ECLI:NL:RBOVE:2021:4747

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/08/264117 / JE RK 21-578
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 november 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010, in het kader van jeugdbescherming. De kinderrechter heeft eerder op 27 mei 2021 een tussenbeschikking gegeven waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 14 mei 2022. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden, omdat de (emotionele) veiligheid van het kind in het geding is door structurele existentiële bedreiging door een ouder van de andere ouder.

De moeder van de minderjarige is het niet eens met het verzoek van de GI en heeft aangegeven dat de omgangsregeling tussen haar en de minderjarige beperkt is en onder begeleiding plaatsvindt. De moeder heeft een stress-gerelateerde angststoornis ontwikkeld en heeft EMDR-therapie ondergaan. De vader van de minderjarige steunt het verzoek van de GI. De kinderrechter heeft de argumenten van beide ouders en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de (emotionele) veiligheid van het kind voorop staat.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder herhaaldelijk bedreigende uitspraken heeft gedaan over de vader en zijn familie, wat een negatieve invloed heeft op de (emotionele) veiligheid van het kind. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI terecht heeft geconcludeerd dat een gefaseerde thuisplaatsing bij de moeder niet mogelijk is en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van zes maanden, tot 14 mei 2022. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaakgegevens: C/08/264117 / JE RK 21-578
datum uitspraak: 2 november 2021

beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

Jeugdbescherming Overijssel, de gecertificeerde instelling,

gevestigd te Zwolle ,
hierna te noemen: de GI,
betreffende

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
en

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] .

Het verdere procesverloop

Op 27 mei 2021 heeft de kinderrechter in deze zaak een tussenbeschikking gegeven. Bij die beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 mei 2022. Tevens is bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf gedurende dag en nacht in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van zes maanden en het verzoek voor de overige duur aangehouden.
De kinderrechter heeft nadien kennisgenomen van de volgende stukken:
- een e-mailbericht van de GI van 13 oktober 2021,
- twee e-mailberichten van de GI met bijlage van 28 oktober 2021.
De mondelinge behandeling heeft tegelijkertijd met de zaak omtrent de verzoeken van de moeder met zaaknummer C/08/272015 / JE RK 21-1861 achter gesloten deuren op
2 november 2021 plaatsgevonden.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader,
- [A] en [B] , namens de GI.
De kinderrechter heeft na de mondelinge behandeling kennisgenomen van de volgende stukken:
- een e-mailbericht van de GI van 4 november 2021 met bijlage,
- een brief van de GI van 5 november 2021, ingekomen bij de griffie op 9 november 2021,
- een faxbericht van mr. De Gruijl van 8 november 2021.

De feiten

Voor de feiten wordt verwezen naar de tussenbeschikkingen van 10 mei 2021 en
27 mei 2021.

Het verzoek

De GI handhaaft haar verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf gedurende dag en nacht in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de overig duur van zes maanden. Ter onderbouwing verwijst de GI naar de overgelegde stukken.

Het standpunt van belanghebbenden

De moeder is het niet eens met het verzoek. De omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] is beperkt en vindt begeleid plaats. De moeder heeft uit onmacht uitspraken gedaan richting [de minderjarige] . Zij meent niets van haar uitspraken en dit maakt haar niet pedagogisch onmachtig om voor [de minderjarige] te zorgen. Daarnaast heeft de moeder een stress-gerelateerde angststoornis ontwikkeld door de angst dat [de minderjarige] afgepakt zou worden van de moeder. De moeder heeft hiervoor EMDR-therapie gehad en ander halfjaar met een psycholoog gesproken. De psycholoog van de moeder heeft in het kader van de stress-gerelateerde angststoornis geadviseerd dat de moeder zich dient te leren ontspannen en verder geen actie te ondernemen. De stoornis kan niet verholpen worden in de ogen van moeder als de moeder traumatische ervaringen blijft houden met betrekking tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De moeder wenst dat [de minderjarige] terug wordt geplaats bij haar en [de minderjarige] wenst dit ook. Mr. De Gruijl verzoekt daarom primair namens de moeder om het verzoek van de GI af te wijzen of voor een korte duur te verlengen, zodat toegewerkt kan worden naar een terugplaatsing bij de moeder. Subsidiair verzoekt mr. De Gruijl om een contraexpertise door het NFIP op grond van artikel 810a lid twee van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit laatste kan als er een concreet onderzoek is gedaan door een gedragswetenschapper, wat niet het geval is. In dit geval is een contraexpertise op zijn plaats omdat de GI zich niet meer inzet op een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder.
De vader is het eens met het verzoek.

