ECLI:NL:RBOVE:2021:4679

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
9375773 \ CV EXPL 21-1831
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke veroordeling tot betaling van openstaande facturen en boete in het kader van een betalingsregeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiser, een natuurlijke persoon, en de gedaagden, een besloten vennootschap en een borg. De eiser vorderde betaling van een openstaand factuurbedrag van € 250,00, een boete van € 755,58 en wettelijke handelsrente, alsook proceskosten. De gedaagde sub 1, een besloten vennootschap, had diensten afgenomen van Ergatis B.V. en was in gebreke gebleven met de betaling van de ontvangen facturen. Na het aangaan van een betalingsregeling, waarbij gedaagde sub 1 zich niet aan de afgesproken termijnen hield, heeft Ergatis haar vorderingen overgedragen aan de eiser. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 de betalingsregeling niet tijdig is nagekomen en dat de borg, gedaagde 2, hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen van gedaagde sub 1. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en proceskosten, en de hoogte van de boete vastgesteld op € 755,58. De uitspraak benadrukt de gevolgen van het niet nakomen van betalingsregelingen en de aansprakelijkheid van borgstellingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats: Almelo
Zaaknummer : 9375773 \ CV EXPL 21-1831
Vonnis van 7 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , [Land] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Aartsen & Somers,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] ALMELO B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
vertegenwoordigd door de [gedaagde 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
verschenen in persoon,
gezamenlijk te noemen: gedaagden.

1.De beslissing in het kort

1.1.
[gedaagde sub 1] heeft diensten van Ergatis B.V. (hierna te noemen: Ergatis) afgenomen. Nadat [gedaagde sub 1] de daarvoor ontvangen facturen (gedeeltelijk) onbetaald liet, zijn deze partijen schriftelijk een betalingsregeling overeengekomen. In deze betalingsregeling is onder meer afgesproken dat als [gedaagde sub 1] zich niet aan de betalingstermijnen houdt, zij een boete aan Ergatis moet betalen. [gedaagde sub 1] is de betalingsregeling vervolgens niet (tijdig) nagekomen
1.2.
[gedaagde 2] heeft zich in de betalingsregeling als borg gesteld voor de vorderingen van Ergatis op [gedaagde sub 1] . Ergatis heeft deze vorderingen vervolgens aan [eiser] overgedragen. [eiser] is uiteindelijk deze procedure gestart.
1.3.
De kantonrechter veroordeelt gedaagden hoofdelijk het nog openstaande factuurbedrag van € 250,00 en een boete aan [eiser] te betalen. De boete stelt de kantonrechter vast op een bedrag van € 755,58. Nu [eiser] (bijna geheel) in het gelijk wordt gesteld, wijst de kantonrechter tevens de door [eiser] gevorderde wettelijke handelsrente en proceskostenveroordeling toe.

