ECLI:NL:RBOVE:2021:4588

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
ak_21_240
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden wegens niet tijdig melden bij de GGD

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de afwijzing van een subsidieaanvraag door het CAK namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiseres, een instelling voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg, had een aanvraag ingediend voor subsidie op basis van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet binnen 24 uur na aanvang van de zorg een melding had gedaan bij de GGD. De rechtbank oordeelde dat per diagnose-behandelcombinatie (DBC) een melding moet worden gedaan. Eiseres had wel een melding gedaan van de crisis-DBC, maar niet van de daaropvolgende opname-DBC. De rechtbank vond de afwijzing van de subsidieaanvraag onevenredig in verhouding tot de doelen van de regeling. De rechtbank oordeelde dat de Minister in dit specifieke geval geen aanleiding had om de subsidie te weigeren op basis van het niet doen van een tweede melding. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoed moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/240
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], te [vestigingsplaats] , eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Knoester.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres voor subsidie vanuit de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (de Subsidieregeling) afgewezen.
Bij besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Namens eiseres zijn verschenen [persoon 1] en [persoon 2] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres is een instelling voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg. Op 23 augustus 2017 rond 6:00 uur is een cliënt met ernstige psychische problemen op basis van een inbewaringstelling klinisch opgenomen bij eiseres. Naar aanleiding daarvan is een diagnose-behandelcombinatie (DBC) geopend voor een crisisopname (de crisis-DBC). Eiseres heeft op 23 augustus 2017 bij de GGD melding gedaan van de opname van een onverzekerde. Deze melding heeft het nummer 013714417 gekregen.
Diezelfde dag is om 7:30 uur een geneeskundige verklaring opgesteld en een rechterlijke machtiging aangevraagd om de behandeling te kunnen vervolgen. Ook is per 24 augustus 2017 een DBC geopend voor de (reguliere) opname van de cliënt (de opname-DBC). Op 24 augustus 2017 heeft de rechter de inbewaringstelling beëindigd en een rechterlijke machtiging afgegeven met een looptijd tot 24 februari 2018. Deze rechterlijke machtiging is nadien verlengd. De cliënt is vanaf 23 augustus 2017 tot en met 27 februari 2018 onafgebroken klinisch opgenomen geweest bij eiseres. Ook daarna is eiseres de cliënt blijven behandelen.
Op 4 december 2017 heeft eiseres bij verweerder subsidie aangevraagd voor het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan een onverzekerde persoon als bedoeld in de Subsidie-regeling. De kosten voor deze zorg zijn opgenomen in de factuur met nummer 805321. Deze factuur ziet op de behandeling voor crisiszorg op 23 augustus 2017. In de subsidieaanvraag heeft eiseres het meldingsnummer 013714417 vermeld. Verweerder heeft eiseres deze subsidie verleend.
Op 13 november 2018 heeft eiseres bij verweerder subsidie aangevraagd voor de kosten voor zorg die zijn opgenomen in de factuur met nummer 814980 ten bedrage van € 115.073,84. Deze factuur heeft betrekking op de zorg die in de periode van 24 augustus 2017 tot en met 23 augustus 2018 is verleend aan de cliënt. In de aanvraag heeft eiseres wederom het meldingsnummer 013714417 vermeld. Bij het primaire besluit heeft de manager van de afdeling Registratie & Beschikken van het Centraal Administratie Kantoor (het CAK) deze aanvraag namens verweerder geweigerd.