De beoordeling

De GI heeft de rechtbank op 28 oktober een ” toekomstperspectief [de minderjarige] ” (ongedateerd, ongenummerd, vier pagina’s) toegezonden, waarbij de GI op pagina drie concludeert dat de GI heeft besloten dat een gefaseerde thuisplaatsing van [de minderjarige] richting de moeder niet tot de mogelijkheden behoort. De werkkaart thuisplaatsing uit de richtlijn uithuisplaatsing is volgens de GI geraadpleegd bij de besluitvorming en de moeder kan [de minderjarige] niet bieden wat hij nu en in de het komende jaar nodig heeft ten aanzien van zijn ontwikkeling. De GI ziet het toekomstperspectief van [de minderjarige] bij zijn vader, waarbij met de inzet van ambulante hulpverlening gefaseerd naar thuisplaatsing gewerkt kan worden.
Aan dit besluit liggen een aantal onderzoeken naar [de minderjarige] ten grondslag, maar geen onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van moeder.
Naar aanleiding hiervan heeft mr. De Gruijl namens de moeder verzocht om een contra expertise naar de pedagogische vaardigheden van de moeder, ook al ligt er geen deskundigheid rapport ten grondslag aan bovengenoemde beslissing, verwijzend naar de Hoge Raad 29 mei 2020, ECLI:HR:2020:961, NJ 2020/292 waar de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat ook zonder een onderzoek van de GI, omdat deze dat niet nodig acht, de ouder uit equality of arms om een contra expertise kan verzoeken. Daarbij heeft mr. De Gruijl de volgende vraagstelling overgelegd met het verzoek het NIFP aan te zoeken dit onderzoek eventueel onder mandaat in de regio te laten uitvoeren.
Is het voor de procedure van belang dat er beter onderzoek wordt verricht naar de opvoedsituatie van de moeder?
Mr. De Gruijl beroept zich op artikel 810a lid twee van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat luidt:
In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
De kinderrechter zal allereerst bespreken of het bovengenoemde verzoek mede tot beslissing van de zaak kan leiden.
Om tot verantwoord ouderschap te kunnen komen zijn naast het als ouder beschikken over voldoende pedagogische vaardigheden (die zo nodig in een deskundigenonderzoek kunnen worden onderzocht), ook een aantal andere basale basisvoorwaarden van belang, zoals bijvoorbeeld het beschikken over voldoende goede huisvesting, voldoende financiën, geen ernstige verslaving. Als deze zaken onbetwist niet aanwezig zijn, kan een contra expertise naar pedagogische vaardigheden van ouders niet mede leiden de beslissing van de zaak (wel of niet terugplaatsen). In de onderhavige zaak is het van belang hoe de volgende feiten moeten worden gewaardeerd: de moeder herhaalt consistent jarenlang dat zij de vader en de opa van [de minderjarige] (vaderszijde) gaat vermoorden als [de minderjarige] daar zal gaan wonen of als hij voor hen kiest. Dit wordt ook zijdens de moeder niet betwist. Op 9 juni jl. heeft zij nog aan [de minderjarige] verteld dat als hij voor contact met zijn opa (vaderszijde) kiest zij dat niet aan kan en zij dat niet gaat meemaken. De moeder doet deze uitlatingen, zo heeft zij ter mondelinge behandeling naar voren gebracht op grond van een door een GGZ-psycholoog vastgestelde stress gerelateerde angststoornis. Op de mondelinge behandeling van 27 mei jl. heeft zij nog gezegd dat zij de behandeling bij deze GGZ-psycholoog van PsyNL heeft stopgezet maar dat zij een andere meer ervaren psycholoog gaat zoeken.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn bekrachtiging van de machtiging uithuisplaatsing van 9 februari jl. hierover nog gezegd dat de moeder onmachtig, maar niet onwelwillend is (r.o. 5.4), het Hof vindt het verder positief dat de moeder hulpverlening voor zichzelf weer opstart. Het Hof hoopt dat de moeder in staat is deze lijn voort te zetten (r.o. 5.6 ). Thans ter mondelinge behandeling, heeft de moeder uitgelegd dat zij de behandeling van deze angststoornis uiteindelijk niet langer heeft voortgezet, omdat die behandeling erop gericht is dat zij daarbij leert hoe zíj rustig kan