2.De procedure

2.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- een e-mail van gedaagden van 10 augustus 2021;
- een pleitnota van [eiser] ;
- de door beide partijen ingediende producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft via skype plaatsgevonden op 15 november 2021, waarna vandaag vonnis wordt uitgesproken.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde sub 1] heeft diensten afgenomen van Ergatis. Nadat [gedaagde sub 1] de daarvoor ontvangen facturen (gedeeltelijk) onbetaald liet, hebben deze partijen op 3 september 2019 schriftelijk een betalingsregeling getroffen.
3.2.
In de betalingsregeling is opgenomen dat [gedaagde sub 1] nog een bedrag van € 5.287,19 aan Ergatis verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Afgesproken is dat [gedaagde sub 1] het hiervoor genoemde bedrag in maandelijkse termijnen van € 250,00 aan de gemachtigde van Ergatis zou betalen, in die zin dat de gemachtigde van Ergatis het bedrag telkens uiterlijk de eerste dag van de maand op haar bankrekening diende te hebben ontvangen. De eerste termijn moest op 1 oktober 2019 zijn ontvangen.
3.3.
In de betalingsregeling zijn bovendien onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“4. Indien deze betalingsregeling door partij B niet op stipte wijze wordt nagekomen, dan wordt het nog openstaande bedrag terstond direct opeisbaar, zonder dat hiervoor een afzonderlijke ingebrekestelling vereist is. Tevens wordt partij B alsdan een boete, niet zijnde incasso-kosten, verschuldigd, welke bij deze gefixeerd worden op 15% van het nog openstaande bedrag op het moment dat partij B voor het eerst de afbetalingsregeling niet stipt nakomt. (…)
6. In geval partij B deze afbetalingsovereenkomst niet stipt nakomt, is de [gedaagde 2] , naast partij B als borg hoofdelijk aansprakelijk voor alle verplichtingen die voor partij B uit deze overeenkomst voortvloeien.”
3.4.
Op 24 juni 2021 heeft Ergatis haar vorderingen op gedaagde(n), zoals vermeld in de betalingsregeling, aan [eiser] overgedragen. Hiervan is aan gedaagden mededeling gedaan.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert samengevat hoofdelijke veroordeling van gedaagden om aan [eiser] te betalen:
  • het nog openstaande bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 juli 2021;
  • de wettelijke handelsrente van € 392,51 (berekend over het openstaande bedrag tot 11 juni 2021);
  • een boete van € 793,07;
  • de proceskosten, inclusief nakosten.
4.2.
[eiser] voert daartoe aan dat [gedaagde sub 1] zich niet aan de betalingsregeling heeft gehouden en als gevolg daarvan bovengenoemde bedragen aan [eiser] verschuldigd is.
4.3.
Gedaagden hebben verweer gevoerd.

