4.4Het oordeel van de rechtbank
Historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte
Uit het Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie volgt dat voor de toegang tot bewaarde verkeers- en locatiegegevens ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek een voorafgaande rechterlijke toetsing vereist is. Het Openbaar Ministerie kan in dit verband niet als onafhankelijke autoriteit worden aangemerkt.
In het onderhavige onderzoek zijn – met machtiging van de officier van justitie – de historische verkeersgegevens opgevraagd van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , die door de politie aan verdachte worden gekoppeld. Deze gegevens zijn weliswaar opgevraagd in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering, maar gelet op het arrest van het Hof van Justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgevraagde verkeersgegevens achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit.
In het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (ECLI:C:2020:791) geeft het Hof van Justitie een beoordelingskader met betrekking tot de vraag hoe om te gaan met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht is verkregen. Het Hof van Justitie overweegt dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie uitsluitend een zaak van nationaal recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van informatie/bewijs. De rechtbank zal daarom het beoordelingskader van artikel 359a Sv toepassen.
Uit het dossier volgt dat van telefoonnummer [telefoonnummer 2] de historische verkeersgegevens zijn opgevraagd over de periode van 1 september 2020 tot en met 11 februari 2021. Van telefoonnummer [telefoonnummer 1] zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd over de periode van 1 september 2020 tot en met 15 februari 2021.
Dat deze historische verkeersgegevens achteraf gezien op onrechtmatige wijze zijn verkregen, moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit verzuim levert een schending op van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM.
Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag tot welk rechtsgevolg dit vormverzuim moet leiden. De rechtbank overweegt dat aannemelijk is dat de rechter-commissaris, in het geval aan de rechter-commissaris was verzocht de vorderingen tot verstrekking van de verkeersgegevens vooraf te toetsen, een machtiging zou hebben verleend om die verkeersgegevens te vorderen. Het eventuele nadeel van de schending is dus beperkt. Verder kan niet worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim, zonder dat daar door de rechtbank een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
Betrouwbaarheid medeverdachte [medeverdachte 1]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie en ter terechtzitting uitgebreide verklaringen afgelegd, die op bepaalde punten niet met elkaar overeenkomen. De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] met name wisselend heeft verklaard over de gang van zaken ná het passeren van de Duitse grens na afloop van het schietincident. Ter terechtzitting heeft hij daarvoor ook een uitleg gegeven, namelijk dat hij wilde voorkomen dat zijn vriendin bij de strafzaak zou worden betrokken.
Over de gebeurtenissen vanaf het moment dat hij in zijn auto stapte tot en met het schietincident bij het tankstation heeft hij echter consistent verklaard. Zijn verklaringen tot en met het schietincident worden ook ondersteund door de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] ( [medeverdachte 1] ), [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] (verdachte) en [telefoonnummer 5] ( [medeverdachte 2] ) en de camerabeelden bij het tankstation. De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] over het schietincident daarom betrouwbaar.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, gelet op de voorgaande overwegingen, op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 november 2020 heeft medeverdachte [medeverdachte 1] zijn auto, een Ford C-Max met kenteken [kenteken] , uitgeleend aan zijn dealer [naam 1] . Op 22 november 2020 rond 17.30 uur kreeg hij de auto terug, met het verzoek om [naam 1] en de andere inzittende, een Somaliër die achterin de auto zat, ergens af te zetten. [medeverdachte 1] en [naam 1] hadden afgesproken om de hoek bij de woning van [medeverdachte 1] ’s ouders, aan de [adres] . Op aanwijzingen van [naam 1] is [medeverdachte 1] eerst naar de flat van de vriendin van [naam 1] gereden, gelegen aan de [locatie 1] . Vervolgens heeft [naam 1] [medeverdachte 1] gevraagd om naar tankstation [tankstation] aan de [locatie 2] te rijden, zodat hij sigaretten kon kopen. Toen zij bij het tankstation aankwamen, hoorde [medeverdachte 1] dat [naam 1] zei: ‘Ja, dat zijn ze!’ [naam 1] heeft [medeverdachte 1] vervolgens geïnstrueerd nog een stukje verder te rijden en een u-bocht te maken om terug te keren naar het tankstation. Hierna is [medeverdachte 1] het terrein van het tankstation op gereden en heeft hij zijn auto achter de auto van [slachtoffer] stil gezet. [slachtoffer] was op dat moment in de tankshop. Bij het verlaten van de tankshop is [slachtoffer] naar de auto van [medeverdachte 1] gelopen en heeft hij kort met de bijrijder (volgens [medeverdachte 1] was dat [naam 1] ) gepraat. Vervolgens is [slachtoffer] weer in zijn auto gestapt en is hij enkele meters naar voren gereden. [medeverdachte 1] is achter [slachtoffer] aan gereden en heeft zijn auto schuin achter de auto van [slachtoffer] neergezet. [slachtoffer] en de andere inzittende van zijn auto zijn toen uitgestapt. Ook [naam 1] is uit de auto van [medeverdachte 1] gestapt. [naam 1] is op [slachtoffer] afgelopen en heeft een vuurwapen afgevuurd, waarbij [slachtoffer] in zijn rechter schouder werd geraakt.
Dit letsel was, zo luidt de conclusie van het forensisch geneeskundig letselverslag, potentieel dodelijk.
