ECLI:NL:RBOVE:2021:4558

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
08/155711-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, gijzeling en wapenbezit met aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen

Op 6 december 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, gijzeling en wapenbezit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar. De zaak kwam voort uit een geweldsincident op 10 maart 2021, waarbij het slachtoffer onder valse voorwendselen naar een woning werd gebracht, waar hij door de verdachte en twee anderen werd vastgehouden en zwaar mishandeld. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder meerdere ribfracturen en hoofdletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven en hem wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van verschillende vuurwapens en aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, waaronder MDMA en grondstoffen voor de productie van cocaïne en heroïne. De rechtbank achtte de feiten ernstig en legde een zware straf op, rekening houdend met de impact van het geweld op het slachtoffer en de maatschappelijke gevolgen van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/155711-21 (P)
Datum vonnis: 6 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Lelystad te Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 november 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-Dijk en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 22 november 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 10 maart 2021 betrokken is geweest bij een geweldsincident tegen [slachtoffer] . Hij wordt ervan verdacht dat hij, al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden
(primair), dan wel, [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld
(subsidiair), dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen
(meer subsidiair);
feit 2:op 10 maart 2021, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden;
feit 3:op 14 juni 2021, al dan niet samen met anderen, een vuurwapen, type Glock en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
feit 4:op 14 juni 2021, al dan niet samen met anderen, opzettelijk 4,38 kilogram MDMA aanwezig heeft gehad;
feit 5:op 14 juni 2021 de productie van, handel in en uitvoer van MDMA, cocaïne en heroïne heeft voorbereid door zeer grote hoeveelheden paracetamol en cafeïne voorhanden te hebben;
feit 6:op 14 juni 2021 een pistool en/of een kogelgeweer en/of een aanvalsgeweer en/of een onderdeel van een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
feit 7:op 14 juni 2021 zeer grote hoeveelheden munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2021 in de gemeente Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer] één- of meermaal(s) (met kracht) in/op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of te schoppen/stampen, en/of
- die [slachtoffer] één- of meermaal(s) (met kracht) in/op/tegen de ribben, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of schoppen/stampen, en/of
- die [slachtoffer] één- of meermaal(s) (met kracht) in/op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan met een ijzeren staaf, althans een hard en/of langwerpig (zwaar) (stomp) voorwerp terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2021 in de gemeente Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een gebroken middenvoetsbeentje, en/of
- een of meer gebroken ribben, en/of
- een of meer hoofdwond(en), en/of
- een of meer schaafwond(en)
heeft/hebben toegebracht door
- die [slachtoffer] één- of meermaal(s) (met kracht) in/op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of te schoppen/stampen, en/of
- die [slachtoffer] één- of meermaal(s) (met kracht) in/op/tegen de ribben, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of schoppen/stampen, en/of
- die [slachtoffer] één- of meermaal(s) (met kracht) in/op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan met een ijzeren staaf, althans een hard en/of langwerpig (zwaar) (stomp) voorwerp;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2021 in de gemeente Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer] één- of meermaal(s) (met kracht) in/op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of te schoppen/stampen, en/of
- die [slachtoffer] één- of meermaal(s) (met kracht) in/op/tegen de ribben, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of schoppen/stampen, en/of
- die [slachtoffer] één- of meermaal(s) (met kracht) in/op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan met een ijzeren staaf, althans een hard en/of langwerpig (zwaar) (stomp) voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2021 in de gemeente Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd te houden door
- [slachtoffer] op te wachten en/of vervolgens het portier van de auto waar die [slachtoffer] in zat te openen en/of hem vast te grijpen en vervolgens een woning, althans een gebouw, binnen te brengen, en/of
- deze [slachtoffer] te beletten om deze woning, althans gebouw, te verlaten door die [slachtoffer] in te sluiten en/of vervolgens op een stoel te zetten/duwen en/of te (zwaar) mishandelen;
3.
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Enschede (zaak 2), althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een Glock, model type 17 Gen 4, kaliber 9x19mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 15 volmantel kogelpatronen van het kaliber 9x19mm (9mm Luger), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 14 juni 2021, te Enschede (zaak 3), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4,38 kg, (ongeveer 9400 pillen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst T, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 14 juni 2021, te Enschede (zaak 3), althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA, cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, cocaïne en/of heroïne, zijnde MDMA, cocaïne en/of heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 371,5 kg paracetamol, en/of
- een hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 263,55 kg paracetamol en/of cafeïne, en/of
- een hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 115,76 kg paracetamol en/of cafeïne
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
6.
hij op of omstreeks 14 juni 2021, te Enschede (zaak 3), althans in Nederland, een of meerdere wapen(s) van categorie II en/of III, onder 1 en/of 2 van de Wet wapens en munitie, te weten,
- een pistool, kaliber 45 (pv nr. 18), en/of,
- een kogelgeweer, kaliber .22 LR (pv nr. 16), en/of,
- een aanval geweer, kaliber 7.62 (pv nr. 17), en/of
- een onderdeel van een vuurwapen van het merk Ronid, model Pistol-Carbine-Conversion (pv nr. 20),
zijnde een of meerdere vuurwapen(s) en/of onderdelen van vuurwapens in de vorm van een
geweer, revolver en/of pistool en/of zijnde een of meerdere vuurwapen(s) geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad;
7.
hij op of omstreeks 14 juni 2021, te Enschede (zaak 3), althans in Nederland, een of meerdere zeer grote hoeveelhe(i)d(en) munitie van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