5.De beoordeling

Procespartijen

5.1.
Ergatis heeft haar vorderingen op [gedaagde sub 1] overgedragen aan [eiser] , waardoor [eiser] in deze procedure als eisende partij optreedt. Tussen partijen is bovendien niet in geschil dat [gedaagde 2] zich als borg heeft gesteld voor de vorderingen van Ergatis op [gedaagde sub 1] en [gedaagde 2] dan ook tevens (hoofdelijk) door [eiser] kan worden aangesproken.
Openstaand factuurbedrag
5.2.
Gedaagden stellen dat [gedaagde sub 1] de betalingsregeling is nagekomen. Zij voeren daartoe aan dat [gedaagde sub 1] slechts enkele keren een aanmaning heeft ontvangen en zij telkens binnen de daarin genoemde termijnen de bedragen (alsnog) heeft voldaan. Er zouden op dit moment geen termijnen meer open staan.
5.3.
Partijen verschillen niet van mening over de momenten, waarop [gedaagde sub 1] betalingen aan (de gemachtigde van) Ergatis heeft voldaan. [gedaagde sub 1] heeft in oktober tot en met december 2019 de betalingstermijnen met enkele dagen vertraging voldaan. De maanden daaropvolgend heeft [gedaagde sub 1] tijdig betaald. [gedaagde sub 1] heeft de termijn van april 2019 overgeslagen, waardoor de daarop volgende maandelijkse betalingen telkens een (kleine) maand achter liepen.
5.4.
Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] een door hem op 19 augustus 2019 betaald bedrag van € 250,00 onterecht als termijnbetaling aangemerkt en op het bedrag van € 5.287,19 in mindering gebracht. Dit betrof een betaling, die reeds vóór de betalingsregeling had plaatsgevonden. Zoals ook expliciet uit de betalingsregeling blijkt, was daar in de betalingsregeling al rekening mee gehouden. Door dit bedrag wel aan te merken als betaling onder de betalingsregeling, is [gedaagde sub 1] er – ten onrechte – van uitgegaan dat hij alle betalingstermijnen uit de betalingsregelingen had voldaan. Dit terwijl hij nog € 250,00 diende te voldoen.
5.5.
Dat Ergatis niet voor iedere te late betaling een aanmaning heeft gestuurd, doet niets af aan de opeisbaarheid van de vordering. In de betalingsregeling staan namelijk termijnen, waarbinnen de door [gedaagde sub 1] betaalde bedragen door (de gemachtigde van) Ergatis moesten zijn ontvangen. Bovendien zijn Ergatis en [gedaagde sub 1] in de betalingsregeling overeengekomen dat voor de opeisbaarheid geen ingebrekestelling is vereist.
5.6.
Gezien het voorgaande wijst de kantonrechter de vordering tot betaling van het bedrag van € 250,00 toe.
Boete
5.7.
Vaststaat dat in de betalingsregeling is overeengekomen dat als [gedaagde sub 1] de afbetalingsregeling niet (tijdig) nakomt, zij een boete aan Ergatis verschuldigd is. De boete betreft 15% over het bedrag dat open staat op het moment dat [gedaagde sub 1] de betalingsregeling voor het eerst niet (tijdig) nakomt.
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste termijn van € 250,00, met vervaldatum 1 oktober 2019, niet tijdig door [gedaagde sub 1] is betaald. Per brief van 2 oktober 2019 heeft (de gemachtigde van) Ergatis [gedaagde sub 1] aangezegd dat als [gedaagde sub 1] niet binnen drie dagen alsnog € 250,00 voldoet, Ergatis aanspraak zal maken op de contractuele boete van € 793,07. [gedaagde sub 1] heeft op 3 oktober 2019 alsnog € 250,00 aan (de gemachtigde van) Ergatis betaald.
5.9.
De tweede betalingstermijn, met vervaldatum 1 november 2019, heeft [gedaagde sub 1] op 4 november 2019 betaald. Aangezien [gedaagde sub 1] wederom niet tijdig had betaald, is de in de betalingsregeling opgenomen boete alsnog verschuldigd geworden. Dit heeft de gemachtigde van Ergatis ook per brief van 4 november 2019 aan [gedaagde sub 1] laten weten.
5.10.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de boete van 15% moet worden berekend over het bedrag dat begin oktober 2019 open stond, aangezien dat het moment was waarop [gedaagde sub 1] voor het eerst de betalingsregeling niet tijdig nakwam. Dit zou uit de betalingsregeling volgen. Nu Ergatis echter zelf in haar brief van 2 oktober 2019 heeft aangegeven de boete niet te zullen heffen indien [gedaagde sub 1] binnen drie dagen alsnog de eerste termijn zou betalen en de betaling vervolgens binnen die termijn is voldaan, mochten gedaagden ervan uitgaan dat de daarna verschuldigde boete slechts zou worden berekend over het bedrag dat open stond op het moment dat Ergatis een tweede maal de betalingsregeling niet tijdig zou nakomen. Aangezien dit in november 2019 was en op dat moment nog een bedrag van € 5.037,19 open stond, is de kantonrechter van oordeel dat de boete over dit bedrag dient te worden berekend. De boete van 15% komt hierdoor neer op een bedrag van € 755,58.
5.11.
Gedaagden stellen dat het heffen van een dergelijk hoge boete in dit geval niet redelijk is. Vaststaat echter dat [gedaagde sub 1] op 3 september 2019 akkoord is gegaan met de betalingsregeling, waarin (de hoogte van) deze boete is overeengekomen.
5.12.
De kantonrechter wijst de vordering tot het betalen van een boete dan ook toe, in die zin dat de hoogte van de boete wordt vastgesteld op € 755,58.
Wettelijke handelsrente
5.13.
Nu vaststaat dat [gedaagde sub 1] niet (tijdig) haar betalingsverplichtingen aan Ergatis is nagekomen (en ook in de betalingsregeling is afgesproken dat [gedaagde sub 1] de wettelijke handelsrente aan Ergatis is verschuldigd), wijst de kantonrechter de vordering tot het betalen van de wettelijke handelsrente toe.
Proceskosten
5.14.
De rechtbank veroordeelt gedaagden – als de in het ongelijk gestelde partijen – hoofdelijk in de proceskosten van [eiser] , waaronder de nakosten. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde €
374,00(2 punten × tarief € 187,00)
Totaal € 733,21
5.15.
De gevorderde nakosten zullen conform de landelijke aanbeveling worden begroot op het tarief van een half punt gemachtigdesalaris, te weten € 93,50.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 392,51 aan wettelijke handelsrente tot 11 juni 2021;
6.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 755,58 aan contractuele boete;
6.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van deze procedure, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 733,21, en de nakosten tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 93,50;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021. (JK)