7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die
uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft ’s avonds opzettelijk brand gesticht achter haar woning door een vuilniszak met inhoud in brand te steken. Na het in brand steken van de vuilniszak is verdachte haar woning ingelopen en heeft zich verder niet om de brand bekommerd. Daardoor is de brand overgeslagen naar de houten veranda met overkapping achter de woning en ook naar de achterzijde van de woning, waar zich de keuken bevond. Als gevolg van de brand is er gevaar ontstaan voor de belendende woningen. Bovendien is sprake geweest van levensgevaar voor een buurman, die ten tijde van de brandstichting in zijn woning lag te slapen.
Vervolgens heeft verdachte, nadat zij op verdenking van de brandstichting was aangehouden, geweigerd om mee te werken aan een bloedonderzoek, teneinde vast te stellen of en zo ja, in welke mate zij onder invloed was van verdovende middelen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een AED-apparaat van de Nederlandse Spoorwegen. Nadat zij op verdenking daarvan was aangehouden en werd geboeid, heeft zij de politieagenten, die bij de aanhouding betrokken waren, beledigd door hen uit te schelden voor ‘vieze flikkers’ en ‘kankerwouten’.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de Justitiële Documentatie van verdachte van 18 oktober 2021, waaruit blijkt dat zij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van J. Kluin, GZ-psycholoog van 28 september 2021.
De psycholoog heeft vastgesteld dat verdachte intellectuele beperkingen heeft en functioneert op LVB-niveau. Zij voldoet daarnaast aan de criteria van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Ook is sprake van een ernstige verslavingsproblematiek (GHB, ketamine, cannabis, alcohol en tabak). Verdachte heeft verder een angststoornis (paniekstoornis met agorafobie) en zij kampt met depressieve en psychotische klachten.
Het maken van brand lijkt volgens de psycholoog in een zekere staat van depersonalisatie te zijn gebeurd. Verdachte keek als het ware toe op de situatie, zonder georganiseerd of planmatig te handelen. Tegelijkertijd zijn er ook momenten van beschouwing en overweging geweest. Op het moment van de brandstichting lijkt verdachte geen aandacht te hebben gehad voor de mogelijke risico’s voor anderen. Dit gebrek aan vooruitblikken op mogelijke gevolgen van het eigen handelen is passend bij zowel de ernstige verslavingsproblematiek, de persoonlijkheidsproblematiek als de intellectuele beperkingen. Al met al komt de psycholoog tot de conclusie dat gesproken kan worden van een sterke maar niet volledig onontkoombare dwang om te handelen zoals verdachte heeft gedaan.
Aan de rechtbank wordt in overweging gegeven om de brandstichting en het weigeren van de bloedafname in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op acuut algemeen geweld wordt ingeschat als laag. Indien er geen interventies als
toezicht en behandeling worden ingezet wordt het risico op algemeen geweld op middellange
en langere termijn ingeschat als matig.
Van belang is om een delictanalyse en terugvalinterventieplan op te stellen ten behoeve van risicomanagement. Voorts dient het probleeminzicht van verdachte verbeterd te worden door psycho-educatie over haar problematiek en is behandeling nodig van de persoonlijkheids-problematiek, de verslavingsproblematiek, de psychotische klachten en de stemmings- en angstklachten.
In overweging wordt gegeven om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met begeleiding vanuit de reclassering, met als bijzondere voorwaarden een klinische behandeling gevolgd door verblijf in een instelling voor begeleid wonen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasserings-rapport van Y. Slot van Reclassering Nederland van 15 oktober 2021.
In dit rapport is te lezen dat verdachte al langere tijd in beeld was bij de zorg- en hulpverlening en dat zij bekend was met overmatig alcohol- en drugsgebruik. Vele interventies door GGZ Tactus te Almelo hebben tot op heden niet geresulteerd in abstinentie van middelengebruik. Verdachte heeft vanwege haar problematische functioneren in de maatschappij een wettelijk toegewezen mentor en een bewindvoerder. Er is sprake van een WLZ (Wet langdurige zorg)- GGZ indicatie.
De reclassering sluit zich aan bij het advies van GZ-psycholoog J. Kluin. Ingezet moet worden op een klinische behandeling met aansluitend beschermd dan wel begeleid wonen. Verdachte is aangemeld bij Trajectum, afdeling Berkelland. Ten tijde van het opmaken van het reclasseringsrapport was nog geen bevestiging van plaatsing ontvangen.
De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), beschermd dan wel begeleid wonen en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de psycholoog en de reclassering over.
Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat inmiddels bekend is dat verdachte geplaatst kan worden bij Trajectum. Nog niet duidelijk is wanneer die plaatsing zijn beslag kan krijgen.
In aanvulling hierop heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de plaatsingsbeschikking inmiddels is afgegeven en dat zij van een medewerker van Trajectum heeft begrepen dat verdachte waarschijnlijk binnen enkele weken kan worden geplaatst.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar wat in vergelijkbare zaken aan straf is opgelegd. Daarnaast is het naar het oordeel van de rechtbank van groot belang dat verdachte direct aansluitend op haar detentie wordt opgenomen in Trajectum, afdeling Berkelland, en dat zij met justitieel vervoer naar die kliniek wordt gebracht. Verdachte heeft op de dag van de uitspraak van deze strafzaak 175 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Al het vorenstaande in aanmerking nemend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zeventien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.