Het betreft ouders, partners en kinderen van het slachtoffer alsmede gevallen waarin er sprake is van een duurzame zorgrelatie in gezinsverband, zoals bij pleegkinderen het geval zal zijn of bij het kleinkind dat door een grootouder wordt groot gebracht.
Voorts is in artikel 6:108 lid 4 sub g BW een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Als voorbeeld in de Memorie van Toelichting
wordt gegeven broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Broers en
zussen zijn dus in principe door de wetgever van de regeling uitgesloten, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals in voornoemd voorbeeld beschreven.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de heer [benadeelde 3] de jongere broer van het slachtoffer is. Zoals hiervoor overwogen heeft de wetgever broers en zussen bewust uitgesloten van de kring van gerechtigden. De wetgever heeft wel voorzien in een restcategorie, maar ook hier valt -zonder nadere onderbouwing- de benadeelde partij de heer [benadeelde 3] niet onder. Voor de rechtbank is het volkomen helder dat hij een nauwe en affectieve relatie had met zijn zus en dat hij veel pijn en verdriet ondervonden heeft en ook nu nog ondervindt door het verlies van [slachtoffer] , maar van uitzonderlijke omstandigheden, zoals de wetgever bij het maken van de restcategorie voor ogen heeft gestaan en op grond waarvan de benadeelde partij dan zou verschillen van andere personen die hun broer of zus als gevolg van een misdrijf verliezen, is hier onvoldoende gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de heer [benadeelde 3] wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank wijst de vordering niet af omdat uit de stelling van [benadeelde 3] volgt dat hij een beroep doet op de restcategorie en derhalve nadere onderbouwing en mogelijk (civielrechtelijk) bewijs zou kunnen leveren. Het hiertoe in de onderhavige procedure in de gelegenheid stellen levert een onevenredige belasting van het strafproces op.
De ouders van [slachtoffer] vallen onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De vorderingen van de heer [benadeelde 1] en mevrouw [benadeelde 2] zijn wat betreft deze schadeposten door de verdediging niet gemotiveerd betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk en zullen worden toegewezen.
Toekomstige schade
De heer [benadeelde 1] heeft vergoeding van materiële shockschade (inkomensderving) gevorderd. Het betreft hier een vordering voor toekomstige schade. Omdat op het moment van beoordeling en beslissing onzeker is of deze schade daadwerkelijk wordt geleden, zal de rechtbank de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Indien de rechtbank vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum waarop de schade is ingetreden. Nu dit moment voor de opgevoerde schadeposten verschilt, zal de rechtbank de wettelijke rente per schadepost vaststellen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte – voor wat betreft de toegewezen bedragen – steeds de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f juncto 77l, lid 2 Sr opleggen. De rechtbank bepaalt bij de oplegging van de onderhavige maatregel de duur van de gijzeling op nul dagen.
De vorderingen
- de heer [benadeelde 1]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, tot het totaal bedrag van € 27.008,73. Dit betreft de posten kosten van lijkbezorging € 6.963,23 (€ 5.818,23 kosten uitvaartverzorging, € 500,-- gedenksteen, € 465,-- twee urnen en armband met as, € 140,-- bloemen januari 2021 en € 40,-bloemen januari 2021), reiskosten € 45,50 en immateriële schade (affectieschade) € 20.000,-.
De post die ziet op immateriële shockschade zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten afwijzen. De post die ziet op toekomstige schade zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
- mevrouw [benadeelde 2]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 20.045,50. Dit betreft de posten reiskosten € 45,50 en immateriële schade (affectieschade) € 20.000,--.
De post die ziet op immateriële shockschade zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten afwijzen.