Op 23 oktober 2019 heeft eiseres een nieuwe factuur met nummer 829249 ten bedrage van € 97.204,14 ingediend ter vervanging van de factuur 814980. De reden daarvoor is dat is gebleken dat de cliënt aan het eind van de opname een zorgverzekering heeft afgesloten.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft de manager Klantcontact ZVW van het CAK namens verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft de weigering om eiseres vanuit de Subsidieregeling subsidie te verstrekken voor de zorg die is verleend in de periode van 24 augustus 2017 tot en met 23 augustus 2018 in stand gelaten. De reden daarvoor is dat eiseres volgens verweerder niet voldoet aan de voorwaarden voor subsidie-verlening, omdat zij niet binnen 24 uur na aanvang van de gefactureerde zorg een melding heeft gedaan bij de GGD. Eiseres heeft de zorg die is aangevangen op 24 augustus 2017 helemaal niet gemeld, zij heeft slechts verwezen naar de melding die betrekking had op de zorg die op 23 augustus 2017 is verleend en waarvoor ook al subsidie is verleend. Verweerder volgt eiseres niet voor zover zij stelt dat volstaan kon worden met één melding omdat in feite sprake is van één zorghandeling die vanwege de DBC-systematiek is opgedeeld in twee DBC’s en facturen. De Subsidieregeling bepaalt dat melding moet worden gedaan van “het verlenen van zorg”. Daarmee wordt volgens verweerder bedoeld: elke keer dat zorg wordt geleverd aan een patiënt. Volgens verweerder is het dus niet zo dat voor één behandeltraject kan worden volstaan met één melding. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de wijziging van de Subsidieregeling per 1 maart 2018 en de Nota van Toelichting bij deze wijziging (Staatscourant 2018, nr. 7636, 19 december 2017). Verweerder is van mening dat eiseres contact met hem had moeten opnemen als de informatie over het doen van een melding voor haar niet duidelijk was. Dat zij dit niet heeft gedaan, komt volgens verweerder voor haar eigen rekening en risico. Nu sprake is van een regel van dwingend recht, ziet verweerder geen mogelijkheid om van deze regel af te wijken.
Beslissingsbevoegdheid en mandaat
3. De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of de medewerkers van het CAK bevoegd waren om het primaire besluit en het bestreden besluit namens verweerder te nemen. De rechtbank heeft hierover schriftelijke vragen gesteld aan het CAK en dit onderwerp is ook besproken op de zitting van 23 september 2021. Uit dit onderzoek is de rechtbank gebleken dat de desbetreffende medewerkers van het CAK op grond van ondermandaat bevoegd waren om de besluiten namens verweerder te nemen.
De rechtbank stelt verder vast dat onder het bestreden besluit niet staat dat het is genomen namens verweerder. Dit is in strijd met artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vindt het aannemelijk dat eiseres hier niet door is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Geschil
4. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van noodzakelijke zorg, dat eiseres deze zorg niet uit een andere bron vergoed heeft gekregen of kon krijgen en dat de kosten ook niet op de cliënt kunnen worden verhaald. Verder is niet in geschil dat het gaat om zorg in de zin van artikel 11 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat de gedeclareerde kosten niet hoger zijn dan in Nederlandse marktomstandigheden passend is te achten.
Het geschil spitst zich enkel toe op de vraag of eiseres het verlenen van de zorg, waarvoor subsidie is gevraagd, (tijdig) heeft gemeld bij de GGD.
Is een afzonderlijke (tweede) melding vereist voor de reguliere opname?
