Overwegingen
Het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure
1. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar of instellen van beroep de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden, ook als daartegen beroep is ingesteld. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. Dat kan volgens artikel 8:81 van de Awb. Daarin staat dat als
bij de bestuursrechter tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussen-maatregel, in afwachting van de beslissing in de bodemzaak (in dit geval de uitspraak
op het beroep). De beoordeling die de voorzieningenrechter in dat geval maakt is dus een voorlopige, en de rechtbank die later zal beslissen in de bodemzaak hoeft niet hetzelfde te oordelen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening nu verweerder het verzoek om opschorting van de begunstigingstermijn
heeft afgewezen en zij daarom vóór 1 januari 2022 de woning dienen te verlaten onder
de dreiging van het verbeuren van dwangsommen.
Onmiddellijke uitspraak in het beroep
4. De voorzieningenrechter kan naast de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening direct een uitspraak doen op het beroep. Dit wordt “kortsluiten” genoemd
en staat in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De mogelijkheid daartoe bestaat als nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak in beroep.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om kort te sluiten nu enkel door verzoekers
is gevraagd een voorlopige voorziening te treffen hangende het door hun ingestelde beroep. Tegelijkertijd lopen er echter nog de andere beroepen over dezelfde zaak.
De voorzieningenrechter doet daarom alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
5. In zijn handhavingsverzoek van 30 juni 2020 is namens [naam 1] – samengevat - aangegeven dat het object [adres 1] illegaal wordt gebruikt nu er wordt gehandeld
in strijd met de geldende bestemmings- en planregels. Er is volgens [naam 1] geen sprake van een zelfstandige en een legale bedrijfswoning. Verder ontbreekt het gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen.
6. Bij besluit van 28 augustus 2020 heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen de bewoning van de woning aan de [adres 1] afgewezen en daarbij overwogen dat er geen onrechtmatige bewoning plaatsvindt door de inwoning op huisnummer [nummer] . Er wordt voldaan aan de regels van het bestemmingsplan. Tegen dit
besluit is door verzoekers bezwaar gemaakt.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het handhavingsverzoek alsnog toegewezen. Verweerder heeft verzoekers een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat de bewoning van de wooneenheid [adres 1] moet worden gestaakt vóór 1 januari 2022 en bepaalt dat
een dwangsom van € 1.500,- per week wordt verbeurd met een maximum van € 25.000,-, indien de overtreding na 1 januari 2022 voortduurt.
8. Verzoekers hebben aangevoerd dat de bijzondere situatie, het opgewekte vertrouwen,
de omstandigheid dat verweerder hier een wezenlijke eigen bijdrage heeft in deze situatie, maken dat het handhavend optreden hier onevenredig is.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onvoldoende overtuigend is gebleken dat er sprake is van een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning. Het perceel maakt deel uit van het bestemmingsplan “Buitengebied Hof van Twente” (hierna: bestemmingsplan), Buitengebied “Hof van Twente”, Veegplan 2019”(hierna Veegplan 2019) en het ontwerp “Buitengebied Hof van Twente Veegplan 2020” en is bestemd voor “Agrarisch met waarden”. In het Veegplan 2020 is bepaald dat onder “bedrijfswoning” dient te worden verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein die hoort bij en waarvan (een lid van) het huidhouden functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of dat terrein.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken
dat er sprake is van boerderij die bestaat uit twee gedeelten. Het gedeelte van de boerderij op het adres [adres 1] is sinds 2010/2011 in eigendom van [naam bestuurder] . Het gedeelte van de boerderij op het adres [adres 2] is in eigendom van [naam 1] .
Een tweetal slaapkamers van [adres 1] bevinden zich boven het gedeelte dat in eigendom is van [naam 1] . In 2013 heeft [naam 1] aan verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de toekomstige bewoning op het adres [adres 1] . Verweerder heeft dit verzoek afgewezen omdat het voorgenomen gebruik volgens verweerder binnen het bestemmingsplan zou passen. Hiertegen is namens [naam 1] een bezwaarschrift ingediend. Vervolgens heeft er een mediation plaatsgevonden tussen [naam bestuurder] en [naam 1] .
Dit heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst. Op 30 maart 2020 heeft [naam vennootschap]
de woning [adres 1] aan verzoekers verkocht. Per 2 juli 2020 hebben verzoekers
de woning betrokken.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals hiervoor beschreven onder
“Feiten en omstandigheden”.