- de heer [benadeelde 3]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering niet toewijsbaar is. De post die ziet op immateriële shockschade zal de rechtbank afwijzen. De post die ziet op affectieschade zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77s en 77gg Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: medeplegen van doodslag;
feit 2, het misdrijf: medeplegen van het verbergen en wegvoeren van een lijk met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel niet gemaximeerd is;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de na te noemen benadeelde partijen van na te noemen bedragen aan:
de heer [benadeelde 1]
- € 5.818,23 (kosten uitvaartverzorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 februari 2021;
- € 500,-- (factuur gedenksteen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
29 maart 2021;
- € 465,-- (factuur twee urnen en armband met as), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2021;
- € 140,-- ( factuur bloemen januari 2021), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
3 februari 2021;
- € 40,-- ( factuur bloemen januari 2021), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 februari 2021;
- € 45,50 (reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021;
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
10 januari 2021;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
mevrouw [benadeelde 2]
- € 45,50 (reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021;
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
10 januari 2021;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
hoofdelijkheid
- de verplichting tot betaling van voornoemde toegewezen bedragen geldt telkens voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
schadevergoedingsmaatregel
- legt ten aanzien van de na te noemen vorderingen de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van na te noemen bedragen,te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf te noemen datum, ten behoeve van de betreffende benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van nul (0) dagen kan worden toegepast, een en ander telkens voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
aan de heer [benadeelde 1]
- € 5.818,23 (kosten uitvaartverzorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 februari 2021;
- € 500,-- (factuur gedenksteen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
29 maart 2021;
- € 465,-- (factuur twee urnen en armband met as), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2021;
- € 140,-- ( factuur bloemen januari 2021), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
3 februari 2021;
- € 40,-- ( factuur bloemen januari 2021), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 februari 2021;
- € 45,50 (reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021;
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
10 januari 2021;
aan mevrouw [benadeelde 2]
- € 45,50 (reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021;
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
10 januari 2021;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vorderingen van de heer [benadeelde 1] , mevrouw [benadeelde 2] en de heer [benadeelde 3] (voor het deel) dat ziet op immateriële shockschade (€ 40.000,--) af;
- bepaalt dat de vorderingen van de heer [benadeelde 1] en de heer [benadeelde 3] voor het overige deel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van MSc F. van Dussel en M.M. Greven-Diepenmaat, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.
MSc F. van Dussel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche Twente, onderzoek Bateleur 21 met nummer ON2R021002. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1 en 2
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 11 januari 2021, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 2012 en 2013:
Op 10 januari 2021 omstreeks 17.21 uur kreeg ik, verbalisant, de opdracht van het Operationeel Centrum Politie te Hengelo (ov) om te gaan naar het kanaal aan de achterzijde van het bedrijf [bedrijf 1] , gelegen aan [industrieterrein] te Almelo. Aldaar zou melder een lijk in het water hebben aangetroffen.
Ter plaatse werden ik en mijn collega [verbalisant 2] aan het begin van de zandweg aan [industrieterrein] , opgewacht door melder, de later te noemen [vader] , en zijn zoon, de later te noemen [verdachte] . Ik vroeg aan hun of zij de personen waren die de persoon in het water hadden aangetroffen. Dit bleek zo te zijn. Ik heb vader plaats laten nemen in ons dienstvoertuig. [verdachte] reed voor ons op zijn snorfiets en stopte ter hoogte van de plek waar ze de persoon hadden aangetroffen. Ik zag dat dit was nabij een smal zandpad met bomen en water voor de aldaar aanwezige spoorbrug. Ik zag dat vader en zoon [verdachte] wezen in de richting van een watertje waar een zandpad tussendoor liep. Ik liep samen met collega [verbalisant 2] naar de aangewezen plek maar zagen niets. Vervolgens vroegen wij nogmaals waar de persoon zou liggen. Ik zag dat [verdachte] vervolgens de exacte plek aanwees samen met zijn vader. Ik zag toen een zwart enkellaarsje met gespen en een wit stukje been. Het gehele lichaam was bedekt
onder riet en lag onder het water. Gezien de aangetroffen situatie en de manier waarop de persoon bedekt was met riet hebben wij de locatie direct aangemerkt als een mogelijke plaats delict en deze direct afgezet. Vervolgens zijn we nogmaals samen gaan kijken met een
ambulancemedewerker en hij zei ook dat het geen meerwaarde had om dit lichaam uit het
water te halen en de situatie zo moesten laten. Ik hoorde de ambulancebroeders zeggen dat de persoon welke in het water lag duidelijk overleden was. Later bleek dat de gevonden persoon in het water [slachtoffer] was. [slachtoffer] bleek te zijn overleden.
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 11 februari 2021, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 2050 tot en met 2059:
Aan de achterzijde van het [bedrijf 2] bevinden zich twee camera’s te weten CH02 en CH03. CH02 kijkt in de richting van de plaats delict.
Uit onderzoek is gebleken dat de, op de camerabeelden, vermelde datum en tijdstip overeenkomt met de werkelijke tijd.
10 januari 2021 tijdstip: 14.34.19 uur
Er komt een scooter over het zandpad aanrijden komende vanuit de richting van de [sportclub] en gaande in de richting van de spoorbrug. De scooter stopt om 14.35.06 uur in de nabijheid van de plaats delict.
Op deze scooter zitten drie personen, vermoedelijk twee mannen/jongens en als laatste een
meisje/vrouw. Een (1) persoon draagt witte schoenen. Degene die de scooter bestuurt heeft vermoedelijk een witte/crèmekleurige hoodie aan. Degene achter op de scooter is vermoedelijk een vrouw/meisje met lang blond haar.
[afbeelding]
Op de bewegende beelden is te zien dat de scooter bij het plaats delict stopt.
