ECLI:NL:RBOVE:2021:4573

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
C/08/258582 / HA ZA 20-501
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en schadevergoeding in internationale handelsgeschil tussen Plasticon Composites en Montex

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vordert Plasticon Composites International Contracting B.V. (hierna: Plasticon) schadevergoeding van de Poolse rechtspersoon Zaklad Konstrukcji Spawanych Montex Sp. z o.o. (hierna: Montex) naar aanleiding van een geschil over de levering van een gebrekkige stalen ring. De rechtbank heeft te oordelen over de bevoegdheid om van de vorderingen kennis te nemen, waarbij Plasticon zich beroept op een forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden. Montex betwist de toepasselijkheid van deze voorwaarden en stelt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is. De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgeldige forumkeuze is overeengekomen, omdat de algemene voorwaarden niet op de juiste wijze zijn meegedeeld aan Montex. Hierdoor komt de rechtbank tot de conclusie dat zij onbevoegd is om van de vorderingen van Plasticon kennis te nemen. Daarnaast heeft Plasticon een incident ex artikel 223 Rv opgeworpen voor een voorschot op de schadevergoeding, maar ook deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank heeft Montex wel toegestaan haar verzekeraar in vrijwaring te roepen, omdat er voldoende grond is voor een mogelijke vordering op de verzekeraar. De proceskosten worden toegewezen aan Montex, aangezien Plasticon in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/258582 / HA ZA 20-501
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLASTICON COMPOSITES INTERNATIONAL CONTRACTING B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex artikel 223 Rv,
verweerster in het incident tot onbevoegdheid en in het (voorwaardelijke) vrijwaringsincident,
verder te noemen:
Plasticon,
advocaat mr. W.S. van Dijk te Haarlem,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ZAKLAD KONSTRUKCJI SPAWANYCH MONTEX SP Z O.O.,
gevestigd te Swietochlowice (Polen),
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
eiseres in het incident tot onbevoegdheid en in het (voorwaardelijke) vrijwaringsincident,
verder te noemen:
Montex,
advocaat mr. J.B. Houtappel te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding met producties,
 de provisionele vordering ex artikel 223 Rv in incident tot veroordeling tot betaling van een voorschot,
 de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens houdende voorwaardelijke incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring,
 de conclusie van antwoord in het (voorwaardelijke) vrijwarings- en bevoegdheidsincident,
 de akte uitlating producties van de zijde van Montex,
 de akte uitlating producties van de zijde van Plasticon,
 het tussenvonnis van 16 juni 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
 de zijdens Plasticon ingezonden aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 3 september 2021 via een Skype-verbinding. Voor Plasticon verschenen de heer [A] (managing director) en de heer [B] (projectleider), bijgestaan door mr. Van Dijk en voor Montex verscheen
mr. Houtappel. Beide partijen hebben bij die gelegenheid het eigen standpunt mondeling nader toegelicht, waarbij zowel mr. Van Dijk als mr. Houtappel gebruik hebben gemaakt van vooraf ingezonden schriftelijke pleitnotities die onderdeel uitmaken van het procesdossier. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De feiten

2.1.
Plasticon ontwerpt, produceert en installeert (veelal cilindrische) composiet producten, die gebruikt worden voor de opslag, het transport of de procesvoering van gassen en vloeistoffen.
2.2.
Montex is een in Polen gevestigde producent van (onder meer) industriële stalen componenten.
2.3.
Tussen partijen is een overeenkomst gesloten, waarbij, kort gezegd, Plasticon aan Montex de opdracht heeft verstrekt om een stalen ring te produceren. Plasticon had de betreffende ring nodig voor werkzaamheden op een project in Bosnië en Herzegovina.
Voor het project had Plasticon een tweetal onderaannemers ingeschakeld, te weten de firma MHPS en RUDIS.
2.4.
