ECLI:NL:RBOVE:2021:4740

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AK_20 _ 2400
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt in Goor, met betrekking tot bestemmingsplan en parkeernormen

Op 16 december 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak over de omgevingsvergunning voor de bouw van een Lidl-supermarkt aan de Kerkstraat in Goor. De rechtbank oordeelde dat de eerder verleende omgevingsvergunning, die op 28 mei 2018 was afgegeven, onherroepelijk was verklaard door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 januari 2019. De eisers, bewoners van Goor, waren van mening dat het bestreden besluit in strijd was met de Bouwverordening Hof van Twente 2012 en dat er geen stedenbouwkundig advies was verstrekt aan de welstandscommissie. De rechtbank oordeelde dat de adviezen van de Stadsbouwmeester, die de welstandstoets had uitgevoerd, wel degelijk gebaseerd waren op de criteria uit de welstandsnota en dat het standpunt van de Stadsbouwmeester niet in strijd was met de welstandscriteria. De rechtbank concludeerde dat het bouwplan voldeed aan de redelijke eisen van welstand en dat het parkeerterrein binnen de bestemming 'Maatschappelijk' viel. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij de beoordeling van omgevingsvergunningen en de rol van de welstandscommissie in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2400
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eisers] en een groot aantal in de bijlagen bij het beroepschrift genoemde andere personen, allen te Goor, hierna samen te noemen: eisers,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, verweerder,
gemachtigden: B.J.M. Rouweler en G.R.F. ter Braak.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Lidl Nederland GmbH, te Huizen (Lidl), gemachtigde: [gemachtigde 2] .
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Lidl een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een supermarkt aan de Kerkstraat in Goor.
Bij besluit van 7 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Eisers, verweerder en Lidl hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder was namens eisers aanwezig [adviseur] .
Overwegingen
Relevante feiten en omstandigheden
1. Bij besluit van 28 mei 2018 heeft verweerder aan Lidl een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een supermarkt aan de Kerkstraat in Goor. Bij uitspraak van 23 januari 2019 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daardoor is deze omgevingsvergunning onherroepelijk.
Op 25 september 2019 heeft Lidl opnieuw een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een supermarkt en het aanleggen van een parkeerterrein op een aantal percelen die plaatselijk bekend zijn als Kerkstraat 2 tot en met 16 in Goor (de percelen). De percelen liggen tussen de Kerkstraat, de Wheeme en de Laarstraat. De voetprint van het bouwplan is gelijk aan die van het bouwplan van de supermarkt, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend bij het onherroepelijke besluit van 28 mei 2018. De grootste wijzigingen in het bouwplan zijn het verplaatsen van de laad- en loslocatie van de Wheeme naar de Kerkstraat en een kleine wijziging in de indeling van de supermarkt. De beoogde supermarkt heeft een bruto vloeroppervlak (bvo) van 2.235 m². Het bouwplan voorziet ook in het aanleggen van 88 parkeerplaatsen ten behoeve van de supermarkt.
Het grootste deel van de percelen valt onder het bestemmingsplan “Goor Centrum e.o.” en heeft op grond van dit plan de bestemming “Centrumdoeleinden”. Eén van de percelen valt onder het bestemmingsplan “Goor” en heeft op grond daarvan de bestemming “Maatschappelijk”. Op de percelen is ook het bestemmingsplannen “Reparatieregeling I” (de reparatieregeling) en “Reparatieregeling II” van toepassing.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan Lidl de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning heeft alleen betrekking op de activiteit “het bouwen van een bouwwerk”. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze vergunning in stand gelaten.
Past het parkeerterrein in de bestemming “Maatschappelijk”?
2.1 Eisers zijn van mening dat verweerder ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend voor het parkeren ten behoeve van de supermarkt op het noordwestelijk deel van het beoogde parkeerterrein. Daartoe voeren zij aan dat dit deel van het parkeerterrein op grond van het bestemmingsplan “Goor” de bestemming “Maatschappelijk” heeft en dat parkeren voor een supermarkt niet in deze bestemming past. Volgens eisers mag binnen deze bestemming alleen worden geparkeerd ten behoeve van de aan deze gronden gegeven maatschappelijke functie. Verder voeren zij aan dat binnen deze bestemming een parkeerterrein alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein” en dat de gronden waar het om gaat niet deze aanduiding hebben.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gronden met de bestemming “Maatschappelijk” onder meer mogen worden gebruikt voor parkeervoorzieningen. In de planregels is geen onderscheid gemaakt tussen parkeren ten behoeve van functies binnen de bestemming “Maatschappelijk” en parkeren ten behoeve van andere functies. Daarom is het parkeren ten behoeve van detailhandel volgens verweerder niet in strijd met het bestemmingsplan “Goor”.