Op 10 januari 2021 tijdstip 14.36.00 uur tot en met 14.46.30 uur, zie je donkere schimmen bewegen, maar het is niet waar te nemen wat er gebeurt.
10 januari 2021 tijdstip 14:46:35 uur
Op de bewegende beelden is te zien dat vanaf het zandpad een persoon (donkere schim) naar
beneden loopt.
[afbeelding]
Op bovenstaande afbeelding is de donkere schim te zien die vanaf het zandpad naar beneden loopt. Opvallend aan deze donkere schim is te de lichtkleurige/witte plek aan de bovenzijde van de donkere schim, (zie ook uitvergroting hierna). Mogelijk dat het hier gaat om de persoon met de lichte/witte hoodie.
[afbeelding]
10 januari 2021 tijdstip 14.52.03 uur.
Een (1) of meerdere personen lopen van beneden naar boven naar het zandpad.
10 januari 2021 tijdstip 14.52.59 uur.
Een (1) of meerdere personen lopen vanaf het zandpad naar beneden en stoppen halverwege.
Daarna lopen ze weer omhoog richting het zandpad.
[afbeelding]
10 januari 2021 tijdstip 14.53.51 uur
Een (1) of meerdere personen staan op het zandpad.
10 januari 2021 tijdstip: 14.54.53 uur.
Door vermoedelijk de persoon met de witte schoenen en vermoedelijk de persoon met de witte
hoodie wordt vanaf het hoger gelegen gedeelte (kanaal) naar het lager gelegen gedeelte “iets”
gesleept/gedragen/geduwd, dit is niet goed te zien.
[afbeelding]
[afbeelding]
10 januari 2021 tijdstip 14.58.02 uur.
Een (1) persoon met vermoedelijk de witte gymschoenen komt uit de richting lopen van de plaats delict en loopt naar boven naar het zandpad.
[afbeelding]
[afbeelding]
10 januari 2021 tijdstip 14.58.21 uur.
Een (1) persoon met vermoedelijk de witte hoodie loopt uit de richting van de plaats delict omhoog richting het zandpad. Hij stopt echter halverwege. Hij blijft 1 a 2 seconde staan en loopt vervolgens weer naar beneden in de richting van de plaats delict.
[afbeelding]
[afbeelding]
10 januari 2021 tijdstip 14.59.51 uur.
De persoon met vermoedelijk de witte schoenen zit als bestuurder op de scooter. De persoon met de hoodie loopt naast de scooter. Hierna rijdt de scooter uit beeld van de camera in de richting van wat plaatselijk bekend staat als het mountainbike pad.
[afbeelding]
[afbeelding]
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden chronologische volgorde van verbalisant [verbalisant 5] van 9 februari 2021, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 2098:
Uit onderzoek is inmiddels gebleken dat [verdachte] als bestuurder optreedt en dat [medeverdachte] als middelste passagier op de scooter zit en dat [slachtoffer] achterop zit. Op de afbeeldingen van de camerabeelden van 10 januari 2021 is te zien dat [verdachte] een lichtkleurige/witte hoodie draagt en dat [medeverdachte] witte schoenen draagt.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten het rapport “pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood”, van 30 april 2021 van [naam 2] , forensisch arts en forensisch patholoog en verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 3460 en 3469:
De sectie betrof bij [slachtoffer] , 14 jaren oud, met verspreid op het lichaam meerdere letsels.
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, is
het navolgende gebleken:
8. Aan de hals en sleutelbeenderen waren meerdere letsels:
- Rechts aan de hals waren 4 rode onderhuidse bloeduitstortingen met gering
oppervlakkige huidbeschadiging;
- Links aan de hals was een gebied van ca. 2 x 5 cm met huidverkleuring en
oppervlakkige huidbeschadiging;
- Aan de sleutelbeenderen links en rechts alsook de voorzijde van de linkerschouder
waren 3 onderhuidse bloeduitstortingen.
14. Aan de hals en sleutelbeenderen:
- iets rechts aan de voorzijde centraal in de halsspieren was een kleine bloeduitstorting,
- iets links aan de voorzijde hoog in de halsspieren was een kleine bloeduitstorting,
- in de halsspieren aan de sleutelbeenderen was plaatselijk enige bloeduitstorting,
- aan de achterzijde van het strottenhoofd was bloeduitstorting,
- aan het oppervlak van het tongbeen was aan de rechterzijde bloeduitstorting.