In de zogeheten ‘Purchase Order” gedateerd 21 maart 2018 is onderaan de volgende zinssnede opgenomen:

We request you to supply/carry out the goods or services as mentioned, at the terms and conditions stated in this purchase order. The ‘General Terms and Conditions of Purchase’ can be found on our webpage: http://www.plasticoncomposites.com/legal.
2.5.
Bij dagvaarding heeft Plasticon een afschrift overgelegd van enkele algemene voorwaarden die zijn gehanteert, getiteld “General Terms and Conditions of Purchase”.
In artikel 15 van die algemene voorwaarden is een forumkeuzebeding opgenomen dat, kort gezegd, bepaald dat geschillen tussen partijen dienen te worden beslecht door de rechtbank Overijssel, locatie Almelo.
2.6.
Montex heeft in een “Purchase Order Confirmation” van 20 juni 2018 de opdracht en de nadere (technische) specificaties daarvan bevestigd aan Plasticon.
2.7.
Nadat Montex de ring heeft geproduceerd en afgeleverd, heeft Plasticon in de zomer van 2018 melding gemaakt bij Montex van enkele gebreken aan de ring. Partijen zijn met elkaar in gesprek gegaan over een oplossing, waarbij Montex heeft aangeboden een nieuwe ring te zullen vervaardigen en leveren tegen betaling van € 20.536,00.
2.8.
Op 27 september 2018 is een nieuwe ring geleverd door Montex aan Plasticon.
2.9.
Plasticon heeft Montex aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade, ontstaan als gevolg van de productie en levering van de eerste, gebrekkige ring, door haar vastgesteld op een totaalbedrag van € 136.821,00.
2.10.
Montex heeft die aansprakelijkstelling doorgeleid naar haar verzekeraar, Warta, waarna tussen laatstgenoemde en Plasticon verdere correspondentie is gevoerd over de aansprakelijkstelling en de gevorderde schadevergoeding.
2.11.
Plasticon heeft, in afwachting van de uitkomst van de aansprakelijkstelling en de verdere onderhandelingen daarover met Montex en haar verzekeraar Warta, de betaling van de factuur voor de tweede ring groot € 20.536,00, opgeschort en daarbij een beroep gedaan op verrekening (met de door haar gestelde schadevergoeding).
2.12.
Montex heeft in de tussentijd op 7 augustus 2019 bij de rechtbank te Katowice, Polen, een Europees betalingsbevel verzocht voor de onbetaald gebleven koopprijs voor de door haar vervaardigde tweede stalen ring. De rechtbank te Katowice heeft dit bevel op 21 april 2020 uitvoerbaar verklaard.
2.13.
Plasticon ontving op 10 juli 2020 een deurwaardersexploot waarin Montex is overgegaan tot executie van het betalingsbevel.
2.14.
Op 3 september 2020 is Montex overgegaan tot het leggen van executoriaal bankbeslag onder ING Bank ten laste van Plasticon op basis van het Europees betalingsbevel.
2.15.
Plasticon is op haar beurt overgegaan tot het leggen van eigenbeslag na daartoe verkregen verlof van deze rechtbank van 24 september 2020.

3.Het geschil

In de hoofdzaak:

3.1.
Plasticon vordert in de hoofdzaak, samengevat weergegeven, bij vonnis en zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de executie door Montex van het Europees betalingsbevel te schorsen en Montex te verbieden nog verdere executiemaatregelen te nemen op grond van dat betalingsbevel totdat de schadevergoedingsvorderingen van Plasticon op Montex zijn afgewikkeld bij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van een Nederlandse rechter;
primair: het door Montex op 3 september 2020 ten laste van Plasticon gelegde bankbeslag op het heffen;
subsidiair: Montex te gebieden om het door haar op 3 september 2020 ten laste van Plasticon gelegde bankbeslag op te heffen;
Montex te veroordelen tot betaling aan Plasticon van € 136.476,00 ter zake door haar geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
Montex te veroordelen tot betaling aan Plasticon van € 9.199,05 ter zake de kosten verband houdende met het eigenbeslag en overige geleden schade, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
Montex te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Samengevat weergegeven is daartoe het navolgende aangevoerd.