5.1 Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder de subsidie ten onrechte heeft geweigerd, omdat sprake is van één behandeltraject, waarvoor slechts één melding hoefde te worden gedaan. Het gaat volgens eiseres om één aaneengesloten, medisch noodzakelijke behandeling en daarmee om één zorgtraject. Dit traject is binnen 24 uur na aanvang van de zorg en dus tijdig gemeld. Eiseres stelt dat daarbij sprake was van één doorlopende behandeling en niet van een vervolgtraject. In dit geval deed zich de bijzondere omstandigheid voor dat al vanaf het begin duidelijk was dat niet kon worden volstaan met een crisisopname en dat een langdurige reguliere opname nodig was. Daarom is op de eerste dag meteen een rechterlijke machtiging aangevraagd en is de crisisopname diezelfde dag nog overgegaan in een reguliere opname. Dat de opname-DBC pas op 24 augustus 2017 is geopend heeft te maken met het feit dat het technisch niet mogelijk is om de opname-DBC op dezelfde dag in te laten gaan als de crisis-DBC. Voor zover al sprake was van een vervolgtraject of vervolgzorg, bestond volgens eiseres in augustus 2017 geen verplichting om deze apart te melden. Volgens eiseres geeft verweerder een onjuiste uitleg aan het begrip “het verlenen van zorg” die niet voortvloeit uit de Subsidieregeling of de toelichting daarop. In de regeling staat niet dat per DBC een afzonderlijke melding moet worden gedaan. In de regeling staat alleen dat per DBC moet worden gedeclareerd. Volgens eiseres is de melding alleen bedoeld om instanties als de GGD de mogelijkheid te geven om ervoor te zorgen dat de betrokkene alsnog wordt verzekerd, waardoor de kosten onder de Zvw zouden komen te vallen. Eiseres is van mening dat uit de wijziging van de Subsidieregeling per 1 maart 2018 en de toelichting daarop niet kan worden afgeleid dat in een geval als dit op grond van de oude regeling meerdere meldingen moesten worden gedaan.
5.2 De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
5.2.1 Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Subsidieregeling, zoals deze bepaling gold in de periode waar het in deze zaak om gaat, wordt subsidie uitsluitend verstrekt indien de zorgaanbieder van het verlenen van zorg aan een onverzekerde binnen 24 uur volgende op de dag dat de zorg is verleend melding heeft gedaan aan de gemeentelijke geneeskundige dienst in de regio van de zorgaanbieder (de GGD).
5.2.2 Deze meldingsplicht is gekoppeld aan “het verlenen van zorg”. Dit begrip is in de Subsidieregeling niet gedefinieerd of gepreciseerd. Ook in de Nota van Toelichting bij deze regeling (Staatscourant 2017, nr. 10332) staat geen uitleg van dit begrip.
5.2.3 In de meldingsplicht op grond van de Subsidieregeling is geen onderscheid gemaakt tussen zorg die wordt verleend in het kader van een DBC en zorg die niet valt onder een DBC. In de Subsidieregeling is geen expliciete koppeling gemaakt tussen de DBC-systematiek en de meldingsplicht. In de Subsidieregeling en de toelichting daarop wordt alleen gesproken over DBC’s in het kader van de declaratie, aanvraag en uitbetaling van de subsidie en niet in het kader van de meldingsplicht.
5.2.4 Over zorg die niet onder een DBC valt, is in de Subsidieregeling bepaald dat de subsidie per kwartaal wordt verstrekt en dat de subsidieaanvraag wordt ingediend uiterlijk drie maanden na afloop van het kwartaal waarin de zorg is verleend. In de toelichting op deze bepaling staat dat de subsidie per kwartaal moet worden aangevraagd om de administratieve lasten te beperken en dat dit betekent dat de zorgaanbieder niet per zorgverrichting declareert, maar in voorkomende gevallen de declaraties verzamelt en per kwartaal (achteraf) aan het CAK stuurt.
5.2.5 Voor zorg die wordt verleend in het kader van een DBC is in de Subsidieregeling een afwijkende regeling opgenomen voor het indienen van declaraties en het aanvragen van subsidie. Een DBC heeft een looptijd van maximaal één jaar. Binnen een DBC worden meerdere (vaak zelfs heel veel) zorgverrichtingen gedaan. Deze zorg wordt in het kader van de declaratiesystematiek aangemerkt als één traject. De zorg die onder een DBC valt, hoeft niet gedeclareerd te worden per zorgverrichting. Deze zorg wordt ook niet gedeclareerd per kwartaal, maar pas na het sluiten van de DBC. Per DBC dient de zorgverlener één declaratie en één subsidieaanvraag in.