Ten aanzien van de doodsoorzaak
- De letsels aan/in de hals (sub 8 en 14) zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende (zoals door vallen, slaan, stoten) en/of (samen)drukkende krachtsinwerking zoals verwurgen met de handen. Bij letseldateringsonderzoek was er een beeld passend bij oplopen meerdere minuten tot enkele tientallen minuten vóór het overlijden. De bevindingen sub 5, namelijk de puntvormige bloeduitstortingen in het oogwit en de bindvliezen van de oogleden en de stuwing
van het gelaat, zijn relatief aspecifieke bevindingen en kunnen tevens deels worden verklaard door de positie van aantreffen (in buikligging met het hoofd naar beneden). Echter, gezien de hoeveelheid en uitgebreidheid hiervan passen zij goed bij een aangehouden (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals. De (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals heeft geleid tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd met zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie) en het (uiteindelijk) overlijden tot gevolg.
Conclusie
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , 14 jaren oud geworden, kan het overlijden goed verklaard worden door (samen)drukkend geweld op de hals, zoals verwurging met handen.
11. Aan de beide handen, armen en benen waren enkele vermoedelijk postmortaal opgelopen krassen en verkleuringen.
Ten aanzien van de overige letsels
Verder waren er ook meerdere krasletsels (sub 11) die passen bij postmortaal oplopen, zoals door bijvoorbeeld versleept worden over een onregelmatige ondergrond.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten een aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2021.01.11.094, sectienummer 2021-008, betreffende [slachtoffer] , geboren 13 november 2006, van 4 november 2021 van [naam 2] , arts en forensisch patholoog en verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, zakelijk weergegeven, inhoudende:
1. Hoe waarschijnlijk zijn de aangetroffen letsels gegeven de hypothese verwurging tegenover de hypothese dat een duw/klap is gegeven?
Zoals beschreven in het pathologieonderzoek daterend van 30 april 2021 zijn in ieder geval een deel van de letsels, zoals die aan het hoofd, veroorzaakt door een stomp botsende krachtsinwerking, zoals door herhaaldelijk vallen, slaan of stoten. Zoals ook benoemd in de rapportage van het forensisch pathologisch onderzoek past een deel van de letsels, namelijk die aan de hals, beter bij een (samen)drukkende krachtsinwerking, zoals verwurgen met de handen.
Na overleg met de aanvrager heeft ondergetekende de volgende hypotheses geformuleerd:
H1: een deel van de letsels zijn veroorzaakt door verwurging
H2: alle letsels zijn veroorzaakt door een duw/klap
Het aantreffen van de bevindingen is veel waarschijnlijker onder H1
(een deel van de letsels zijn veroorzaakt door verwurging)dan onder H2
(alle letsels zijn veroorzaakt door een duw/klap)
2. Hoe lang moet er gemiddeld ongeveer stomp botsend geweld op de hals van
4 november 2021 een vrouw met de uiterlijke kenmerken van slachtoffer (gewicht/lengte/etc. uit sectierapport) uitgeoefend worden voordat deze persoon haar bewustzijn verliest
en voordat overlijden in treedt?
De stuwingstekens in het gelaat kunnen niet worden verklaard door stomp botsende krachtsinwerking op de hals zonder enige tijd aangehouden druk op de hals.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] van 7 juni 2021, zakelijk weergegeven, inhoudende op pag. 2151:
V: Heeft u de laatste dagen/maand voor zondag 10 januari 2021 nog letsel bij haar gezien?
A: Nee... Nee. .. Als ze al wat had dan kregen we dat zeer zeker wel mee. Dan moesten we dat tot in detail zien van haar. De kleding van haar moest ook altijd spik en span eruit zien. Op de dag van zondag 10 januari 2021 is mij niets opgevallen aan [slachtoffer] en zag ze er goed en gaaf uit.
V: Was [slachtoffer] toen destijds nog betrokken geweest bij een ongeval, wat u bekend is?
A: Nee, als dat aan de orde was geweest hadden we het ook gehoord van haar.
V: Was [slachtoffer] toen destijds betrokken geweest bij een valpartij, wat u bekend is?
A: Nee. Dan zou ze dat wel zeggen denk ik. Dat was niet stil gebleven En anders zou dat wel ter sprake zijn gekomen met vriendinnen van haar. Die kwamen hier ook dagelijks over de vloer.
V: Is [slachtoffer] toen destijds betrokken geweest bij een vechtpartij?
A: Nee
V: Mocht dat wel het geval zijn, zou [slachtoffer] dit aan jullie vertellen?
A: Ja, dat had ik ook wel gemerkt aan haar.
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 18 maart 2021, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina 1688:
A: [verdachte] en ik hadden afgesproken...zoiets dat [verdachte] klap zou geven.
V: Je zegt, we hadden afgesproken dat [verdachte] een klap zou geven. Wanneer is dat
afgesproken?
A: Die avond, daarvoor.
V: Die zaterdagavond.
A: Hm...hm.
V: Waar waren jullie toen?
A: Thuis.
V: Waren er nog anderen bij?
A: Nee.