Plasticon erkent de verschuldigdheid van de koopsom van de tweede ring. Evenwel, daar gaat het wat Plasticon betreft in de kern niet om. Plasticon wenst eerst haar eigen schade veroorzaakt door de door Montex vervaardigde en geleverde eerste ring vergoed te zien.
Dan kan zij vervolgens overgaan tot verrekening van die veel grotere schade, met de door haar te betalen koopprijs voor de tweede ring.
De door Montex in dit verband bewust gekozen vertragingstactiek valt haar aan te rekenen. Zonder dat Plasticon daarvan tijdig op de hoogte was, is Montex naar een Poolse rechtbank gestapt om een Europees betalingsbevel te verkrijgen voor dat veel lagere bedrag van de tweede stalen ring. Dit terwijl partijen, alsook de verzekeraar van Montex, op dat moment nog aan het onderhandelen waren over de aansprakelijkstelling voor de schade van Plasticon voortvloeiende uit de geleverde eerste ring.
Voor wat betreft de vordering tot schorsing van de executie van het Europees betalingsbevel beroept Plasticon zich op artikel 3:13 BW. Het beslag- en executierecht wordt in deze zaak door Montex misbruikt. Door tijdens de toen nog lopende schikkingsonderhandelingen een Europees betalingsbevel aan te vragen in Polen (hetgeen overigens in strijd is met het in de algemene voorwaarden vastgelegde forumkeuzebeding dat uitdrukkelijk bepaalt dat de Nederlandse rechter te Almelo bevoegd is), en vervolgens over te gaan tot het laten leggen van een onnodig en vexatoir beslag, maakt Montex misbruik van haar bevoegdheid. Bovendien valt dit handelen te kwalificeren als maatschappelijk onbetamelijk en daarmee onrechtmatig ex artikel 6:162 BW.
Plasticon zag zich door dit alles bovendien genoodzaakt om eigenbeslag te laten leggen, met de daarmee gepaard gaande kosten. Dat eigenbeslag is uitsluitend gelegd en nodig geweest om te voorkomen dat Montex de door Plasticon beoogde verrekening (van haar vordering met de tegenvordering van Montex) zou dwarsbomen door voortijdig en heimelijk executiemaatregelen te treffen voor haar eigen (tegen)vordering.
Plasticon vordert vergoeding van de in dat verband door haar gemaakt beslagkosten.
In het incident ex artikel 223 Rv:
3.3.
Daarnaast heeft Plasticon een incident ex art. 223 Rv opgeworpen.
Die provisionele eis betreft een voorschotbetaling op (een deel van) de in de hoofdzaak gevorderde schadevergoeding. Zij betoogt daartoe, samengevat weergegeven, dat zij daarbij een belang heeft gelet op de liquiditeitskrapte waar Plasticon mee kampt, ontstaan als gevolg van de coronapandemie.
Mede gelet op de mate van zekerheid waarmee de vordering tot schadevergoeding in de hoofdzaak vaststaat, kan van Plasticon niet worden gevergd dat zij de hoofdzaak afwacht, voordat zij over de haar toekomende gelden kan beschikken.
3.4.
Montex heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij kort gezegd geconcludeerd tot afwijzing van de provisionele vordering ex artikel 223 Rv. Zij betoogt daartoe dat een voldoende spoedeisend belang aan de zijde van Plasticon ontbreekt.
Zij voert verder aan dat tussen partijen nadere afspraken zijn gemaakt. Die afspraak luidt dat Montex niet zal overgaan tot uitvoering van het Europees betalingsbevel en dat Plasticon geen voorlopige voorziening zou vragen waarbij een voorschot op de schadevergoeding zou worden gevorderd. Dat doet Plasticon alsnog langs de weg van de provisionele vordering.
Zij schendt daarmee de afspraken die partijen hierover hadden gemaakt.
