4.4Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 3 met parketnummer 08.261921.20
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat op 12 september 2020 omstreeks 00:26 uur verbalisanten door de politiemeldkamer zijn gestuurd naar het adres [adres 2] te Zwolle, waar een ontploffing had plaatsgevonden. Ter plaatse troffen de verbalisanten een ravage aan achter de voordeur en in de woonkamer de gewonde [slachtoffer 1] .
Uit de aangifte blijkt dat aangeefster [slachtoffer 1] op 12 september 2020 om iets voor 00:30 uur op het punt stond om te gaan slapen en daarom boven in de badkamer was toen zij een sissend geluid hoorde. Aangeefster is hierop naar beneden gegaan en zag dat uit de brievenbus, een gleuf die in de voordeur zit, een soort pijpje naar binnen stak met allemaal oranje sterretjes. Aangeefster dacht dat het een soort vuurpijl was en wilde het pijpje naar buiten werken, omdat zij vreesde voor brand in haar huis en voor de veiligheid van de hond. Zij hoorde ineens een enorme knal, hoorde haar oren suizen en zij dacht dat zij haar hoofd moest wegdraaien van de brievenbus waar de knal vandaan kwam. Zij hoorde brandmelders afgaan, zag bijna niets, alleen maar rook, en hoorde iemand zeggen dat ze naar buiten moest. Toen bevond zij zich opeens in de woonkamer.
Uit het forensisch onderzoek dat op 12 september 2020 in de woning heeft plaatsgevonden is gebleken dat de schade in de woning is ontstaan, nadat één reeds ontstoken stuk (zwaar) vuurwerk, te weten een Cobra 6, deels door de brievenbus in de voordeur is geduwd. Gelet op het schadebeeld is het meer aannemelijk dat de Cobra 6 zich nog deels in de brievenbus bevond tijdens de explosie, dan dat deze Cobra 6 op de grond in de hal lag tijdens de explosie.
Uit de letselrapportage van aangeefster [slachtoffer 1] is gebleken dat zij als gevolg van de explosie scheurwonden met een gedeeltelijke amputatie van de wijsvinger en bloeduitstortingen heeft opgelopen, alsmede kras-, brand- en scheurwonden op de borst, rechterbovenarm en het rechterbeen. In de letselrapportage staat vermeld dat voor dit letsel een langdurig medisch traject nodig is en dat gelet op de gedeeltelijke amputatie van de wijsvinger tevens sprake is van blijvende schade en daarmee van functiebeperking.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat op 12 september 2020 door een persoon een stuk zwaar vuurwerk, een Cobra 6, in de brievenbus van de woning aan [adres 2] te Zwolle is gedaan, waardoor een ontploffing is veroorzaakt én waarbij aangeefster [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De vraag die thans aan de rechtbank voorligt, is wie de Cobra 6 in de brievenbus heeft gestopt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de politie zijn vier personen in beeld gekomen die zich ten tijde van de ontploffing in de buurt bevonden van de woning aan [adres 2] . Dit betreffen verdachte, [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] .
Verdachte heeft verklaard dat hij in de avond van 12 september 2020 [getuige 1] en [medeverdachte] tegenkwam en dat hij samen met hen opliep en dat zij bij de woning aan [adres 2] uitkwamen. Verdachte heeft verklaard dat hij aan de overzijde van de straat stond, dat [medeverdachte] aan de rechterkant van de brievenbus stond en deze openhield en dat [getuige 1] iets aanstak en dit door de brievenbus gooide.
Getuige [medeverdachte] heeft verklaard dat hij die avond samen met [getuige 1] en [getuige 2] aan het lopen was toen zij verdachte tegenkwamen. Met zijn vieren zijn ze verder gelopen en kwamen bij de woning aan [adres 2] te Zwolle. [medeverdachte] heeft uiteindelijk verklaard dat hij de brievenbus van de woning aan [adres 2] heeft opengehouden en dat hij dit deed onder druk van verdachte. [medeverdachte] heeft verklaard dat het verdachte is geweest die het vuurwerk in de brievenbus heeft gedaan, waarna het is ontploft.