2.3 De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
2.3.1 Eén van de percelen waarop het parkeerterrein van de supermarkt zal worden aangelegd (kadastraal bekend als gemeente Goor, sectie C, nummer 7379) valt onder het bestemmingsplan “Goor” en heeft op grond van dat plan de bestemming “Maatschappelijk”. Het gaat daarbij om een klein deel van het parkeerterrein in de noordwestelijke hoek van het bouwplan.
Op grond van artikel 16.1 van de planregels van het bestemmingsplan “Goor” zijn de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden onder meer bestemd voor een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein” en voor parkeervoorzieningen. Tussen partijen is niet in geschil dat een supermarkt binnen deze bestemming niet is toegestaan.
2.3.2 De gronden waar het hier om gaat hebben niet de aanduiding “parkeerterrein”. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit niet worden afgeleid dat op deze gronden geen parkeerplaatsen mogen worden aangelegd, dat deze parkeerplaatsen geen deel mogen uitmaken van een parkeerterrein of dat op deze gronden alleen parkeerplaatsen mogen worden aangelegd ten behoeve van (één van) de andere functies die zijn genoemd in artikel 16.1 van de planregels. De rechtbank legt dat uit.
De functie “parkeervoorzieningen” is in artikel 16.1 van de planregels als zelfstandige functie opgenomen naast de andere functies die zijn toegestaan binnen de bestemming “Maatschappelijk”. In deze bepaling staat bijvoorbeeld niet dat het moet gaan om “daarbij behorende parkeervoorzieningen”. Dit betekent dat de parkeervoorzieningen niet ondergeschikt hoeven te zijn aan (één van) deze andere functies en dat er ook geen verband hoeft te bestaan tussen de parkeervoorzieningen en (één van) die andere functies. Hieruit volgt dat de parkeervoorzieningen ook ten dienste mogen staan van een supermarkt. Verder geldt dat de functie “parkeervoorzieningen” in de planregels niet is gekoppeld aan een aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan (de plankaart). Daaruit volgt dat parkeervoorzieningen zijn toegestaan op alle gronden met de bestemming “Maatschappelijk”.
In het bestemmingsplan “Goor” en de toelichting daarop is geen uitleg gegeven van het begrip “parkeervoorzieningen”. Daarom zoekt de rechtbank voor de uitleg van dit begrip aansluiting bij wat daaronder wordt verstaan in het algemeen spraakgebruik. In het algemeen spraakgebruik wordt onder “parkeervoorzieningen” verstaan: maatregelen of middelen om te voorzien in de behoefte om te kunnen parkeren. De rechtbank is van oordeel dat parkeerplaatsen onder deze begripsomschrijving vallen, ook als deze parkeerplaatsen deel uitmaken van een (groter) parkeerterrein.
2.3.3 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het realiseren van een deel van het parkeerterrein van de supermarkt op gronden met de bestemming “Maatschappelijk” niet in strijd is met het bestemmingsplan “Goor”. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Voldoet het bouwplan aan de parkeernormen?
3.1 Eisers voeren aan dat het bouwplan niet voldoet aan de geldende parkeernormen.
3.1.1 Zij stellen zich primair op het standpunt dat het bouwplan moet worden getoetst aan de parkeernormen die volgen uit publicatie 317 van de CROW en het gemeentelijke parkeerbeleid dat is neergelegd in het Gemeentelijk Mobiliteitsplan 2016-2020 (het mobiliteitsplan 2016-2020). Eisers stellen dat uit de CROW-publicatie 317 voor het realiseren van een discount supermarkt in de schil rond het centrum in een weinig stedelijk gebied, zoals hier het geval is, een parkeernorm geldt van 4,6 tot 6,6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Volgens eisers moet voor deze ontwikkeling op grond van het mobiliteitsplan 2016-2020 een parkeernorm van 5,6 parkeerplaatsen per 100 m² worden aangehouden. Uitgaande van het bvo van 2.235 m², moeten daarom 125 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hieraan wordt niet voldaan. Eisers wijzen erop dat Lidl zelf ook heeft aangegeven dat voor een goed functionerende supermarkt van deze omvang minimaal 120 parkeerplaatsen nodig zijn.
3.1.2 Verder stellen eisers zich op het standpunt dat, voor zover zou moeten worden uitgegaan van de parkeernormen die zijn neergelegd in bijlage D “parkeernormering” van de reparatieregeling (bijlage D), deze normen niet correct zijn toegepast. Eisers zijn van mening dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de functie “winkelen in wijk-, buurt- en dorpscentra”. Zij stellen dat verweerder, gelet op het bvo van 2.235 m², had moeten uitgaan van de functie “grootschalige detailhandel”. Onder grootschalige detailhandel moet volgens eisers worden verstaan: verkoop aan particulieren van goederen in kleine hoeveelheden maar op grote verkoopoppervlakten. Zij zijn van mening dat een supermarkt (van deze omvang) hier ook onder valt. Eisers stellen dat de percelen niet liggen in het centrum, maar in de schil of het overloopgebied van het centrum. Daarom moet volgens hen op grond van de reparatieregeling een parkeernorm worden aangehouden van 7,5 parkeerplaats per 100 m² bvo. Dit betekent dat er 167 parkeerplaatsen nodig zijn. Daarin voorziet het bouwplan niet.
