Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9339607 \ CV EXPL 21-1656
Vonnis van 30 november 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: M.H. Kreijkes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 september 2021,
- de mondelinge behandeling via Skype op 18 november 2021, waarbij [eiseres] is verschenen, bijgestaan door Kreijkes, en waarbij [gedaagde] is verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
- de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
Op 3 januari 2021 heeft [eiseres] een paard (dan wel pony) van [gedaagde] gekocht.
De koopovereenkomst is mondeling tot stand gekomen.
2.2.
Op 4 januari 2021 heeft [gedaagde] het paard naar [eiseres] gebracht. ‘s Avonds heeft [eiseres] het paard laten keuren door dierenarts [A]. Tijdens die keuring is vastgesteld dat het paard mank liep. [eiseres] heeft [gedaagde] in kennis gesteld van de bevindingen van de dierenarts.
2.3.
Op 5 januari 2021 heeft [eiseres] het paard met instemming van [gedaagde] teruggebracht naar [gedaagde] , omdat het paard mank liep.
2.4.
Op diezelfde datum heeft [eiseres] via WhatsApp het volgende bericht aan [gedaagde] gestuurd:
“Wil je mij even bevestigen dat ik donderdag 3100 euro terug krijg”
In reactie daarop heeft [gedaagde] via WhatsApp het volgende bericht naar [eiseres] gestuurd:
“Donderdag kom ik 3100 euro bij u brengen van de vos”
2.5.
Op 16 januari 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] bij hem thuis bezocht. Toen heeft [gedaagde] een bedrag van € 500,00 aan [eiseres] voldaan en een schuldbekentenis ondertekend, waarin – onder meer – staat vermeld:
“[gedaagde] (…)
Erkent hierbij de som van € 2.600,- verschuldigd te zijn aan:
[eiseres] (…)
(16 januari € 500,- voldaan van de € 3.100,-)
De betaling van het bedrag is verschuldigd vanaf 16 januari 2021. De terugbetaling vindt plaats in contanten in handen van de schuldeiser. (…)”
3.Het geschil
De vordering
3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 3.065,85 (bestaande uit € 2.600,00 aan hoofdsom, € 385,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 80,85 aan btw) aan haar te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente van 2,00% per jaar over
€ 2.600,00 vanaf 8 juli 2021 tot de dag van volledige betaling, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij de koopovereenkomst met betrekking tot het paard in verband met het door dierenarts [A] geconstateerde gebrek heeft ontbonden en dat [gedaagde] daarmee akkoord is gegaan. Volgens [eiseres] heeft zij het paard teruggebracht naar [gedaagde] en heeft [gedaagde] via WhatsApp toegezegd dat hij het aankoopbedrag van € 3.100,00 aan haar zou terugbetalen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] die toezegging niet is nakomen en voert in dat verband aan dat [gedaagde] een bedrag van € 500,00 heeft terugbetaald en een schuldbekentenis heeft getekend voor het restant bedrag van € 2.600,00. [eiseres] maakt aanspraak op betaling van dit bedrag. Daarnaast stelt [eiseres] dat zij vermogensschade lijdt door de wanbetaling van [gedaagde] en het in verband daarmee uit handen moeten geven van haar vordering. Deze schade bestaat uit buitengerechtelijke incassokosten en rente. Volgens [eiseres] moet [gedaagde] deze schade ook vergoeden.
Het verweer
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij erkent dat het paard na de (ver)koop mank bleek te lopen en dat hij het paard toen heeft teruggenomen.
Volgens [gedaagde] had het paard een hoefzweer en heeft hij het paard daarvoor diezelfde week nog door de hoefsmid laten behandelen, waarna het probleem was verholpen.
[gedaagde] stelt dat hij vervolgens aan [eiseres] te kennen heeft gegeven dat zij het paard weer kon ophalen, maar dat zij dat niet wilde. Volgens [gedaagde] zou hij het aankoopbedrag van € 3.100,00 alleen aan [eiseres] terugbetalen als het paard niet goed was. Hij stelt dat hij, nu geen sprake bleek van een gebrek, niet gehouden is tot terugbetaling.
4.De beoordeling
De gevorderde hoofdsom
4.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] het paard voor € 3.100,00 aan [eiseres] heeft verkocht. [eiseres] stelt dat zij deze overeenkomst op 4 januari 2021 heeft ontbonden en het paard de volgende dag heeft teruggebracht. [gedaagde] heeft dit niet betwist, maar stelt dat hij heeft ingestemd met het teruggeven van het paard en terugbetaling van de aankoopsom, onder de voorwaarde dat het paard niet goed was, dan wel een gebrek zou hebben. Volgens [gedaagde] heeft hij dit telefonisch met [eiseres] besproken.
4.2.
[eiseres] ontkent dit. Zij betwist dat [gedaagde] een voorwaarde aan zijn instemming met de ontbinding en de in verband daarmee gedane betalingstoezegging heeft gesteld. [eiseres] voert aan dat [gedaagde] op 5 januari 2021 via WhatsApp heeft toegezegd dat hij het aankoopbedrag van € 3.100,00 aan haar zou terugbetalen en dat in dat bericht aan die toezegging geen voorwaarde is verbonden. Daarnaast beroept [eiseres] zich erop dat [gedaagde] op 16 januari 2021 een bedrag van € 500,00 heeft betaald en een schuldbekentenis heeft ondertekend, waarin staat dat hij erkent dat hij nog een bedrag van € 2.600,00 aan [eiseres] moet terugbetalen. Ook hierin is geen voorwaarde opgenomen, aldus [eiseres] .
4.3.
Op [gedaagde] rust de stelplicht, en in geval van een gemotiveerde betwisting, ook de bewijslast van zijn stelling dat hij heeft ingestemd met ontbinding en terugbetaling van de koopsom heeft toegezegd onder de voorwaarde dat sprake zou zijn van een gebrek.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiseres] , onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij een dergelijke voorwaarde aan zijn instemming en betalingstoezegging heeft verbonden. Nu [gedaagde] niet aan de op hem rustende stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.4.
Omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] een voorwaarde aan zijn betalingstoezegging en schuldbekentenis heeft verbonden, is [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter verplicht om nog een bedrag van € 2.600,00 aan [eiseres] betalen. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.5.
De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal als op de wet gegrond en niet weersproken worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde] heeft ter zake geen specifiek verweer gevoerd.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden.
De namens [eiseres] verzonden aanmaning van 25 januari 2021 voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Het gevorderde bedrag van € 385,00 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal dan ook worden toegewezen.
[eiseres] vordert ook btw over de buitengerechtelijke incassokosten. De btw is echter niet in de aanmaning aangezegd en is daarom niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- dagvaarding € 98,52
o GBA € 1,80
o DBR € 1,83
o BTW € 15,32
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde € 436,00 (2,0 punt x tarief € 218,00)
Totaal € 793,47
4.8.
De door [eiseres] apart gevorderde nakosten zijn toewijsbaar, omdat de proceskostenveroordeling hiervoor een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich vooraf laten begroten. De nakosten worden zoals gebruikelijk begroot op een half salarispunt van het in de hoofdzaak toegewezen salaris, met een maximum van € 124,00. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 109,00.
5.De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.985,00, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
€ 2.600,00 vanaf 8 juli 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 793,47, en in de nakosten begroot op € 109,00 (½ liquidatietarief met een maximum van € 124,00),
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijs af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. A.A. Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.