Getuige [getuige 1] heeft eveneens verklaard dat hij die avond samen met [medeverdachte] en [getuige 2] liep toen zij verdachte tegenkwamen. Zij zijn met z’n vieren verder gelopen en kwamen langs de woning aan [adres 2] . Daar heeft verdachte vuurwerk door de brievenbus gedaan, waarna dit is ontploft.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien wat er precies bij de voordeur gebeurde, maar dat hij iets hoorde sissen en dat verdachte riep ‘rennen, rennen’. Daarbij heeft [getuige 2] gezien dat verdachte uit het pad van een woning kwam.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] niet betrouwbaar zijn. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de drie getuigen weliswaar op onderdelen verschillend zijn, maar dat de verklaringen onderling op hoofdlijnen, zowel feitelijk als chronologisch op essentiële punten consistent zijn. De rechtbank overweegt daarbij dat [medeverdachte] en [getuige 1] op 12 oktober 2020 en 13 oktober 2020 - nog voor de uitzending van Opsporing Verzocht op 13 oktober 2020 - naar de politie zijn gegaan om een verklaring over de ontploffing af te leggen. [getuige 2] is op 20 oktober 2020 naar de politie gegaan. Eenduidig aan deze drie verklaringen is dat zij op 12 september 2020 met z’n drieën aan het lopen waren en dat ze toen verdachte zijn tegengekomen. Vervolgens zijn ze met z’n vieren verder gelopen. [getuige 1] en [getuige 2] liepen voorop en [medeverdachte] en verdachte liepen erachter. Al lopend zijn ze bij de woning aan [adres 2] gekomen. Uit de verklaringen van deze getuigen en ook uit de verklaring van verdachte, is naar voren gekomen dat twee van de vier personen daadwerkelijk bij de voordeur van [adres 2] zijn geweest. Dat één van de twee personen die bij de voordeur zijn geweest [medeverdachte] betreft, wordt bevestigd door forensisch bewijs. [medeverdachte] en [getuige 1] verklaren dat de tweede persoon bij de voordeur van de woning verdachte was. [getuige 2] heeft het niet precies gezien, maar heeft wel verklaard dat verdachte uit het pad van een woning kwam.
Verder verklaren zowel [medeverdachte] , [getuige 1] als [getuige 2] dat verdachte riep ‘rennen, rennen’, waarop verdachte, [medeverdachte] en [getuige 2] gezamenlijk zijn weggerend en [getuige 1] een andere kant is weggerend.
De rechtbank acht de verklaringen van deze drie getuigen op redengevende onderdelen betrouwbaar, omdat zij vanaf het begin af aan consequent hebben verklaard over de rol van verdachte. Dat de getuigen vervolgens bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting op onderdelen soms wisselend hebben verklaard en dat zij vanaf het begin niet hebben verklaard over het aandeel van [medeverdachte] , doet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte bij het veroorzaken van de ontploffing niets af.
In het kader van de weging van de betrouwbaarheid van de verklaringen acht de rechtbank voorts nog van belang dat [medeverdachte] - weliswaar pas na kennisname van het forensisch rapport betreffende zijn handpalmafdruk op de buitenzijde van de voordeur - door zijn verklaring niet alleen verdachte, maar uiteindelijk ook zichzelf heeft belast.
En voor [getuige 1] heeft te gelden dat hij een verklaring heeft gegeven waarom hij zijn vriend [medeverdachte] niet heeft willen belasten door eerder openheid van zaken te geven over diens rol.
Hiermee kan bepaald niet gezegd worden dat deze getuigen direct open en eerlijk hebben verklaard over hun eigen rol, maar wel over de rol van verdachte.
Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte – in tegenstelling tot [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] – een motief heeft gehad voor de aanslag. [naam 4] (hierna verder genoemd [naam 4] ) - die woonachtig is op het adres [adres 2] - en [slachtoffer 2] – de ex-vriendin van verdachte - hebben beiden verklaard dat verdachte boos was op [naam 4] . Dit omdat hij haar verantwoordelijk hield voor het beëindigen van zijn relatie met [slachtoffer 2] .