[slachtoffer] is daarop de tankshop in gevlucht en de andere inzittende van de auto van [slachtoffer] is weggerend. [naam 1] is kort achter [slachtoffer] aangerend en heeft naar hem geroepen: ‘Ik maak je dood, joh!’ Daarna is [naam 1] weer in de auto van [medeverdachte 1] gestapt. De Somaliër die achterin de auto zat is vervolgens uitgestapt en achter het stuur van de auto van [slachtoffer] gaan zitten. Na een vergeefse poging om die auto achteruit te rijden is de Somaliër uitgestapt en heeft hij weer plaatsgenomen achterin de auto van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] is daarop, met [naam 1] en de Somaliër in de auto, weggereden richting Duitsland. In Duitsland zijn ze gestopt bij een bosperceel ter hoogte van de [locatie 3] in Ahaus. Daar is het vuurwapen achtergelaten. Enkele dagen later vond de Duitse politie op aanwijzingen van [medeverdachte 1] in dat bosperceel een pistool van het merk CZ, type 27, kaliber 7.65 mm. Op het terrein van het tankstation werd op de avond van het schietincident een huls gevonden.
Uit onderzoek van het NFI leidt de rechtbank af dat deze huls uit het pistool komt dat in het bosperceel aan de [locatie 3] is gevonden.
Op 27 januari 2021 werd verdachte aangehouden in de woning van zijn vriendin aan de [locatie 1] . In de woning werd 33,72 gram cocaïne, een hoeveelheid fenacetine en een weegschaaltje gevonden.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanaf eind 2019 cocaïne kocht van [naam 1] . Ook [getuige 1] heeft verklaard dat hij gedurende anderhalf tot twee jaar drugs kocht van [naam 1] en dat hij daarvoor geld heeft overgemaakt op de bankrekening van verdachte. Verder heeft [getuige 2] verklaard dat [naam 1] / [naam 1] de dealer was van haar ex-vriend.
Feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de verklaringen van [medeverdachte 1] , [getuige 2] en de verklaring van verdachte zelf bij de raadkamer gevangenhouding op 10 februari 2021, stelt de rechtbank vast dat verdachte [naam 1] genoemd wordt. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [naam 1] en een Somalische man bij hem in de auto zaten. [naam 1] was de bijrijder en de Somalische man zat achterin. Op de camerabeelden is te zien dat de bijrijder die uitstapt de schutter is. De schutter droeg een broek met aan de buitenzijde van beide benen een lichte verticale streep. In de woning van de vriendin van verdachte, waar hij is aangehouden, zijn twee broeken met een witte streep aangetroffen. In de periode rond het schietincident bij het tankstation [tankstation] straalden de telefoons van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dezelfde zendmasten in de buurt van het tankstation en, na het schietincident, in Duitsland aan. [getuige 2] heeft verklaard dat zij op de avond van het schietincident van de vriendin van verdachte heeft gehoord dat verdachte bij het schietincident betrokken was.
Op grond van de verklaring van [medeverdachte 1] , de historische verkeersgegevens van de telefoons van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de camerabeelden van het tankstation, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 22 november 2020 bij tankstation [tankstation] met een pistool in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten en dat hij [slachtoffer] daarbij in de rechter schouder heeft geraakt.
Verdachte heeft direct daarna tegen [slachtoffer] geroepen: ‘Ik maak je dood, joh’. Uit het forensisch geneeskundig letselverslag volgt dat het letsel van [slachtoffer] potentieel dodelijk was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het (vol) opzet had [slachtoffer] om het leven te brengen en acht een poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Na het schietincident zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk naar Duitsland gereden. Ook in Duitsland straalden hun telefoons in dezelfde omgeving zendmasten aan. Het vuurwapen waarmee op [slachtoffer] is geschoten, is gevonden in een bosperceel in Duitsland. Niet is gebleken dat het wapen tijdens de rit van het tankstation naar het bosperceel uit de beschikkingsmacht van verdachte is geraakt. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen en de in het wapen aanwezige munitie in Enschede en in Duitsland voorhanden heeft gehad.
Medeplegen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de feiten 1 en 2 tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 2] , die achterin de auto van [medeverdachte 1] zat, heeft gepleegd. De rechtbank oordeelt daar anders over. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] in de auto van [medeverdachte 1] aanwezig was gedurende de rit vanaf de [adres] in Enschede, via het tankstation naar Duitsland. Echter is niet gebleken van enige bijdrage van [medeverdachte 2] aan de poging tot doodslag. Uit het dossier kan niets worden afgeleid over afspraken tussen verdachte en [medeverdachte 2] , over een taakverdeling of een andere bijdrage van [medeverdachte 2] van voldoende gewicht aan de poging tot doodslag. De verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] in de auto zou hebben geroepen: ‘schiet, schiet’, wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel en is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van medeplegen. Het ná het schieten proberen te verplaatsen van de auto van [slachtoffer] maakt dat niet anders.
Evenmin is gebleken dat [medeverdachte 2] op enige wijze de beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwapen. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde onderdeel medeplegen.
Feiten 3 en 4
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In de woning van de vriendin van verdachte is een handelshoeveelheid cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat deze cocaïne van hem was. Ook is er een hoeveelheid fenacetine in de woning aangetroffen. Dit is een versnijdingsmiddel voor cocaïne.
In twee telefoons van verdachte zijn contacten en sms-berichten aangetroffen die wijzen op de handel in verdovende middelen. Verder hebben [medeverdachte 1] en [getuige 1] verklaard dat zij cocaïne kochten van verdachte. Ook [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte de dealer van haar ex-vriend was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte cocaïne heeft verkocht, geleverd en vervoerd. Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 1] acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit gedurende de gehele tenlastegelegde periode, van 1 december 2019 tot en met 27 januari 2021 heeft gedaan.