ECLI:NL:RBOVE:2021:4709

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/08/262577 / HA ZA 21-81
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en verwijdering van opgeslagen goederen door Pater Pio

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, die een melkveehouderij drijft, en de stichting Pater Pio. De eiser vorderde onder andere betaling van twee geldleningen die hij aan Pater Pio zou hebben verstrekt, alsook de verwijdering van goederen die Pater Pio op zijn perceel had opgeslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de geldleningen en dat de vorderingen tot betaling zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er overeenkomsten van geldlening waren gesloten en dat de stellingen van de eiser onderling tegenstrijdig waren. De vordering tot verwijdering van de opgeslagen goederen werd echter toegewezen, omdat Pater Pio erkende dat zij deze goederen moest verwijderen. De rechtbank bepaalde dat Pater Pio de goederen binnen 30 dagen na het vonnis moest verwijderen, maar wees de gevorderde dwangsom en de hoofdelijkheid van de bestuursleden van Pater Pio af. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 6.428,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/262577 / HA ZA 21-81
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna genoemd: “
[eiser]”,
advocaat: mr. F. Hoff te Enschede,
tegen

1.de stichting PATER PIO STICHTING,

gevestigd te Tubbergen,
hierna genoemd: “
Pater Pio”,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna genoemd: “
[gedaagde 2]”,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna genoemd: “
[gedaagde 3]”,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
hierna genoemd: “
[gedaagde 4]”,
gedaagden,
hierna gezamenlijk genoemd: “
Pater Pio c.s.”,
advocaat: mr. L.S. Slinkman te Hoogezand.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 juni 2021,
  • de nadere producties van [eiser] , ter griffie ontvangen op 10 september 2021,
  • de mondelinge behandeling van 22 september 2021,
  • de spreekaantekeningen van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
[eiser] woont en drijft een melkveehouderij op het perceel aan de [adres] in [plaats] .
2.2.
Pater Pio is een religieuze organisatie die zich richt op het verlenen van geestelijke en materiële ondersteuning aan hulpbehoevenden. [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn bestuursleden van Pater Pio. [gedaagde 2] is voorzitter van het bestuur.
2.3.
Vanaf 2010 tot en met 2016 heeft Pater Pio bijstand verleend aan [eiser] , onder meer door het verrichten van hand- en spandiensten in en om zijn boerderij.
2.4.
Pater Pio heeft vanaf 2011 goederen opgeslagen op het erf en in de woning en boerderij van [eiser] . Deze goederen zijn bestemd voor hulpbehoevenden in Oost-Europa.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (verkort weergegeven):
a.
primair: Pater Pio c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] een bedrag van € 58.674,29 te betalen,
subsidiair: [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] een bedrag van € 60.000,00 te betalen, en om [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] een bedrag van € 20.000,00 te betalen,
Pater Pio c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen 7 dagen na het wijzen van vonnis al hun goederen te verwijderen uit de woning en schuur en van het erf van [eiser] , op straffe van een dwangsom en met machtiging van [eiser] om de ontruiming zo nodig uit te laten voeren door een deurwaarder voor rekening van Pater Pio c.s.,
Pater Pio c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] een gebruiksvergoeding van € 17.766,66 te betalen, te vermeerderen met een gebruiksvergoeding van € 433,33 per maand vanaf 12 december 2020 totdat de ontruiming heeft plaatsgevonden, met veroordeling in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe onder meer het volgende:
(a.) [eiser] heeft twee geldleningen van € 60.000,00 en € 20.000,00 aan Pater Pio verstrekt. Op instructie van [gedaagde 2] heeft [eiser] het bedrag van € 60.000,00 aan [gedaagde 3] overhandigd en het bedrag van € 20.000,00 aan [gedaagde 4] overhandigd. Daarnaast is Pater Pio een bedrag van € 12.634,36 aan [eiser] verschuldigd voor de aanschaf van goederen op kosten van [eiser] , voor het gebruik van de dieseltank van [eiser] en voor de verkoop van oud ijzer dat eigendom was van [eiser] . Daartegenover staat dat [eiser] een bedrag van € 39.461,51 aan Pater Pio verschuldigd is voor het voorschieten van de koopsom van een aan [eiser] geleverde pompwagen en shovel. Na verrekening is Pater Pio per saldo een bedrag van € 53.172,85 aan [eiser] verschuldigd, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten.