Dat verdachte een motief heeft gehad wordt tevens ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en [medeverdachte] . Zo heeft [getuige 1] verklaard dat hij samen met [getuige 2] en [medeverdachte] een paar dagen later verdachte heeft gesproken en dat verdachte toen heeft verteld dat hij problemen had met zijn vriendin [slachtoffer 2] vanwege [naam 4] . Ook [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte op een later moment tegen hem heeft gezegd dat hij een vriendin had en dat het meisje dat ‘daar’ woonde ervoor had gezorgd dat het uit was gegaan.
De rechtbank acht in dit verband verder van belang dat verdachte kort na de ontploffing diverse posts op Instagram heeft geplaatst die in het licht van het voorgaande kunnen worden bezien. Zo heeft verdachte één dag na de ontploffing een foto van een clown op Instagram geplaatst met de tekst
“Karma has no menu, you get served what you deserve”. Op 21 september 2020 heeft verdachte een afbeelding op Instagram geplaatst van een foto van Holleeder met de tekst
“Vroeg of laat. Er wordt afgerekend”. En op 25 september 2020 heeft verdachte op Instagram een afbeelding geplaatst van een foto van een politieauto met daarbij de tekst
“Snitches get stitches”.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook daadwerkelijk de beschikking heeft gehad over zwaar vuurwerk, specifiek Cobra’s 6. Zo blijkt uit het dossier dat verdachte via Snapchat nitraten en Cobra’s 6 te koop heeft aangeboden voor € 7,50 en € 12,50. Dit wordt bevestigd door de getuigenverklaring van [naam 4] , die heeft verklaard dat zij op Snapchat heeft gezien dat verdachte Cobra’s te koop aanbood.
Daarnaast volgt uit de getuigenverklaring van [getuige 3] (hierna verder genoemd [getuige 3] ) dat [medeverdachte] in de periode rond de ontploffing aan [getuige 3] heeft gevraagd of hij een tas in zijn schuur mocht zetten. [medeverdachte] was die dag samen met een persoon, die door getuige [getuige 3] later op een foto is herkend als verdachte. Toen getuige [getuige 3] later in de tas van [medeverdachte] keek, bleken er Cobra’s in te zitten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zelf in de door hem afgelegde verklaringen bij de politie en ter terechtzitting wisselend en niet consistent heeft verklaard. Bovendien acht de rechtbank meerdere onderdelen van de verklaring van verdachte reeds op zichzelf beschouwd ongeloofwaardig. Zo is het opvallend dat verdachte eerst heeft verklaard dat hij op 12 september 2020 helemaal niet bij de woning aan [adres 2] is geweest en pas op 22 april 2021 een verklaring heeft afgelegd dat hij wél bij de woning aan [adres 2] aanwezig was. Daarbij heeft verdachte niet verklaard dat ook [getuige 2] bij [medeverdachte] en [getuige 1] was toen hij hen tegenkwam op de avond van 12 september 2020.
Tevens acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wie in de woning aan [adres 2] woonde, terwijl uit de aangifte van [slachtoffer 2] in de gevoegde zaak en uit de getuigenverklaring van [naam 4] is gebleken dat verdachte wel wist dat [naam 4] in die woning woonde. Tot slot weegt de rechtbank mee dat uit tapgesprekken tussen verdachte en zijn zus en verdachte en zijn moeder is gebleken dat verdachte maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat zijn betrokkenheid bij de ontploffing niet bekend werd door zijn bordeauxrode jas - die uitvoerig aan de orde is geweest bij de aflevering van Opsporing verzocht op 13 oktober 2020 - nog diezelfde dag naar de stomerij te brengen. Dit alles past naar het oordeel van de rechtbank in het beeld dat verdachte actief betrokken is geweest bij de ten laste gelegde gedragingen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat het dossier geen aanleiding geeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] , welke verklaringen onderling zowel chronologisch als feitelijk op essentiële punten consistent zijn en door de rechtbank geloofwaardig worden geacht.