5.2.6 De zorg die in dit geval is verleend aan de cliënt viel onder twee DBC’s. De zorg die is verleend op 23 augustus 2017 viel onder de crisis-DBC en de zorg die is verleend in de periode van 24 augustus 2017 tot en met 23 augustus 2018 viel onder de opname-DBC. Eiseres heeft deze zorg, conform de Subsidieregeling, gedeclareerd per DBC en zij heeft ook, conform deze regeling, per DBC een subsidie aangevraagd.
5.2.7 Vervolgens is het de vraag op welk moment of welke momenten eiseres de zorg die zij op basis van de beide DBC’s aan de cliënt heeft verleend, moest melden bij de GGD.
5.2.8 Partijen zijn het erover eens dat voor zorg die onder een DBC valt niet de verplichting geldt om elke afzonderlijke zorgverrichting te melden. De rechtbank sluit zich bij dit standpunt aan. Uit hetgeen in de Subsidieregeling is bepaald over het indienen van declaraties en het aanvragen van de subsidie voor zorg die is verleend in het kader van een DBC leidt de rechtbank af dat in deze regeling voor deze zorg is aangesloten bij de DBC-systematiek. Naar het oordeel van de rechtbank past een verplichting om elke zorgverrichting afzonderlijk te melden niet in deze systematiek.
5.2.9 Als niet elke zorgverrichting hoeft te worden gemeld, dan is de vraag wat er dan wel moet worden gemeld. Gelet op het feit dat per DBC een declaratie en een subsidieaanvraag moet worden ingediend en met inachtneming van het feit dat op het aanvraagformulier het meldingsnummer moet worden vermeld, is de rechtbank van oordeel dat uit de systematiek van de Subsidieregeling kan worden afgeleid dat ook per DBC een melding moet worden gedaan. De rechtbank is het met eiseres eens dat dit niet expliciet uit de Subsidieregeling blijkt, maar de rechtbank is van oordeel dat eiseres bij onduidelijkheid navraag had moeten doen bij verweerder of het CAK. Eiseres had er niet zonder meer vanuit mogen gaan dat zij in deze – ook volgens eiseres – bijzondere situatie kon volstaan met het doen van één melding.
5.2.10 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres op grond van de Subsidieregeling een afzonderlijke (tweede) melding had moeten doen voor de zorg die is verleend onder de opname-DBC. Voor zover dit voor eiseres niet duidelijk was, had zij dit moeten navragen bij verweerder of het CAK. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de melding voor de reguliere opname tijdig gedaan?
6.1 Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat de reguliere opname tijdig is gemeld bij de GGD. De crisisopname van de cliënt is gestart op 23 augustus 2017. Deze crisisopname is nog diezelfde dag overgegaan in een reguliere opname. De melding bij de GGD is gedaan nádat deze overgang had plaatsgevonden. Daarbij komt dat in die melding de rechterlijke machtiging al is genoemd. Hieruit volgt volgens eiseres dat de melding van 23 augustus 2017 zowel betrekking had op de crisisopname als op de reguliere opname.
6.2 De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
6.2.1 Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt uit de systematiek van de Subsidieregeling dat in het geval dat zorg wordt verleend in het kader van meerdere DBC’s per DBC een melding bij de GGD moet worden gedaan. In dit geval is zorg verleend op basis van twee afzonderlijke DBC’s, namelijk de crisis-DBC en de opname-DBC. Eiseres heeft op 23 augustus 2017 één melding gedaan bij de GGD. Uit de omstandigheid dat in deze melding staat “BOPZ opname in APZ middels IBS” leidt de rechtbank af dat deze melding betrekking heeft op de crisis-DBC. Uit de omstandigheid dat in de melding ook staat “afhankelijk van IBS/RM zitting” kan niet worden afgeleid dat deze melding (ook) betrekking heeft op de opname-DBC. Deze zinsnede bevestigt dat de rechterlijke machtiging op het moment van de melding nog niet was verleend. Daarbij komt dat de opname-DBC is gestart op 24 augustus 2017 en dat per DBC een afzonderlijke melding moet worden gedaan. Dit heeft eiseres niet gedaan, zodat geen sprake is van een tijdige melding van de zorg die is verleend in het kader van de opname-DBC.