(b.) [eiser] heeft in eerste instantie ingestemd met de opslag van goederen op zijn perceel door Pater Pio onder de voorwaarde dat de opslag kortdurend zou zijn en dat de goederen op eerste verzoek zouden worden weggehaald. [eiser] heeft Pater Pio aangemaand tot verwijdering van de opgeslagen goederen en (voor zover nodig) het gebruiksrecht van Pater Pio opgezegd per 12 juli 2017. Pater Pio is echter niet tot verwijdering van de goederen overgegaan.
(c.) Pater Pio gebruikt het perceel van [eiser] voor de opslag van goederen terwijl zij daarop sinds (tenminste) 12 juli 2017 geen recht meer heeft. Hierdoor kan [eiser] zijn perceel gedeeltelijk niet gebruiken en loopt hij inkomsten mis, terwijl Pater Pio hierdoor ongerechtvaardigd wordt verrijkt.
3.3.
Pater Pio c.s. voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

De gestelde geldleningen aan Pater Pio

4.1.
Nu [eiser] zich erop beroept dat Pater Pio verplicht is tot terugbetaling van door hem ter leen verstrekte gelden, dient hij op grond van artikel 150 Rv voldoende feiten te stellen waaruit volgt dat hij geldleningsovereenkomsten met Pater Pio heeft gesloten en uit hoofde daarvan gelden aan Pater Pio heeft verstrekt. Pater Pio c.s. betwisten gelden ter leen verstrekt te hebben gekregen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende toereikend en eenduidig heeft onderbouwd dat hij overeenkomsten van geldlening met Pater Pio heeft gesloten. Ter motivering van de gestelde geldleningsovereenkomst ten bedrage van € 60.000,00, voert [eiser] aan dat [gedaagde 2] hem in 2012 heeft meegedeeld dat Pater Pio geld nodig had en aan [eiser] heeft verzocht om Pater Pio dit bedrag in contanten te verstrekken. Vervolgens zou [eiser] dit bedrag op 2 februari 2012 in contanten hebben opgenomen en op instructie van [gedaagde 2] aan [gedaagde 3] hebben overhandigd. Echter, [eiser] heeft niet gesteld dat hij met [gedaagde 2] of een andere vertegenwoordiger van Pater Pio heeft afgesproken dat dit bedrag zal worden terugbetaald. Evenmin heeft [eiser] gesteld dat hij anderszins uit verklaringen of gedragingen van Pater Pio heeft begrepen, en heeft mogen begrijpen, dat zij deze som zal terugbetalen. Bovendien stelt [eiser] enerzijds dat hij het bedrag van € 60.000,00 als lening heeft verstrekt, maar betoogt hij anderzijds dat deze som deels ziet op de aflossing van zijn schuld aan Pater Pio van € 39.461,51 uit hoofde van het door haar betaalde voorschot voor de pompwagen en shovel. Verder heeft [eiser] bij dagvaarding gesteld dat [gedaagde 2] hem in 2013 heeft verzocht om Pater Pio een lening van € 20.000,00 in contanten te verstrekken. [eiser] zou daaraan gehoor hebben gegeven door dit bedrag op 3 juli 2013 aan [gedaagde 4] te overhandigen. Echter, [eiser] heeft ter zitting verklaard dat zijn beweegreden voor de overhandiging van deze som was dat Pater Pio hem had meegedeeld dat hij schulden moest afbetalen (hoewel het hem naar eigen zeggen niet duidelijk was op welke vermeende schulden Pater Pio doelde). De stellingen van [eiser] zijn dus onderling tegenstrijdig, want voor zover [eiser] betalingen aan Pater Pio heeft gedaan in de veronderstelling daarmee vermeende schulden af te lossen, kunnen die betalingen niet door hem zijn bedoeld als aan Pater Pio verstrekte leningen. Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [eiser] en Pater Pio overeenkomsten van geldlening hebben gesloten.