3.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet moet worden getoetst aan de CROW-normen of de normen uit het mobiliteitsplan 2016-2020, omdat in de reparatieregeling is voorzien in een parkeernorm. Verweerder is van mening dat sprake is van de functie “winkelen in een wijk-, buurt of dorpscentrum”, zoals bedoeld in bijlage D.
In die bijlage is bepaald dat voor deze functie de norm geldt van 3,75 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Dit komt bij een bvo van 2.235 m² neer op minimaal 84 parkeerplaatsen. Hieraan wordt voldaan. Volgens verweerder kan een supermarkt niet worden aangemerkt als “grootschalige detailhandel” in de zin van bijlage D. Hij baseert dit standpunt op de uitleg van het begrip “grootschalige detailhandel” in het document “Errata Publicatie 182”.
3.3 De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
3.3.1 De rechtbank stelt voorop dat de gronden waarop de supermarkt zou moeten komen, vallen onder de reparatieregeling. Hieruit volgt dat het bouwplan moet worden getoetst aan de parkeernormen van dit bestemmingsplan en niet aan de (daarvan afwijkende) parkeernormen uit de CROW-publicatie 317 of het mobiliteitsbeleid 2016-2020.
3.3.2 Op grond van artikel 8 van de planregels van de reparatieregeling zijn (onder meer) aan het bestemmingsplan “Goor Centrum e.o.” regels over parkeernormen toegevoegd. Deze regels houden, voor zover in deze zaak van belang, in dat er voldoende ruimte moet zijn om auto’s op eigen terrein te kunnen parkeren als de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft. Wat moet worden verstaan onder “voldoende ruimte” is geregeld in bijlage D. Uit bijlage D volgt dat de parkeernorm voor de hoofdfunctie “winkelen in wijk-, buurt en dorpscentra” 3,75 parkeerplaatsen per 100 m² bvo is, ongeacht of het gaat om het centrum of om de schil / het overloopgebied van het centrum. Voor de hoofdfunctie “grootschalige detailhandel” in de schil / het overloopgebied van het centrum geldt een parkeernorm van 7,5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
3.3.3 Tussen partijen is in geschil of de supermarkt moet worden aangemerkt als “grootschalige detailhandel” in de zin van bijlage D.
In de reparatieregeling en de bestemmingsplannen “Goor Centrum e.o.” en “Goor” is geen definitie opgenomen van het begrip “grootschalige detailhandel”. Dit begrip is ook niet uitgelegd in de toelichtingen op deze plannen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplannen en de plantoelichtingen, kon aansluiten bij de uitleg van het begrip “grootschalige detailhandel” in het document “Errata Publicatie 182”. In de toelichting op de reparatieregeling staat dat het beleid uit het gemeentelijk mobiliteitsplan van 18 december 2007 (het mobiliteitsplan 2007) en de regels uit de bouwverordening uitgangspunt zijn geweest en zijn vertaald in de parkeerregeling die is neergelegd in de reparatieregeling. Volgens de toelichting zijn de parkeernormen uit de bouwverordening en het gemeentelijke mobiliteitsplan 2007 opgenomen in een apart artikel van de reparatieregeling. Hierin is geregeld dat bij de berekening van de parkeerbehoefte moet worden uitgegaan van de vastgestelde normen van de gemeente, welke zijn opgenomen als bijlage D bij de regels. In het mobiliteitsplan 2007 staat dat voor de berekening van de parkeerbehoefte kan worden uitgegaan van de normen en bandbreedtes die zijn aangegeven door het CROW. Ten tijde van het vaststellen van het mobiliteitsplan 2007 waren de parkeernormen van het CROW neergelegd in de CROW-publicatie 182. Het document “Errata Publicatie 182” hoort bij de CROW-publicatie 182.