In de exceptie van onbevoegdheid:
3.5.
Op haar beurt heeft Montex voor alle weren een onbevoegdheidsincident opgeworpen, waarbij zij kort gezegd betoogt dat de rechtbank niet bevoegd is van de vorderingen van Plasticon kennis te nemen.
3.6.
Plasticon voert verweer en concludeert tot afwijzing.
In het vrijwaringsincident:
3.7.
In het voorwaardelijk vrijwaringsincident betoogt Montex kort gezegd het navolgende. Voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat zij bevoegd is van de vorderingen (in de hoofdzaak) kennis te nemen, heeft zij er belang bij haar verzekeraar, Warta, in vrijwaring op te roepen. Montex is immers verzekerd tegen schade. Mocht Montex veroordeeld worden tot vergoeding van enig schadebedrag aan Plasticon, dan wenst zij Warta in vrijwaring op te roepen.
3.8.
Plasticon heeft geen verweer gevoerd op dit onderdeel. Zij refereert zich aan het oordeel van rechtbank.
Overig:
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident tot onbevoegdheid

4.1.
Gelet op het hiervoor samengevat weergegeven geschil dat partijen aan de rechtbank hebben voorgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om eerst het incident tot onbevoegdheid te beoordelen. Dat geschilpunt omvat kort gezegd de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, komt de rechtbank niet toe aan een verdere beoordeling van de overige geschilpunten, noch wat betreft de overige twee incidenten, noch in de hoofdzaak.
Het standpunt van Montex
4.2.
Volgens Montex is de Nederlandse rechter onbevoegd om van de vorderingen van Plasticon kennis te nemen. Zij betoogt daartoe, samengevat weergegeven, dat partijen geen forumkeuze zijn overeengekomen nu de door Plasticon als productie 3 bij dagvaarding overgelegde algemene voorwaarden (aangehaald onder de feiten), waarin het door Plasticon aangehaalde forumkeuzebeding zou zijn opgenomen, niet van toepassing zijn, noch zijn deze meegezonden met de purchase order.
4.3.
Volgens Montex is van wilsovereenstemming aangaande de door Plasticon gestelde toepasselijkheid van het forumkeuzebeding uit die algemene voorwaarden waarnaar Plasticon verwijst geen sprake.
Die uitdrukkelijke wilsovereenstemming is de maatstaf voor het antwoord op de centrale vraag in deze kwestie, zo volgt uit artikel 25 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Herschikte EEX-Vo). Aan die maatstaf wordt niet voldaan.
4.4.
Ter onderbouwing van die stellingname betoogt Montex voorts het navolgende.
De overeenkomst tussen partijen is per e-mail tot stand gekomen, waarvoor Montex verwijst naar de als productie 1 bij haar conclusie van antwoord in het incident overgelegde e-mailcorrespondentie.
Daarbij is niet verwezen naar enige algemene voorwaarden, noch is tussen partijen over enige algemene voorwaarden gesproken of op andere wijze gecorrespondeerd.
Ter bevestiging van de afspraken die partijen maakten stuurde Plasticon vervolgens de purchase order (aangehaald onder de feiten).
Onderaan die purchase order is een voetnoot opgenomen met daarin een verwijzing naar een link, waarop de algemene voorwaarden te vinden zouden zijn. De purchase order is niet door Montex voor akkoord ondertekend. Er is evenmin enig ander stuk tussen partijen ondertekend.
4.5.
Montex bestrijdt de stelling van Plasticon dat de algemene voorwaarden die door haar zijn overgelegd via de in die voetnoot genoemde link beschikbaar waren, meer bepaald het document met de titel “
procurement conditions Plasticon Composites”.
Blijkens het als productie 47 zijdens Plasticon overgelegde overzicht is een divers aantal documenten, 20 in totaal, toegankelijk via de link naar de website. Voor Montex is gelet daarop niet duidelijk welke van die documenten, waarin steeds afzonderlijk algemene voorwaarden zijn opgenomen, van toepassing zijn.