6.2.2 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
Is het bestreden besluit in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur?
7.1 Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat eerst achteraf kenbaar is gemaakt dat voor vervolgzorg de voorwaarde geldt dat daarvoor een aparte melding moet worden gedaan. Dat dit het geval is staat volgens eiseres niet in de Subsidieregeling of de toelichting daarop. Volgens eiseres is het op deze wijze toepassen van het beleid door verweerder volstrekt onbillijk. Eiseres heeft een dienst van algemeen belang vervuld in het vertrouwen dat haar werkzaamheden zouden worden vergoed op grond van de Subsidieregeling die, als de uitleg van verweerder wordt gevolgd, erg onduidelijk was. Eiseres heeft hiervoor aanzienlijke kosten moeten maken die zij niet op een andere wijze vergoed kan krijgen.
Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder op grond van het evenredigheidsbeginsel niet in redelijkheid had kunnen weigeren om de subsidie te verlenen. Daartoe voert zij aan dat, voor zover het niet doen van een tweede melding al een gebrek is, dit slechts een klein gebrek is. Er is wel tijdig een melding gedaan van de opname van de cliënt en de reguliere opname was al begonnen voordat deze melding werd gedaan. Bovendien is de rechterlijke machtiging ook al genoemd in die melding. Daarbij komt dat wel wordt voldaan aan alle andere voorwaarden voor subsidieverlening. Verder is van belang dat de Subsidieregeling op het punt van de meldingsplicht erg onduidelijk is. Eiseres heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4291).
7.2 De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
7.2.1 De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van de subsidieaanvraag onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Het belang van het naleven van de verplichting om de in het kader van de opname-DBC verleende zorg tijdig te melden bij de GGD weegt in dit specifieke geval niet op tegen de gevolgen die de weigering van de subsidie voor eiseres heeft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het niet-melden van de zorg die is verleend in het kader van de opname-DBC in dit geval een administratieve tekortkoming van geringe ernst is, waarvan eiseres slechts in beperkte mate een verwijt kan worden gemaakt. Eiseres heeft voldaan aan alle andere voorwaarden die in de Subsidie-regeling zijn gesteld aan het ontstaan van een aanspraak op een subsidie. Daarbij komt dat eiseres de zorg die is verleend in het kader van de crisis-DBC wel tijdig heeft gemeld. Verder is van belang dat onweersproken is gebleven dat in dit geval vanaf het begin van de opname duidelijk was dat niet kon worden volstaan met een crisisopname, dat deze opname om die reden dezelfde dag nog naadloos is overgegaan in een reguliere opname en dat eiseres in de melding van de crisis-DBC al heeft aangegeven dat sprake was van een IBS/RM-zitting. Uit deze laatste omstandigheid kon worden afgeleid dat reeds een rechterlijke machtiging (voor een reguliere opname) was aangevraagd. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de Subsidieregeling onduidelijk is voor wat betreft de meldingsplicht in gevallen waarin (voortdurende/doorlopende) zorg wordt verleend in het kader van meerdere DBC’s. Daarbij komt dat het niet-melden in dit geval niet of nauwelijks negatieve gevolgen heeft gehad voor de doelen die met de meldingsplicht worden nagestreefd. De rechtbank wijst er in dit verband op dat het nevendoel om de niet-verzekerde naar een verzekering te leiden, ook al kon worden opgestart naar aanleiding van de eerste melding. De controleerbaarheid die ook wordt gediend met de melding zou door een tweede melding niet in relevante mate zijn vergroot, omdat uit de toelichting die de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft gegeven blijkt dat het CAK pas achteraf controleert of er een melding is gedaan. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het onevenredig is dat eiseres het overgrote deel van de kosten voor de zorg die zij in het kader van de opname-DBC aan de cliënt heeft verleend (€ 97.204,14) zelf moet dragen, omdat zij deze zorg niet heeft gemeld bij de GGD. Verweerder heeft daarom in dit specifieke geval in het niet-doen van een tweede melding in redelijkheid geen aanleiding kunnen zien om de aangevraagde subsidie te weigeren.