Alles afwegende en in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 12 september 2020 gezamenlijk met [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] naar de woning aan [adres 2] te Zwolle heeft begeven, dat verdachte samen met [medeverdachte] naar de voordeur is gelopen, dat de brievenbus werd geopend door [medeverdachte] en dat verdachte vervolgens een aangestoken Cobra 6 in de brievenbus heeft gedaan, welke Cobra 6 is ontploft en dat zij vervolgens allemaal zijn weggerend.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het veroorzaken van een ontploffing door verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt dat gelet op dat wat in het voorgaande is overwogen ook duidelijk is dat er (in ieder geval) één ander betrokken is geweest bij de gebeurtenissen. Het dossier geeft echter onvoldoende informatie om de vorm van daderschap (lees: medepleger of medeplichtige) te kunnen duiden.
Het veroorzaken van de ontploffing door verdachte is onder 1 primair tenlastegelegd als een poging tot doodslag.
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan verdachte geen poging tot moord is tenlastegelegd, zodat de rechtbank niet in zal gaan op het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad bij verdachte.
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster [slachtoffer 1] heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer 1] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is allereerst van oordeel dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat er bij de handelingen die hij verrichtte – het aansteken van een Cobra 6 en deze in de brievenbus van een woning doen - een aanmerkelijke kans op de dood van één van de bewoners bestond.
Daarnaast is uit het rapport Explosievenonderzoek naar aanleiding van de explosie in de hal van een woning in Zwolle op 12 september 2020 van 9 maart 2021 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gebleken dat als een Super Cobra 6 ontploft er altijd gevaar ontstaat voor letsel en materiële schade. Door de optredende effecten is er vooral voor personen in het halletje gevaar voor letsel ontstaan. Zo is uit het NFI-rapport gebleken dat bij lichaamscontact met een exemplaar van een 'Super COBRA 6' ten tijde van de explosie, ernstig lichamelijk letsel tot zeer ernstig lichamelijk letsel een gegeven is. Bij (vrijwel) direct contact met bijvoorbeeld het hoofd, de nek of de romp van een onbeschermd persoon is dit letsel zelfs zeer ernstig tot dodelijk. Bij het in de hand(en) houden van de 'Super COBRA 6' (bijvoorbeeld in het scenario dat het opgepakt wordt) is een blijvende functiebeperking van de hand(en) een gegeven. Zelfs het verlies van de gehele hand(en) is mogelijk. (...)
De rechtbank is van oordeel dat uit het NFI rapport Explosievenonderzoek is gebleken dat het gevaar voor letsel vooral voor personen in het halletje aanwezig was, en dat in dit geval aangeefster [slachtoffer 1] zich ook daadwerkelijk bevond in de hal van de woning en ook nog op korte afstand van de brievenbus ten tijde van de ontploffing. De rechtbank is echter van oordeel dat uit het forensisch onderzoek in de woning tevens is gebleken dat de Cobra 6 in de brievenbus stak - en zich derhalve nog in de brievenbus bevond ten tijde van de explosie – zodat geen sprake was van direct contact van de Cobra 6 met het hoofd, de nek of de romp van het slachtoffer, hetgeen tot dodelijk letsel kan leiden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de kans dat er mensen zouden komen te overlijden onder ogen heeft gezien en heeft aanvaard. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen die dit onderbouwen. Hij heeft met andere woorden de aanmerkelijke kans op de dood – zo die er al zou zijn gelet op het hiervoor overwogene - niet op de koop toe genomen. De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde – poging tot doodslag - dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrij spreken.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde – het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel –wél wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft, mede gelet op het hiervoor overwogene, door zijn handelen wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat één van de bewoners van de woning in de hal zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de aangifte en de letselrapportage van aangeefster [slachtoffer 1] is voorts gebleken dat door de ontploffing van de Cobra 6 in de brievenbus dit lichamelijk letsel bij aangeefster [slachtoffer 1] daadwerkelijk is opgetreden en dat voor dit letsel een langdurig medisch traject nodig is en dat gelet op de gedeeltelijke amputatie van de wijsvinger tevens sprake is van blijvende schade en daarmee van functiebeperking.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het letsel dat door de gedragingen van verdachte bij aangeefster [slachtoffer 1] is veroorzaakt, gelet op de aard en de gevolgen daarvan, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) oplevert.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat zwaar vuurwerk een gevaarzettend karakter heeft. In algemene zin kan dus worden gezegd dat het laten ontploffen van zwaar vuurwerk in de brievenbus van een voordeur van een woning gevaarlijk is voor mensen die zich in de directe omgeving bevinden.