In het document “Errata Publicatie 182” staat dat het onder de voorziening “grootschalige detailhandel” genoemde parkeercijfer van toepassing is op grote publiekstrekkers met een regionale of zelfs bovenregionale functie, zoals bijvoorbeeld een IKEA, een “outlet centrum” of een nieuwe Intratuinformule. Verder staat daarin dat onder de voorziening “grootschalige detailhandel” wordt verstaan: bovenregionale winkelformules, die vanwege aard en omvang van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben en gelegen zijn op perifere locaties (outlet centra, grote tuincentra, woninginrichting en meubels). De rechtbank is van oordeel dat een Lidl supermarkt niet kan worden aangemerkt als een grote publiekstrekker met een regionale of zelfs bovenregionale functie. Een Lidl supermarkt valt niet onder de voorbeelden die zijn genoemd in het document “Errata Publicatie 182” en ligt ook niet in dezelfde lijn als deze voorbeelden.
3.3.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van “grootschalige detailhandel”. Daarom kon verweerder voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen uitgaan van de parkeernorm van 3,75 parkeerplaatsen per 100 m² bvo die op grond van bijlage D van de reparatieregeling geldt voor de hoofdfunctie “winkelen in wijk-, buurt- en dorpscentra”.
Het bouwplan voldoet aan deze parkeernorm. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Is het bestreden besluit in strijd met de bouwverordening?
4. De rechtbank is het niet met eisers eens dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 9.1, derde lid, van de Bouwverordening Hof van Twente 2012 (de bouwverordening), omdat het standpunt over welstand niet gebaseerd zou zijn op de in de Welstandsnota Hof van Twente 2012 (de welstandsnota) genoemde criteria. Het standpunt over welstand is (onder meer) neergelegd in de adviezen van de Stadsbouwmeester van 17 juni 2020 en 16 juni 2021. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze adviezen dat dit standpunt is gebaseerd op de criteria uit de welstandsnota. Dat eisers het niet eens zijn met de uitleg die de Stadsbouwmeester aan deze criteria geeft en de conclusies die hij daaraan verbindt, betekent niet dat het standpunt niet op deze criteria is gebaseerd.
Had een stedenbouwkundig advies gevraagd moeten worden?
5. De rechtbank is het ook niet eens met het betoog van eisers dat in strijd met de welstandsnota geen stedenbouwkundig advies is verstrekt aan de welstandscommissie.
In de welstandsnota staat dat de ambtelijk secretaris de commissie voorziet van de benodigde bescheiden. Daarbij is aangegeven dat relevante informatie onder meer bestaat uit het stedenbouwkundig advies. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit niet worden afgeleid dat altijd een stedenbouwkundig advies moet worden opgesteld en overgelegd.
De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting toegelicht dat in dit geval geen stedenbouwkundig advies is overgelegd, omdat het bouwplan past in de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat zo’n advies in dit geval niet nodig was voor de beoordeling van de welstand van het bouwplan. Dit betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Voldoet het bouwplan aan redelijke eisen van welstand?
6.1 Eisers stellen zich op het standpunt dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, omdat het niet in overeenstemming is met de criteria uit de welstandsnota. Volgens eisers is het bouwplan in strijd met de criteria dat de panden aan de weg op de rooilijn worden gebouwd, dat de bouwwerken op de weg zijn georiënteerd, dat de panden
in korrelmaat en ritme aansluiten op de panden in de omgeving en dat de bouwwerken een individuele uitstraling krijgen. Ook is het bouwplan volgens hen in strijd met de criteria dat blinde gevels ongewenst zijn en dat aan- uit- en bijgebouwen en dakkapellen moeten aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de door hen overgelegde adviezen van [adviseur 2] van 25 augustus 2020 en [adviseur] van 13 juni 2021 (de tegenadviezen).
6.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de criteria van de welstandsnota en dat dit plan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt over de welstand van het bouwplan naar de adviezen van de Stadsbouwmeester van 20 november 2019, 18 december 2019, 17 juni 2020 en 16 juni 2021.
6.3 De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
6.3.1 Het is vaste rechtspraak van de ABRvS [2] dat het college van burgemeester en wethouders (het college) niet aan een welstandsadvies is gebonden en dat hij verantwoordelijk is voor de welstandstoetsing. Het college mag op een welstandsadvies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen,
de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het college hoeft in beginsel niet toe te lichten waarom het een welstandsadvies overneemt. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies.
6.3.2 De Stadsbouwmeester heeft zijn adviezen over de welstand van het bouwplan gebaseerd op de welstandscriteria voor het gebied “Linten: aan de weg”. [3] Welke gronden onder dit gebied vallen is aangegeven op het kaartje van Goor op pagina 55 van de welstandsnota. Door de kleine schaal van dit kaartje is niet precies te zien wat de grenzen van het gebied zijn. Wel is duidelijk dat het deel van het bouwplan dat is gelegen aan de Kerkstraat in dit gebied ligt en dat in ieder geval ook het deel van het bouwplan dat is gelegen aan het eerste deel van de Wheeme en het eerste deel van de Laarstaat (beide gezien vanaf de Kerkstraat) in dit gebied ligt. Tussen partijen is niet in geschil dat alle gronden waarop het bouwplan ziet, deel uitmaken van dit gebied. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat voor de delen van de Wheeme en de Laarstraat die verder van de Kerkstraat liggen, minder strenge welstandscriteria gelden. De rechtbank leidt uit het kaartje van Goor op pagina 55 van de welstandsnota af dat met de welstandscriteria voor het gebied “Linten: langs de weg” is beoogd om de lintbebouwing langs de Kerkstraat te beschermen. Daarom is de Stadsbouwmeester in zijn adviezen terecht vooral ingegaan op de gevels van de supermarkt die langs deze straat liggen en minder op de gevels langs de Wheeme en de Laarstraat.