worden. Die behandeling neemt, aldus moeder, het onrecht zoals zij dat ervaart ( [de minderjarige] kan niet bij moeder wonen of kiest niet ondubbelzinnig exclusief voor haar) niet weg. Op de vraag van de kinderrechter waarom zij naast behandeling om in zulke situaties rustig te leren blijven, voor de bestrijding van het onrecht in haar ogen dan niet de weg van de juridische procedure kiest, blijft moeder een antwoord schuldig. De GI heeft nog uitgelegd dat in de tijd dat de moeder die behandeling nog wél volgde, dit voor hen ook merkbaar was, de behandeling had wel effect. Kennelijk dient men in de ogen van de moeder te accepteren dat zij zo is en dat zij deze uitspraken ook in de toekomst (wellicht) zal blijven doen.
De raadsman van moeder relativeert de impact van dergelijke uitspraken met de stelling: bijtende honden blaffen niet. Feit is dat ook [de minderjarige] over de moeder zegt dat zij zulke dingen wel zegt maar niet zal doen.
De kinderrechter overweegt hierover het volgende. De uitspraak dat de moeder zulke dingen zegt, maar niet zal doen, blijft een voorspelling waarvan niemand de betrouwbaarheid weet. Daarnaast hebben deze uitspraken wel degelijk een impact die ook moet worden meegewogen:
- op [de minderjarige] : uit het onderzoek van Dimence (6-4-2021, p. 6 en 7) blijkt dat er bij [de minderjarige] sprake is van trekken van vermijdende gehechtheid waarbij hij emoties kan weg maken. Uit observaties van Trias blijkt dat hij de focus op anderen legt en niet op zichzelf. Verder geeft hij zelf aan moeite te hebben met inslapen en blijvend druk in zijn hoofd te zijn. Daarnaast staat niet vast wat de schade in de toekomst zal zijn die deze opmerkingen bij [de minderjarige] aanrichten, bijvoorbeeld wanneer hij zelf een relatie zal aangaan en daarbij met stress geconfronteerd wordt.
- Ook hebben al deze uitspraken een zeer negatieve invloed op de vader, zijn netwerk en de hulpverleners daar rond omheen, zoals ook ter mondelinge behandeling door de vader nadrukkelijk is aangegeven.
De kinderrechter overweegt voorts hierover het volgende. De (emotionele) veiligheid voor een kind van de directe naasten (de ouders) in de zin dat zij er in zijn bestaan mogen zijn en het aandeel mogen hebben in dat bestaan, behoort tot de essentialia voor de ontwikkeling van een kind waar het gaat om het kunnen opbouwen van veilige, betekenisvolle relaties met belangrijke personen in zijn leven. Wanneer de ouders elkaar daarbij in hun bestaan niet tolereren, leidt dit tot een verkeerd voorgeleefd voorbeeld door een ouder enerzijds en een continu in angst levende ouder anderzijds. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat deze (emotionele) veiligheid in de mate waarop deze door moeder in deze zaak stelselmatig wordt geschonden een basale voorwaarde betreft, zoals de eerdergenoemde huisvesting, financiën, het ontbreken van ernstige verslaving. Als daaraan niet is voldaan heeft elk onderzoek naar de overige pedagogische vaardigheden van de betreffende ouder geen zin omdat dat onderzoek, gelet op het ontbreken van deze basale voorwaarde, niet mede kan leiden tot beslissing in de vraag of terugplaatsing naar deze ouder tot de mogelijkheden behoort.
Gelet hierop en het feit dat behandeling van [de minderjarige] en duidelijkheid over zijn toekomstperspectief niet langer kunnen wachten zal de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf gedurende dag en nacht in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de overig duur van zes maanden toewijzen en de verzoeken van de moeder afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf gedurende dag en nacht in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden, tot 14 mei 2022;
wijst af de verzoeken van de moeder;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. H.F.J.M. Schröder, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.C.F. Polat, als griffier en in het openbaar uitgesproken op
11 november 2021. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 december 2021.

[…]