De vraag die moet worden beantwoord, is echter of door de ontploffing die verdachte teweeg heeft gebracht levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 Sr.
Zodanig gevaar kan worden aangenomen als uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar van zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest, ook als de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien.
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte wél levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Zo is uit het proces-verbaal forensisch onderzoek woning van 12 september 2020 niet alleen gebleken dat ten gevolge van de explosie zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer, maar dat tevens ten gevolge van deze explosie levensgevaar voor het slachtoffer te duchten was. Dit wordt tevens ondersteund door het NFI rapport explosievenonderzoek van 9 maart 2021, waaruit is gebleken dat bij ontploffing van een Cobra 6
altijdgevaar ontstaat voor letsel en materiële schade en dat bij lichaamscontact met een exemplaar van een 'Super COBRA 6' ten tijde van de explosie, ernstig lichamelijk letsel tot zeer ernstig lichamelijk letsel een gegeven is en bij (vrijwel) direct contact met bijvoorbeeld het hoofd, de nek of de romp is dit letsel zelfs zeer ernstig tot dodelijk. Uit het dossier is gebleken dat ten tijde van de ontploffing van de Cobra 6 meerdere personen in de woning op het adres [adres 2] te Zwolle aanwezig waren, waarvan één persoon, te weten aangeefster [slachtoffer 1] , zich in de hal kort achter de voordeur bevond. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor wel het risico bestond op lichaamscontact met de Cobra 6 die in de brievenbus van de woning stak bij één van de aanwezigen in de woning ten tijde van de explosie, waardoor deze levensgevaarlijk dan wel zwaar gewond had kunnen raken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat door het handelen van verdachte ook gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek woning van 12 september 2020 en de daarbij behorende fotobijlage is immers gebleken dat ten gevolge van de explosie schade is ontstaan aan de woning, bestaande uit schade aan de voordeur en aan de in de gang aanwezige goederen.
Uit het NFI rapport explosievenonderzoek van 9 maart 2021 is voorts gebleken dat wanneer een Cobra 6 direct tegen een voorwerp aan explodeert, dit voorwerp meestal (ernstig) beschadigd zal raken. De beschadiging aan de brievenbus past bij een ontploffing van het vuurwerkartikel in de brievenbus; zo is het raamwerk dat oorspronkelijk rondom de brievenbusmond heeft gezeten er door de explosie afgeblazen en is een metalen stang die deel heeft uitgemaakt van de brievenbus vervormd geraakt. De 'waaiervorm' van beroeting en de brandschade aan de halzijde van de voordeur past bij brandschade die ontstaan is door het branden van het lont en van de effectlading.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande het onder 2 tenlastegelegde – het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is – wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het NFI rapport van 9 maart 2021 voorts is gebleken dat een Cobra 6 nader is te specificeren als knalvuurwerk met lont (flash banger) en dat dit professioneel vuurwerk betreft dat uitsluitend bestemd is voor gebruik door personen met gespecialiseerde kennis conform het Vuurwerkbesluit en dat dit niet is bedoeld om ter beschikking te worden gesteld voor particulier gebruik.
Verdachte heeft, zoals hiervoor onder 1 en 2 is bewezenverklaard, een Cobra 6 in de brievenbus gedaan, zodat hij als particulier dit professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad en een bewezenverklaring voor het onder 3 tenlastegelegde kan volgen.
Parketnummer 08.237724.20
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit – beschadiging van de scooter - op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen in de bijlage.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] meermalen heeft mishandeld door haar te slaan en in haar arm te krabben, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en de deels bekennende verklaring van verdachte. Niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] ook in haar nek heeft gekrabd, zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.