4.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] naast Pater Pio hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die hij lijdt wegens het ter leen verstrekken, maar niet terugontvangen, van de voornoemde bedragen. Volgens [eiser] hebben zij namelijk als bestuurders van Pater Pio onrechtmatig tegenover hem gehandeld.
[eiser] voert daartoe onder andere aan: dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hem ertoe hebben bewogen de gelden te lenen en in contanten te overhandigen en dat zij de gelden in ontvangst hebben genomen; dat zij daarbij misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie waarin hij zich bevond; dat zij als bestuurders hebben bewerkstelligd dat Pater Pio heeft nagelaten om de ontvangen lening terug te betalen, dan wel dat zij hebben verzuimd om de gelden aan Pater Pio af te dragen; en dat zij wisten of hadden behoren te begrijpen dat Pater Pio haar terugbetalingsverplichting niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden. De rechtbank passeert dit beroep. De door [eiser] aangedragen gronden voor de (bestuurders)aansprakelijkheid van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , veronderstellen immers dat hij geldleningsovereenkomsten met Pater Pio heeft gesloten. Dat laatste is echter niet komen vast te staan.
4.3.
[eiser] voert verder aan dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en/of [gedaagde 4] op grond van ongerechtvaardigde verrijking gehouden zijn om hem de overhandigde bedragen terug te betalen voor zover zij die zouden hebben behouden. De rechtbank passeert dit betoog. [eiser] heeft namelijk niet gemotiveerd dat aan de door artikel 6:212 BW gestelde vereisten voor een beroep op ongerechtvaardigde verrijking is voldaan. [eiser] heeft niet gemotiveerd aangevoerd dat de bedragen destijds zonder redelijke grond zijn verstrekt, sterker nog: [eiser] beroept zich deels op het aflossen van schulden aan Pater Pio. Op grond waarvan zou moeten worden aangenomen er geen redelijke grond aanwezig was, is niet onderbouwd.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat de gelden die [eiser] stelt aan Pater Pio c.s. te hebben overhandigd, door hen moeten worden terugbetaald. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling of [eiser] deze gelden daadwerkelijk aan Pater Pio c.s. heeft verstrekt.
De gestelde aanschaf van goederen door Pater Pio op kosten van [eiser]
4.5.
stelt dat hij betaling van Pater Pio te vorderen heeft omdat zij goederen heeft gekocht voor eigen gebruik op kosten van [eiser] . Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt ook bij deze vordering een deugdelijke onderbouwing. [eiser] heeft niet beargumenteerd wat de grondslag is van de volgens hem op Pater Pio rustende verplichting om hem de gevorderde vergoeding te betalen. Verder heeft [eiser] niet gespecificeerd op welke goederen hij doelt, maar heeft hij ermee volstaan bij dagvaarding zonder nadere toelichting te verwijzen naar een als productie 5 ingebrachte reeks stukken. Daaronder bevinden zich onder meer facturen die gericht zijn aan [eiser] en een A4’tje waarop (een gedeelte van) de kosten die bij deze facturen in rekening zijn gebracht met steekwoorden zijn opgesomd. Hieruit is de rechtbank niet duidelijk geworden welke zaken precies zijn aangeschaft. Verder heeft [eiser] niet verduidelijkt of, in zijn lezing, Pater Pio de zaken op eigen naam heeft gekocht en de facturen aan [eiser] heeft laten versturen, of dat Pater Pio de zaken (al dan niet bevoegd) namens hem heeft gekocht. Tot slot heeft [eiser] onvoldoende inzichtelijk gemaakt of de facturen voldaan zijn door hemzelf, dan wel door Pater Pio met aanwending van het vermogen van [eiser] .