Kan Timmerhuis als belanghebbende worden beschouwd ?
Op grond van artikel 1:2, eerste lid van de Awb is iemand belanghebbende wanneer zijn belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Een persoon kan niet worden aangemerkt als belanghebbende indien hij in zijn belangen wordt geraakt via het belang van een ander. Deze derde voldoet dan niet aan de eis van rechtstreeks belang, Nu [naam bestuurder] als verkoper van de woning aan verzoekers (en als partij bij de civiele vaststellingsovereenkomst) via het belang van verzoekers is betrokken, kan betwijfeld worden of [naam bestuurder] aangemerkt kan worden als belanghebbende. Deze rechtsvraag dient in de bodemprocedures te worden beantwoord. De voorzieningenrechter laat dat nu in het midden.
Is er sprake van een overtreding ?
Niet in geschil is dat verzoekers geen agrarisch bedrijf voeren en dat aldus het gedeelte
van de woning op het adres [adres 1] niet als een bedrijfswoning kan worden aan-
gemerkt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers bevestigd dat de overtreding zelf niet wordt bestreden. De voorzieningenrechter gaat hier voorlopig ook van uit.
Verweerder is dan ook bevoegd handhavend op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
10. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van
het opleggen van een last onder dwangsom als sprake is van een overtreding:
een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Voor verweerder volgt dit uit artikel 125 van de Gemeentewet juncto de artikelen 5:4 en 5:1 van de Awb.
Overtreding, bijzondere omstandigheden en legalisatie.
11. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat, gelet op het algemeen dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang
of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken.
Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd
dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
12. Hoewel geen concreet zicht op legalisatie bestaat is de voorzieningenrechter van oordeel dat gelet op alle omstandigheden de belangen van verzoekers bij het treffen van
een voorlopige voorziening zwaarder wegen dan de belangen van verweerder bij onverkorte uitvoering van het bestreden besluit. Het volgende is hiervoor redengevend.
12.1Verweerder heeft ook aan [naam 1] een last onder dwangsom opgelegd in verband met strijdige bewoning van de woning op het adres [adres 2] . De begunstigings-termijn voor die lopende last is gesteld op 1 april 2022. Onduidelijk en mogelijk willekeurig is waarom bij gelijktijdige en gelijksoortige strijdigheid verschillende begunstigings-termijnen gelden.
[naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de last die hem is opgelegd. Die bezwarenprocedure loopt. De gemachtigde van [naam 1] heeft ter zitting aangegeven,
dat in bezwaar wordt betreden dat er geen sprake zou zijn van agrarische bedrijfsvoering
en van een agrarische bedrijfswoning. De uitkomst van die bezwarenprocedure is dan ook van belang voor de grondslag van de last die aan verzoekers is opgelegd.
Het lijkt aangewezen dat beide zaken gelijktijdig oplopen ondanks het gegeven dat de ene zaak in beroep ligt en de andere in bezwaar.
12.2Ter zitting is gebleken dat op 30 juli 2021 door verzoekers een aanvraag is ingediend voor het legaliseren van zelfstandige bewoning in afwijking van de planregels. Verweerder heeft de beslissing hierop opgeschort tot de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmings-plan. Daarvan is nog geen ontwerp ter inzage gelegd. Maar dit gebeurt mogelijk in het voorjaar.
Verzoekers hebben gevraagd of in het nieuwe bestemmingsplan de (zelfstandige) bewoning van [adres 1] kan worden gelegaliseerd. Daarover heeft op 9 november 2021 overleg plaatsgevonden op het gemeentehuis waarbij verzoekers is gebleken dat de gemeente niet onwelwillendheid staat tegenover legalisering.
12.3De gevolgen voor verzoekers zijn ingrijpend, omdat zij en hun kinderen - gevolg gevend aan de last - vóór 1 januari 2022 (tijdelijk) hun woning moeten verlaten, terwijl
zij niet beschikken over vervangende woonruimte en het op de huidige woningmarkt moeilijk is vervangende woonruimte te verkrijgen.
13. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat vanwege deze bijzondere omstandigheden meer gewicht moet worden toegekend aan de belangen van verzoekers
bij schorsing van het bestreden besluit (geen gedwongen verhuizing vóór 1 januari 2022
met een mogelijke legalisatie in het vooruitzicht).
Proceskostenveroordeling
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,00), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,00.
De voorzieningenrechter gelast ook dat verweerder aan verzoekers het betaalde griffierecht ad € 181,- vergoedt.