7.2.2 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Uit deze uitspraak blijkt weliswaar dat verweerder eiseres voor de zorg die is verleend in het kader van de opname-DBC een subsidie had moeten verlenen, maar de rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om de precieze hoogte van deze subsidie te kunnen vaststellen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
10. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en mr. A. de Boer, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
de griffier is verhinderd deze voorzitter
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage: Juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:4, tweede lid
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden

(Geldend van 1 maart 2017 tot en met 28 februari 2018)

Artikel 3
1. De minister kan subsidie verstrekken aan zorgaanbieders voor het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan een onverzekerde verzekeringsplichtige.
2. Onder medisch noodzakelijke zorg wordt verstaan zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11 van de Zorgverzekeringswet met uitzondering van krachtens die wet uitgesloten vormen van zorg of diensten, en slechts voor zover de zorgaanbieder verstrekking ervan, gezien de aard van de zorg, medisch noodzakelijk acht.
3. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover zorgaanbieders als gevolg van het verlenen van die zorg inkomsten derven.
4. Geen subsidie wordt verstrekt voor zover de kosten voor de verleende zorg:
a. op de onverzekerde persoon kunnen worden verhaald,
b. op grond van een andere wettelijke regeling kunnen worden vergoed of
c. hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend is.
5. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de zorgaanbieder van het verlenen van zorg aan een onverzekerde binnen 24 uur volgende op de dag dat de zorg is verleend melding heeft gedaan aan de gemeentelijke geneeskundige dienst in de regio van de zorgaanbieder.
6. Voor de melding wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.
7. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de zorgaanbieder met de Staat een overeenkomst sluit waarbij de Staat hem belast met en hij zich verplicht tot het verrichten van de dienst van algemeen economisch belang, bedoeld in artikel 4.
Artikel 5
De subsidie bedraagt 100% van de kosten van de verleende zorg voor zover deze kosten niet op grond van artikel 3, vierde lid, zijn of kunnen worden betaald of buiten beschouwing dienen te blijven.
Artikel 6
1. De subsidie wordt op aanvraag verstrekt.
(…)
3. De subsidie wordt, tenzij sprake is van zorg die op basis van een diagnose-behandelcombinatie wordt verleend, per kwartaal verstrekt. (…)
4. De aanvraag wordt ingediend uiterlijk drie maanden na afloop van het kwartaal waarin de medisch noodzakelijke zorg is verleend dan wel indien het gaat om zorg die verleend is in een ziekenhuis of een ggz-instelling uiterlijk drie maanden na afloop van het kwartaal waarin de desbetreffende diagnose-behandelcombinatie is gesloten.
(…)
6. Bij de aanvraag worden de volgende gegevens verstrekt:
a. de beschrijving van de aan de onverzekerde persoon geleverde zorg;
b. het voor de verleende zorg in rekening gebrachte tarief;
c. de in verband met het in rekening gebrachte tarief ontvangen betalingen of vergoedingen van de onverzekerde persoon of derden;
d. naam, geslacht, geboortedatum, nationaliteit en burgerservicenummer van de onverzekerde persoon;
e. de datum van de verleende zorg en – indien er sprake is van een diagnose-behandelcombinatie – de datum van opening en sluiting ervan;
f. de datum van de melding aan de gemeentelijke geneeskundige dienst.
(…)