De door Pater Pio afgenomen diesel
4.6.
[eiser] betoogt dat hij met Pater Pio is overeengekomen dat haar leden tegen betaling gebruik mochten maken van zijn dieseltank. Naar zeggen van [eiser] heeft Pater Pio echter nagelaten de door haar leden afgenomen diesel te betalen. Pater Pio voert daartegen onder andere aan dat niet is overeengekomen dat zij een vergoeding voor de afgenomen diesel is verschuldigd. Het zou gaan om een wederdienst voor de door haar aan [eiser] geboden hulp. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zijn vordering is opgebouwd. In de dagvaarding is geen specificatie te vinden. Wegens het ontbreken van een toereikende toelichting, is ook niet duidelijk hoe de door [eiser] ingebrachte stukken zijn vordering onderbouwen. Zijn productie 5 bevat onder meer een A4’tje (hierboven ook aangehaald) met een opsomming van diverse posten waaronder ‘
Diesel vanaf * 01-10-10’ van € 2.475,46 en ‘
Diesel vanaf * 27-11-12’ van € 4.300,93. Verder omvat deze productie een handgeschreven berekening die weliswaar sluit op het voornoemde bedrag van € 4.300,93, maar waarin kennelijk ook allerlei andere kosten zijn betrokken waarover [eiser] met geen woord rept. Verder heeft [eiser] twee lijsten ingebracht met het opschrift ‘administratie tanken witte diesel’, die handgeschreven notities bevatten van hoeveelheden afgenomen liters, namen en datums. Daarin komt echter onder meer ook de naam van [eiser] zelf voor, terwijl deze administratie volgens [eiser] bedoeld was om het door Pater Pio af te rekenen bedrag te bepalen. Wegens het ontbreken van een behoorlijke motivering komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
De gestelde verkoop van oud ijzer door Pater Pio
4.7.
[eiser] bepleit dat Pater Pio enkele vrachten oud ijzer heeft verkocht die zijn eigendom waren zonder de opbrengst daarvan af te dragen. De rechtbank gaat daaraan voorbij. [eiser] heeft namelijk onvoldoende feiten gesteld waaruit volgt dat een betalingsverplichting voor Pater Pio is ontstaan vanwege deze vermeende verkoop. Zo heeft [eiser] niet aangevoerd dat hij met Pater Pio is overeengekomen dat zij de vermeende verkoopopbrengst zou afdragen. Van een andere grondslag die Pater Pio verplicht tot betaling is ook niet gebleken, nu [eiser] zijn vordering niet nader heeft toegelicht.
De gevorderde ontruiming
4.8.
Pater Pio betwist niet dat zij op het perceel van [eiser] goederen heeft opgeslagen en dat zij gehouden is om deze te verwijderen. Vast staat ook dat [eiser] de opslag van deze zaken op zijn perceel in eerste instantie heeft toegestaan of gedoogd. [eiser] stelt dat sinds de verhoudingen in of omstreeks 2016 zijn verslechterd, hij Pater Pio herhaaldelijk heeft aangemaand om de goederen weg te voeren. Pater Pio voert daartegen aan dat zij veelvuldig heeft geprobeerd de zaken op te halen, dan wel om daarvoor een afspraak met [eiser] te maken, maar dat hij daaraan geen medewerking heeft verleend. Pater Pio geeft aan nog altijd bereid te zijn om de spullen op te halen binnen een redelijke termijn. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat zij via hun advocaten afspraken zullen maken over het ophalen van de opgeslagen spullen door Pater Pio. De rechtbank heeft partijen verzocht haar binnen vier weken na de zitting te informeren of de vordering tot ontruiming wordt ingetrokken. Echter, nu de rechtbank hierover niet meer van partijen vernomen heeft, gaat zij er vanuit dat zij er niet in zijn geslaagd om deze kwestie onderling op te lossen en dat [eiser] zijn vordering handhaaft.