Kortom, er is geen getekend document tussen partijen tot stand gekomen, de overeenkomst is per e-mail gesloten, de in de voetnoot opgenomen voorwaarden zijn niet meegezonden en de betreffende link in die voetnoot verwijst naar een veelheid van verschillende algemene voorwaarden waarvan op voorhand niet duidelijk is welke van toepassing zijn.
Het verweer van Plasticon
4.6.
Volgens Plasticon komt aan de Nederlandse rechter wel rechtsmacht toe omdat op de overeenkomst die partijen sloten de algemene voorwaarden (die door Plasticon bij dagvaarding zijn overgelegd) van toepassing zijn én, alsdan, het forumkeuzebeding (artikel 15 van de algemene voorwaarden) tussen partijen is overeengekomen. Volgens Plasticon leidt die vaststelling ertoe dat de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, bevoegdheid toekomt, ook op grond van artikel 25 van de Herschikte EEX-Vo.
4.7.
Ter verdere onderbouwing van dat standpunt betoogt Plasticon het navolgende.
De centrale vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst moet worden beantwoord aan de hand van het Weens Koopverdrag (hierna: CISG).
Beslissend voor de beoordeling van die vraag is of partijen, uitdrukkelijk of stilzwijgend, tijdens of voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst, de betreffende algemene voorwaarden zijn overeengekomen én de andere partij een redelijke mogelijkheid is geboden van die voorwaarden kennis te nemen.
Aan dat criterium is volgens Plasticon voldaan. Er is sprake van een uitdrukkelijke verwijzing naar de algemene voorwaarden, te weten in een voetnoot, op het voorblad van de purchase order. Die algemene voorwaarden, inclusief het daarin opgenomen forumkeuzebeding, waren via de elektronische weg toegankelijk en vindbaar voor Montex vóór het moment van het sluiten van de overeenkomst (via de in de purchase order in de voetnoot opgenomen link naar een website van Plasticon).
Aan de hiervoor genoemde vereisen uit het CISG, meer bepaald dat aan Montex een redelijke mogelijkheid is geboden om kennis te nemen van de algemene voorwaarden, is daarmee voldaan, zodat de rechtbank bevoegdheid in deze toekomt.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
4.8.
Bij de beoordeling van de zijdens Montex opgeworpen exceptie van onbevoegdheid, gaat het er in de kern om of tussen partijen rechtsgeldig een forumkeuzebeding is overeengekomen, als deze is opgenomen in de algemene voorwaarden van Plasticon waarnaar Plasticon heeft verwezen en waarop zij een beroep heeft gedaan.
4.9.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag het navolgende voorop.
Herschikte EEX-Vo en forumkeuzebeding
4.10.
De bevoegdheid van de rechter moet, voor wat betreft de gevorderde hoofdsom onder iii ad € 136.476,00 en het gevorderde voorschot in het incident, worden vastgesteld aan de hand van de in deze toepasselijke en hiervoor reeds genoemde Herschikte EEX-Vo, meer bepaald artikel 25. Tegen die achtergrond moet worden bezien of het forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden tussen partijen gelding heeft.
De rechtbank zoekt, voor de beantwoording van voornoemde vraag, aansluiting bij hetgeen het Hof van Justitie heeft overwogen in het Höszig- arrest. [1]
In dat arrest heeft het Hof van Justitie haar vaste rechtspraak over (oud) artikel 23 van Verordening (EG) nr. 44/2001 (thans artikel 25 van de Herschikte EEX-Vo) bevestigd en verduidelijkt. Die komt er op neer dat (oud) artikel 23 lid 1 voornamelijk vormvereisten bevat (onder a, b en c) en één materiële voorwaarde (een ‘bepaalde rechtsbetrekking’), en dat daarnaast de daadwerkelijke instemming van de betrokkenen is vereist: de aangezochte rechter moet nagaan of het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uiting moet komen. Het vereiste van daadwerkelijke instemming wordt gerechtvaardigd door het streven de zwakste partij bij de overeenkomst te beschermen door te voorkomen dat een partij ongemerkt een forumkeuzebeding in de overeenkomst opneemt.