6.3.3 De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd en in de door eisers overgelegde tegenadviezen geen aanleiding om te oordelen de adviezen van de Stadsbouwmeester niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dat de redeneringen in deze adviezen niet begrijpelijk zijn of dat de conclusies van de Stadsbouwmeester niet op die redeneringen aansluiten. De rechtbank licht dat toe.
Bouwen aan de weg op de rooilijn
6.3.3.1 De Stadsbouwmeester heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan het criterium dat het pand aan de weg op de rooilijn moet worden gebouwd. In de adviezen is aangegeven dat de nieuwe gevel van de Wheeme tot aan de Laarstraat in de nieuwe gebogen rooilijn van de Kerkstraat staat. Daarmee zal deze gevel een onderdeel gaan vormen van de bestaande straatwand, zoals dat karakteristiek is voor het bebouwingslint. Volgens de Stadsbouwmeester kent het bestaande bebouwingslint aan de Wheeme en de Laarstraat geen eenduidige rooilijn aan de zijde van deze nieuwbouw en vormt het nieuwe gebouw een duidelijke ruimtelijke entree tot deze straten. De Stadsbouwmeester merkt op dat het begrip “rooilijn” in de welstandsnota niet is gedefinieerd en dat ook het bestemmingsplan “Goor Centrum e.o.” geen definitie geeft van dit begrip of van het begrip voorgevelrooilijn. Daarom heeft de Stadsbouwmeester de logische “rooilijn” zelf geïnterpreteerd. Hij gaat ervan uit dat er geen sprake is van bestaande bebouwing, omdat alle bebouwing langs het relevante deel van de weg wordt gesloopt. De gevel van de supermarkt staat op ongeveer 10 meter van de as van de weg. Daarom voldoet het bouwplan volgens de Stadsbouwmeester ook aan artikel 2.5.5 van de bouwverordening, waarin is bepaald dat de voorgevelrooilijn, bij het ontbreken van bestaande bebouwing en een wegbreedte kleiner dan 10 meter, bestaat uit de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
6.3.3.2 Eisers voeren aan dat de beoogde supermarkt niet op de bestaande rooilijn langs de Kerkstraat wordt gebouwd, maar ongeveer vijf meter daarachter. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het bouwplan niet voldoet aan het criterium dat het pand aan de weg op de rooilijn moet worden gebouwd. Alle bestaande bebouwing langs de Kerkstraat tussen de Wheeme en de Laarstraat is of wordt gesloopt. Dit heeft tot gevolg dat de gevel van de beoogde supermarkt tussen deze straten een nieuwe rooilijn zal vormen. Deze rooilijn sluit ter hoogte van de hoeken met de Wheeme en de Laarstraat aan op de bestaande rooilijn. Bovendien is aan de kant van de Kerkstraat waar de nieuwbouw moet komen geen eenduidige rooilijn zichtbaar door bijvoorbeeld de aanwezigheid van een café/restaurant met terras en een tankstation. De nieuwe rooilijn is ook in overeenstemming met artikel 2.5.5 van de bouwverordening.
Oriëntatie op de weg
6.3.3.3 De Stadsbouwmeester is van mening dat het bouwplan ook voldoet aan het criterium dat het bouwwerk op de weg moet zijn georiënteerd. In de adviezen is aangegeven dat de nieuwe gevels langs de Kerkstraat en de Laarstraat, overeenkomstig wat gebruikelijk is in deze omgeving, zijn voorzien van gevelopeningen of verwijzingen daarnaar. Daarom zijn de gevels representatief richting de openbare ruimte vormgegeven. Waar mogelijk zijn gevelopeningen aangebracht, zoals rollagen, vlechtwerk en verkenningen. Op het begane grondniveau dragen gemetselde kaders, met sfeerimpressies in kozijnen (als waren het gevelopeningen), bij aan het op de weg georiënteerde beeld. Dat de hoofdentree van het grote pand elders is gesitueerd, staat volgens de Stadsbouwmeester los van het feit dat het bouwwerk op de weg is georiënteerd. Door aan de Kerkstraat een gevelgeleding aan te brengen met kleine kappen, wordt het gebouw volgens de Stadsbouwmeester qua beleving in de richting van de Kerkstraat “gedrukt”.