4.9.
Nu Pater Pio niet betwist dat zij verplicht is om de door haar opgeslagen goederen van het perceel van [eiser] te verwijderen, zal de gevorderde ontruiming worden toegewezen. De gevorderde ontruimingstermijn van 7 dagen acht de rechtbank echter onredelijk kort, mede gelet op de beperkende overheidsmaatregelen ter bestrijding van de coronacrisis. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat niet concreet door [eiser] is gesteld en ook niet is gebleken dat hij daadwerkelijk nadeel of hinder ondervindt van de opgeslagen goederen. Bovendien staat niet vast dat het gegeven dat de goederen niet eerder zijn weggehaald, uitsluitend aan Pater Pio te wijten is. De rechtbank zal bepalen dat Pater Pio de opgeslagen goederen binnen 30 dagen na de datum van dit vonnis moet hebben weggenomen.
4.10.
Anders dan [eiser] heeft gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een dwangsom aan de veroordeling te verbinden of de gevraagde machtiging toe te wijzen. Dat Pater Pio niet vrijwillig aan het vonnis zal voldoen is niet aannemelijk geworden. Verder acht de rechtbank geen gronden aanwezig om [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] naast Pater Pio tot ontruiming te veroordelen. [eiser] heeft niet concreet gemotiveerd welke zich op het perceel bevindende zaken aan hen persoonlijk zouden toebehoren. Verder heeft [eiser] onvoldoende omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat aan hen als bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt van het gegeven de aan Pater Pio toebehorende goederen zich geruime tijd op zijn perceel hebben bevonden.
De gevorderde gebruikersvergoeding
4.11.
De door [eiser] gevorderde gebruikersvergoeding is gegrond op ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank overweegt dat [eiser] echter onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij schade heeft geleden vanwege de aanwezigheid van de door Pater Pio gestalde goederen. Weliswaar stelt [eiser] dat hij de ruimte die door de spullen in beslag wordt genomen niet kan verhuren en daardoor inkomsten misloopt, maar nergens blijkt uit dat [eiser] het voornemen en de gelegenheid had om die ruimte daadwerkelijk te verhuren. Pater Pio heeft onweersproken aangevoerd dat de ruimte ook niet werd verhuurd voordat zij die in gebruik nam. Ook volgt de rechtbank niet waaruit de verrijking van Pater Pio vanwege de (verlengde) aanwezigheid van de spullen op het perceel van [eiser] zou bestaan, nu vaststaat dat deze spullen bestemd zijn om afgevoerd te worden naar Oost-Europa en niet door Pater Pio worden gebruikt. [eiser] heeft verder nog aangevoerd dat hij per brief van 1 oktober 2019 aan Pater Pio heeft aangekondigd dat hij opslagkosten in rekening zal brengen. De rechtbank gaat daaraan voorbij, omdat uit deze eenzijdige kennisgeving op zichzelf geen betalingsverplichting voor Pater Pio kan zijn ontstaan. Aldus is niet komen vast te staan dat Pater Pio een gebruiksvergoeding verschuldigd is. Evenmin aan de orde is dan ook dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn. De vordering zal worden afgewezen.
De vorderingen
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat uitsluitend de vordering tot verwijdering van de opgeslagen goederen van het perceel van [eiser] door Pater Pio zal worden toegewezen. Alle overige vorderingen zullen worden afgewezen.
4.13.
[eiser] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Pater Pio worden begroot op:
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
2.228,00(2 punten, tarief IV)
Totaal € 6.428,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Pater Pio om al haar goederen uit de woning, schuur en van het erf van [eiser] te verwijderen binnen dertig dagen na de datum van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Pater Pio begroot op € 6.428,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 8 december 2021.