Het hof heeft daarbij verder overwogen dat het bestaan van een ‘overeenkomst’ tussen partijen in de zin van (oud) artikel 23 lid 1 kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat aan de vormvereisten van die bepaling is voldaan.
Voorts heeft het Hof zich, onder verwijzing naar haar vaste rechtspraak, uitgelaten over een forumkeuzebeding in algemene voorwaarden. Een dergelijk beding is geldig indien:
i) in de tekst zelf van de door beide partijen ondertekende overeenkomst uitdrukkelijk wordt verwezen naar de algemene voorwaarden die dit beding bevatten;
ii) deze uitdrukkelijke verwijzing door een partij bij betrachting van een normale zorgvuldigheid kan worden nagegaan, en
iii) vaststaat dat de algemene voorwaarden, met daarin het forumkeuzebeding, daadwerkelijk aan de andere contractpartij zijn meegedeeld.
4.11.
In casu leidt het voorgaande toetsingskader tot het volgende oordeel.
Als niet weersproken staat tussen partijen vast dat zij, zo volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de e-mailwisseling die zijdens Montex is overgelegd als productie 1 bij haar conclusie van antwoord in het incident, per e-mail hebben gecorrespondeerd en langs die weg tot overeenstemming zijn gekomen over de inhoud van de overeenkomst. De overeenkomst is met andere woorden digitaal tot stand gekomen.
Vervolgens zond Plasticon, ter bevestiging van die afspraken, dat wil zeggen nadat tussen partijen al via e-mailcorrespondentie overeenstemming was bereikt over de inhoud van de overeenkomst, een purchase order aan Montex. Plasticon heeft onderaan die purchase order via een voetnoot melding gemaakt van de toepasselijkheid van de door haar gestelde algemene voorwaarden, die zouden zijn te raadplegen via de in die voetnoot opgenomen link naar een website van Plasticon.
Een document, dat door beide partijen is ondertekend en waarin zij de overeenkomst schriftelijk hebben vastgelegd, ontbreekt.
Vaststaat ook dat de betreffende algemene voorwaarden niet zijn meegezonden met de purchase order; Plasticon heeft volstaan met een verwijzing naar een link van haar website, alwaar de algemene voorwaarden zouden zijn te raadplegen.
Montex heeft op goede gronden aangevoerd dat die gang van zaken, bezien tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste toetsingskader van het Hof van Justitie en de relevante bepalingen uit de Herschikte EEX-Vo, niet volstaat om (het forumbeding uit) de algemene voorwaarden van toepassing te verklaren. Immers, ook als Plasticon gevolgd zou kunnen worden in haar zienswijze dat Montex via een naar eigen zeggen eenvoudige handeling, namelijk door het intikken van de link, de betreffende algemene voorwaarden digitaal kan raadplegen en langs die weg kennis daarvan had kunnen nemen, is dat onvoldoende nu vereist is dat sprake moet zijn van een uitdrukkelijke verwijzing naar die specifieke algemene voorwaarden en niet een veelheid van algemene voorwaarden. Montex heeft gemotiveerd bestreden dat daaraan is voldaan. De link leidt immers tot een twintigtal verschillende algemene voorwaarden. Voor Montex als contractspartij - noch voor enige andere partij - is op voorhand duidelijk welke van die algemene voorwaarden op deze overeenkomst van toepassing zijn.
Nu derhalve niet is komen vast te staan dat is voldaan aan de eisen die gesteld worden aan een verwijzing naar een website waarop algemene voorwaarden kunnen worden geraadpleegd, moet de conclusie luiden dat de algemene voorwaarden van Plasticon waarop zij een beroep heeft gedaan, in ieder geval voor wat betreft het daarin opgenomen forumkeuzebeding, niet van toepassing zijn op de overeenkomst tussen Plasticon en Montex.