6.3.3.4 Eisers voeren aan dat aan de zijde van de Kerkstraat geen voordeur zit, dat aan deze zijde een laad- en losplaats zal worden gerealiseerd en dat de hoofdingang van de supermarkt uitkomt op het parkeerterrein aan de andere zijde van het gebouw. Eisers zijn van mening dat hun standpunt dat de supermarkt niet op de weg is georiënteerd wordt ondersteund door het welstandsadvies van de Stadsbouwmeester van 10 juli 2017. In dit advies is aangegeven dat de nieuwe laad- en losplek een verarming kan betekenen van de ruimtelijke kwaliteit van de Kerkstraat, dat de begeleidende bomenrij en voetgangerszone worden onderbroken voor het vrachtverkeer en dat nog niet blijkt of er voldoende kwaliteit uitgaat van de inrichting van de voorruimte.
6.3.3.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Stadsbouwmeester er terecht op gewezen dat het advies van 10 juli 2017 een preadvies is, waarin alleen een reactie is gegeven op de destijds aangevraagde gevelwijzigingen en niet op het hele bouwplan. In de latere adviezen heeft de Stadsbouwmeester wel het hele bouwplan beoordeeld. Gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van deze adviezen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de manier waarop de beoogde laad- en losplek aan de zijde van de Kerkstraat in het uiteindelijke bouwplan wordt vormgegeven ertoe leidt dat het gebouw niet op de weg is georiënteerd of anderszins in strijd is met de welstandscriteria. De omstandigheid dat de voordeur en de hoofdingang aan een andere zijde van het gebouw komen, leidt volgens de rechtbank niet tot de conclusie dat het bouwwerk niet op de weg is georiënteerd. In de welstandsnota is het begrip “oriëntatie” gedefinieerd als “de hoofdrichting van een gebouw”. Hieruit volgt dat de Stadsbouwmeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de plaatsen waar de voordeur(en), de hoofdingang en de laad- en losplaats zich bevinden niet bepalend zijn voor de oriëntatie van het gebouw.
Korrelmaat, ritme, individuele uitstraling en bijgebouwen
6.3.3.6 In het advies van de Stadsmeester van 17 juni 2020 is geconcludeerd dat het bouwplan ook voldoet aan het criterium dat het pand in korrelmaat en ritme aansluit op de panden in de omgeving. In het advies staat dat het pand qua grootte aansluit bij de mogelijkheden van het bestemmingsplan “Goor Centrum e.o.”. De visuele hoofdvorm van het pand is aan de Kerkstraat (net als dat van meerdere panden in de omgeving) nadrukkelijk opgedeeld in kleinere delen. Die kleinere delen sluiten volgens de Stadsbouwmeester qua beleving, elk afzonderlijk aan bij de maat en schaal van de bestaande gebouwen in de omgeving. De korrelmaat is afgestemd op de bestaande bebouwing, aangezien de nieuwe gevel een goothoogte heeft van 5,166 meter en een nokhoogte van 7,890 meter. Dit komt overeen met een gebouw van twee lagen met een kap, zoals deze grofweg werden gebouwd in de jaren 30 tot en met 70 van de vorige eeuw. In de gevels en kapvormen (zadeldaken en platte daken) is volgens de Stadsbouwmeester sprake van een duidelijke geleding die nadrukkelijk aansluit op de korrelmaat, gebouwvorm en het ritme van het bebouwingslint aan de Kerkstraat. Dit is onder meer zichtbaar en herkenbaar door het ontwerp van de afzonderlijk herkenbare kop- en langsgevels, maar ook door de dak- en kapvormen. De kopgevels worden, anders dan eisers menen, niet aan elkaar gekoppeld met verticale pannengevels. Verder geeft de Stadsbouwmeester aan dat alle geveldelen een eigen structuur krijgen die aansluit op de oorspronkelijke bebouwingskarakteristiek. De gevels laten zich lezen als een optelsom van individuele panden. De schaal en maat van de nieuwe gevels of de delen van die gevels zijn vergelijkbaar met die in de omgeving. Volgens de Stadsbouwmeester zijn de huidige ruimtelijke eenheid van de Wheeme en de Laarstraat meer divers qua korrelmaat en ritme. De nieuwbouw sluit qua korrelmaat en ritme aan op wat (aan de zijde van de straat) gebruikelijk is in deze omgeving. Het laad- en losplatvorm is, na enkele aanpassingen, in het definitieve plan vormgegeven als architectonisch onderdeel van het geheel en vormt daardoor geen (nadrukkelijke) aanbouw, aldus de Stadsbouwmeester.