De Nederlandse rechter komt evenmin rechtsmacht toe op basis van enige andere bepaling uit de Herschikte EEX-Vo.
4.12.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om nog een enkel woord te wijden aan de toepasselijkheid van het CISG en de vraag of op grond van enige bepaling uit het CISG een bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan worden afgeleid.
Die vraag moet naar het oordeel van de rechtbank eveneens ontkennend worden beantwoord. Daartoe is redengevend dat hier sprake is van een verdrag waar de afzonderlijke lidstaten weliswaar wel partij bij zijn, maar de Europese Unie geen partij bij is. Het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschap (thans het Gerecht van de Europese Unie) heeft in dit kader reeds overwogen:
“77. Wil dus een internationale overeenkomst in de weg kunnen staan aan een communautaire norm, dan moet aan een dubbele voorwaarde zijn voldaan: het moet gaan om een overeenkomst die vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag is gesloten en de betrokken derde staat moet er rechten aan ontlenen waarvan hij de nakoming door de betrokken lidstaat kan eisen.” [2]
Kortom, aldus gaat het Unierecht hoe dan ook voor op het CISG, en komt aan het CISG in de onderhavige zaak dus geen betekenis toe, voor zover artikel 25 van de Herschikte EEX-Vo andere eisen stelt aan de gebondenheid aan een forumbepaling in de algemene voorwaarden.
De gevorderde schorsing van de executie van het Europees betalingsbevel en opheffing van de beslagen
4.13.
Ten aanzien van de overige vorderingen tot schorsing van de executie van het Europees betalingsbevel en opheffing van het executoriaal beslag en daarmee verband houdende kosten, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 22 en 23 van Verordening (EG) 1896/2006, kan Plasticon bij de bevoegde rechter van het land waar het Europees betalingsbevel ten uitvoer wordt gelegd, in casu Nederland, weigering respectievelijk opschorting van de tenuitvoerlegging van het betalingsbevel vorderen. De interne rechtsmachtverdeling is vervolgens een aangelegenheid van procedurele autonomie. Gelet op het bepaalde in artikel 438 Rv, is deze rechtbank bevoegd om van deze vordering kennis te nemen, nu het hier gaat om een betalingsbevel dat ten aanzien van Plasticon ten uitvoer wordt gelegd, zodat de ten uitvoerlegging plaatsvindt in het arrondissement van deze rechtbank.
4.14.
De rechtbank ziet in deze bepalingen evenwel voorshands geen aanleiding om tot weigering van de ten uitvoerlegging dan wel opschorting van het betalingsbevel over te gaan. Artikel 22 vereist immers dat er sprake is van een eerdere beslissing tussen partijen die onverenigbaar is met het Europees betalingsbevel, dan wel dat reeds aan het ten uitvoer te leggen betalingsbevel is voldaan. Tot nu toe is evenwel niet gesteld, noch gebleken, dat daarvan sprake is. Voor toepassing van artikel 23 is vereist dat er een heroverwegingsprocedure in Polen is ingeleid. Plasticon heeft evenwel gesteld van een dergelijke procedure te hebben afgezien, omdat deze weinig kans van slagen zou hebben.
4.15.
De voornoemde verordening biedt geen andere grondslagen voor schorsing van de executie van het Europees betalingsbevel. Voor schorsing van de executie en opheffing van het beslag wegens misbruik van bevoegdheid bestaat in beginsel dan ook geen aanleiding. Dit kan evenwel anders zijn, indien moet worden geoordeeld dat Plasticon geen eerlijk proces heeft gekregen c.q. een reëel risico loopt om geen eerlijk proces (tegen het Europees betalingsbevel) te kunnen voeren. In dat geval zal deze rechtbank, mede indachtig het van het EU-recht deel uitmakende doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming, mogelijk tot schorsing van de executie van het Europees betalingsbevel en opheffing van het gelegde executoriale beslag kunnen overgaan. Daartoe is dan echter wel vereist dat er duidelijke (objectieve, nauwkeurige en betrouwbare) aanwijzingen zouden zijn dat er reëel gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de EU gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen, die tevens tot volg hebben dat de procedure ook in het individuele geval niet zou voldoen aan de eisen van artikel 47 van het Handvest. [3]
4.16.