In zijn adviezen heeft de Stadsbouwmeester zich verder op het standpunt gesteld dat is voldaan aan het criterium dat het bouwwerk een individuele uitstraling moet krijgen. Daarbij is aangegeven dat de gevel aan de Kerkstraat wordt gevormd door zelfstandig, individueel vormgegeven kopgevels, die een eigentijdse interpretatie vormen van de traditionele lintbebouwing. Deze kopgevels zijn onderling verbonden, maar worden visueel losgekoppeld door een verkenning / terugliggend metselwerk waar de hemelwaterafvoer in is opgenomen. Door voor elk geveldeel te kiezen voor een eigen steen(kleur) wordt het individuele karakter van elk van de gevels versterkt. De gevelwanden van het gebouw kenmerken zich door de individuele uitstraling van de samenstellende gebouwdelen, waarmee wordt aangesloten op de bestaande bebouwingskarakteristiek in de omgeving. Dit geldt ook voor de gevels aan de Laarstraat en Wheeme. Door de gevelvorm, de gevelindeling en het kleurgebruik hebben de gevels aan de straatwanden een eigen, individuele uitstraling, zoals bedoeld in het beleid.
De Stadsbouwmeester heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan ook voldoet aan het criterium dat bijgebouwen moeten aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw. Hij heeft aangegeven dat de winkelwagenstalling zelfstandig op het binnengebied staat en daarom niet direct van invloed is op de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Deze stalling is volgens de Stadsbouwmeester neutraal en transparant vormgegeven en qua positie en vormgeving ondergeschikt aan de winkel.
6.3.3.7 De rechtbank is van oordeel dat de redenering van de Stadsbouwmeester goed is te volgen. Dat de individuele uitstraling van de verschillende onderdelen van de gevel langs de Kerkstraat nog had kunnen worden versterkt door te kiezen voor wisselende goot- en/of nokhoogtes, zoals [adviseur] heeft aangegeven, betekent niet dat de wijze waarop deze onderdelen in het bouwplan zijn vormgegeven niet voldoet aan deze welstandscriteria. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat ter plaatse een gebouw met de omvang van de supermarkt is toegestaan op grond van het bestemmingsplan “Goor Centrum e.o.”.
Ongewenste blinde gevels
6.3.3.8 In het advies van 17 juni 2020 heeft de Stadsbouwmeester geconcludeerd dat wordt voldaan aan het criterium dat blinde gevels, waar mogelijk, worden vermeden. Anders dan eisers stellen, is de gevel aan de Kerkstraat niet (geheel) blind, aangezien er op de bovenverdiepingen ramen zijn aangebracht en er op de benedenverdieping een dubbele deur voor het laden en lossen en een vluchtdeur zijn aangebracht.
Reclame
6.3.3.9 De rechtbank is verder van oordeel dat de Stadsbouwmeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de op de gevels aan te brengen reclame geen deel uitmaakt van de bouwaanvraag. Daarom heeft de Stadsbouwmeester deze reclame terecht niet betrokken in de beoordeling van de welstand.
6.3.4 De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat er geen reden is om te oordelen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Dit betekent dat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
Had verweerder nadere eisen moeten stellen?
7.1 Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder in redelijkheid niet had kunnen afzien van het stellen van nadere eisen aan de plaats waar de supermarkt wordt gebouwd. Daartoe voeren zij aan dat het bebouwingsbeeld aan de noordzijde van de Kerkstraat onevenredig wordt aangetast door het bouwplan. Volgens eisers had verweerder dit kunnen voorkomen door nadere eisen te stellen.
7.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen nadere eisen hoeven te worden gesteld, omdat het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld. Verweerder is van mening dat het bebouwingsbeeld hoofdzakelijk wordt bepaald door de korrelmaat en het ritme van het gevelbeeld. Volgens verweerder is hier in het plan aandacht aan geschonken door de gevel op te delen in meerdere gevelfragmenten met (bijna) elk een eigen kap. Dit beeld sluit aan bij de panden in de omgeving. Aan de zijde van de Kerkstraat staan geen panden direct links en rechts van het bouwplan. Door het pand ongeveer 4,5 m naar achteren te verschuiven ten opzichte van de huidige situatie, zal het bouwplan zich ook niet onttrekken aan het straatbeeld.
7.3 De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
7.3.1 Op grond van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan “Goor Centrum e.o.” kunnen burgemeester en wethouders met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van (onder meer) het bebouwingsbeeld nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen, in die zin dat deze in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd. De bevoegdheid om nadere eisen te stellen is een discretionaire bevoegdheid van het college, waarvan de rechter het gebruik terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
7.3.2 De rechtbank van is oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet de nadere eis te stellen dat de supermarkt aan de zijde van de Kerkstraat in de naar de weg gekeerde bouwgrens moet worden gebouwd. Het stellen van deze nadere eis zou tot gevolg hebben dat de supermarkt dichter bij de Kerkstraat komt te staan. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat de gevel aan de Kerkstraat enkele meters achter de bouwgrens wordt gebouwd niet leidt tot een onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld. Hieruit volgt dat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. M. Scheeper, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage: Juridisch kader

Planregels van het bestemmingsplan “Goor Centrum e.o.”