De rechtbank zal Montex ten aanzien van dit deel van de vordering, nu de rechtbank daarin wel bevoegd is, nog de gelegenheid geven voor het nemen van een conclusie van antwoord, waarna de rechtbank vervolgens de gelegenheid voor re- en dupliek zal geven.
Conclusie
4.17.
Het vorenstaande tezamen leidt tot geen andere slotsom dan dat aan de Nederlandse rechter ten aanzien van de vordering onder iii in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv tot betaling van een voorschot geen rechtsmacht toekomt, noch op basis van het forumkeuzebeding als vastgelegd in de algemene voorwaarden van Plasticon noch op basis van enige andere uit de Herschikte EEX-Vo dan wel uit het nationale recht voortvloeiende rechtsregel.
Dat betekent dat de rechtbank zich ten aanzien van deze vorderingen onbevoegd zal verklaren.
4.18.
De rechtbank stelt ten aanzien van de vordering van Montex in incident tot oproeping van haar verzekeraar in vrijwaring voorop dat een vordering tot vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, indien voldoende concreet en gemotiveerd wordt gesteld dat de verzoeker tot vrijwaring in geval een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak, krachtens hun onderlinge rechtsverhouding, een verhaalsrecht kan hebben op diegene die hij in vrijwaring wenst op te roepen. De kantonrechter is van oordeel dat Montex voldoende onderbouwd heeft gesteld dat er een rechtsverhouding tussen haar en haar verzekeraar bestaat die voor Montex mogelijk een verhaalsrecht op haar verzekeraar met zich brengt. De vordering zal dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal Montex, zoals gevorderd, een termijn van drie maanden gunnen om haar verzekeraar in vrijwaring op te roepen.
Proceskosten
4.19.
Plasticon zal, als de in het ongelijk gestelde partij in het bevoegdheidsincident, worden veroordeeld in proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van Montex begroot op € 1.126 (tarief II x 2 punten).
4.20.
Montex zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het vrijwaringsincident. De kosten aan de zijde van Plasticon worden begroot op nihil, nu zij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het bevoegdheids- en vrijwaringsincident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, voor zover dit de gevorderde schade ad € 136.476,00 (de vordering in de hoofdzaak onder iii) betreft en verklaart zich tevens onbevoegd om kennis te nemen van de vordering ex artikel 223 Rv tot betaling van een voorschot;
5.2.
veroordeelt Plasticon in de kosten van het bevoegdheidsincident, die tot op heden aan de zijde van Montex worden begroot op € 1.126,-;
5.3.
staat Montex toe om haar verzekeraar Warta in vrijwaring te
doen dagvaarden tegen de civiele terechtzitting van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo,
team kanton en handelsrecht op woensdag 2 maart 2022, teneinde op de eis in
vrijwaring te antwoorden;
5.4.
veroordeelt Montex in de kosten van het vrijwaringsincident, die tot op heden aan de zijde van Plasticon worden begroot op nihil;
5.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
5.6.
verwijst de zaak naar de rol van 2 maart 2022 voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak zijdens Montex, betreffende de thans nog resterende vorderingen (i, ii, iv en v);
5.7.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 1 december 2021. (SA)

Voetnoten

1.HvJ EU 7 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:525.
2.GvEA EG 12 juli 2001, ECLI:EU:T:2001:186.
3.Vgl. o.a. Naar analogie HvJ EU 17 december 2020, ECLI:EU:C:2020:1033, i.h.b. r.o. 46 t/m 55 en HvJ EU 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:586, r.o. 33 t/m 79.