Artikel 8, derde lid
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- het zicht op monumenten;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van gebouwen, in die zin dat deze in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
b. de plaats en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m, voorzover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.

Planregels van het bestemmingsplan “Goor”

Artikel 16.1
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. wonen ten behoeve van verzorging en verpleging, al dan niet in samenhang met centrale voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
c. regulier wonen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1 reguliere woning';
d. een kinderboerderij met speeltuin, ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';
e. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
f. een dienstverlenend bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening;
g. functiegebonden detailhandel ten behoeve van een kerk;
h. groenvoorzieningen;
i. water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
j. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
k. parkeervoorzieningen;
l. openbare nutsvoorzieningen;
m. bestaande bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' waaronder ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep valt.

Bouwverordening Hof van Twente 2012

Artikel 2.5.5
De voorgevelrooilijn is:
a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Artikel 9.1
1. De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de integrale welstands- en monumentencommissie van “Het Oversticht” die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna gezamenlijk te noemen: de welstands-commissie.
2. De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.
3. Burgemeester en wethouders en de welstandscommissie baseren hun standpunt op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria. Burgemeester en wethouders en de welstandscommissie baseren hun standpunt op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

Hof van Twente Welstandsnota 2021

Linten: “aan de weg” (p. 55-56)
Kenmerken
Op Bentelo na zijn in alle kernen in de Hof van Twente langs oude wegen lintbebouwingen ontstaan. Aanvankelijk stonden de panden gespreid langs de wegen, later is er verdicht en werden de panden kavel voor kavel gebouwd. Hierdoor ontstonden de levendige straatwanden zoals we die nu op veel plaatsen kunnen waarnemen.
Grofweg kunnen we zeggen rond het centrum van de kernen de panden in de linten met hun gevel ‘aan de weg’ staan, terwijl ze als we verder naar buiten komen ‘los op de kavel’ zijn
geplaatst. In sommige kernen zien we linten waar aan de ene kant van de straat de panden aan de weg staan en aan de andere overkant los op de kavel.
Goor kent de meeste linten met panden aan de weg, al dan niet met tussenruimtes in de vorm van een oprit of een steegje. De uiteenlopende architectuur van de panden geeft de linten een afwisselend beeld, tegelijk zorgt de overeenkomst en grootte van de bouwwerken voor een rustige opbouw. Er zijn nog meer overeenkomsten tussen de panden: de meeste nokken staan loodrecht op de straat, ook is er bijna altijd sprake van harmonisch kleurgebruik.
De winkelstraten n Goor, Markelo en het oostelijke gedeelte van de Grotestraat in Diepenheim worden eveneens tot ‘linten aan de weg’ gerekend. In deze straten hebben een aantal winkels de afgelopen decennia nieuwe puien en luifels gekregen. Hierdoor worden de gevels halverwege door midden gedeeld.
Beleid
De ‘linten aan de weg’ geven sfeer aan de kernen. In deze voor de kernen zo belangrijke straten is het van belang de samenhang in het ritme en de korrelmaat te behouden. Tegelijk
staan de linten voor levendigheid: dit wordt vooral bereikt door de verschillen tussen de panden.
Criteria
Om de continuïteit in het lint te waarborgen ligt de nadruk bij dit deelgebied op de plaatsing en oriëntatie van het gebouw. Een individuele uitstraling en het doortrekken van het gevelmateriaal tot aan het maaiveld doen de rest
Plaatsing
- De panden worden aan de weg op de rooilijn gebouwd.
- De bouwwerken zijn op de weg georiënteerd.
Hoofdvorm
- De panden sluiten in korrelmaat en ritme aan op de panden in de omgeving.
- De bouwwerken krijgen een individuele uitstraling.
Gevel
(…)
- Blinde gevels zijn ongewenst.
(…).
Aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen
- De toevoegingen ondergeschikt houden aan het hoofdgebouw.
- Aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw.
(…).
Begrippenlijst (p. 89 en 90)
(…)
blinde gevel: gevel of muur zonder raam deur of andere opening;
(…)
korrelgrootte: volume (omvang) van een bouwwerk;
(…)
oriëntatie: de hoofdrichting van een gebouw;
(…).

Voetnoten

1.Deze uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl als ECLI:NL:RVS:2019:160.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1796.
3.Deze criteria zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.