De rechtbank zal onder 4.1 de feiten 1 en 2 gezamenlijk bespreken. Onder 4.2 zal de rechtbank de feiten 3 tot en met 7 bespreken.
4.1.
Feiten 1 en 2
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. De rechtbank overweegt vervolgens, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en beantwoording van de bewijsvraag komt.
De redengevende feiten en omstandigheden
Op 10 maart 2021 is [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) zwaar gewond aangetroffen bij opvangcentrum [opvanglocatie] aan de Oldenzaalsestraat in Enschede. [slachtoffer] is per ambulance overgebracht naar het Medisch Spectrum Twente te Enschede. In het ziekenhuis zijn bij hem de volgende verwondingen geconstateerd: een breuk van de ribben vijf tot en met negen en de basis van rib twaalf en dertien, een kneuzing van de long, een fractuur van het middenhandsbeetje van de vijfde straal van de linkerhand, twee huidonderbrekingen op het aangezicht en een huidonderbreking op het achterhoofd, vele bloeduitstortingen op het behaarde hoofd, licht traumatisch hersenletsel, diverse bloeduitstortingen over het lichaam en mogelijk een kneuzing van de nier.
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten en voor het van hem aangetroffen DNA-materiaal op de jas van het slachtoffer heeft verdachte ter zitting een verklaring gegeven.
4.1.3
De overwegingen van de rechtbank
Over de toedracht van zijn verwondingen heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op 10 maart 2021 omstreeks 19.30 uur is opgehaald door [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) en dat [medeverdachte] op een gegeven moment is gestopt voor een woning in de wijk [wijk] tegenover een pleintje/speeltuin.
De deur van de auto is daarop door iemand opengedaan, [slachtoffer] is vastgepakt bij de schouders en in een woning door drie mannen mishandeld. Volgens [slachtoffer] voelde het of het met een ijzeren staaf gebeurde.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 10 maart 2021 [slachtoffer] op verzoek moest ophalen. Hij was die dag rond etenstijd door iemand gebeld met het verzoek [slachtoffer] naar de [wijk] te brengen omdat ze met [slachtoffer] wilden praten. Door wie hij is gebeld, wilde [medeverdachte] niet zeggen. [medeverdachte] heeft het verzoek niet durven weigeren omdat hij dan een probleem zou krijgen met die jongens. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] opgehaald en is bij een speeltuintje gestopt. [slachtoffer] is uitgestapt en hij werd opgewacht door drie mannen. De mannen grepen hem bij de schouders vast en namen hem mee in een woning. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] later teruggebracht naar [opvanglocatie] .
Getuige [getuige] , partner van [medeverdachte] , heeft verklaard dat [medeverdachte] op 10 maart 2021 rond half tien en tien uur ’s avonds was thuisgekomen en dat hij haar heeft gezegd dat hij was meegereden met een man, dat ze op een gegeven moment ergens op de [wijk] reden, dat hij met de auto stil is gaan staan bij een speeltuin en dat de man uit de auto werd getrokken, een huis werd binnengetrokken en klappen heeft gehad. De man is nadien in de auto gelegd en [medeverdachte] en nog iemand hebben de man ergens afgezet.
Tussenconclusie rechtbank
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] is mishandeld door drie mannen en dat dit heeft plaats gevonden in een woning gelegen rondom [speeltuin] in de wijk [wijk] .
Verdachte woont aan de [adres 1] te Enschede, welke woning is gelegen aan de [speeltuin] .
Aantreffen DNA-materiaal van verdachte
Naar aanleiding van de verklaring van [slachtoffer] zijn zijn kledingstukken bemonsterd door het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI). Het NFI heeft vastgesteld dat de bemonstering van de linkerschouder van de jas van [slachtoffer] een DNA-mengprofiel bevat van minimaal twee personen, waarvan een relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van [slachtoffer] en een relatief kleine hoeveelheid van verdachte.
Het NFI heeft geconcludeerd dat dit DNA-mengprofiel meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of hier sprake is van een daderspoor. De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [slachtoffer] en [medeverdachte] vast dat [slachtoffer] bij het verlaten van de auto bij zijn schouders is vastgepakt en een woning is binnengevoerd door mannen die hem daarna gewelddadig hebben bejegend. De rechtbank is van oordeel dat het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte in de bemonstering van de linkerschouder van de jas een daderspoor is.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte een verklaring worden verwacht, die echter is uitgebleven. De rechtbank stelt vast dat verdachte voor zijn aangetroffen DNA-materiaal op de linkerschouder van de jas van het slachtoffer geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven.
Verdachte ontkent alle betrokkenheid. Eerst ter zitting heeft verdachte een verklaring afgelegd, echter enkel en alleen over verschillende mogelijkheden waarop zijn DNA op de jas van [slachtoffer] zou kunnen zijn gekomen. De drie geschetste scenario’s:
- verdachte heeft in de periode voorafgaand aan het incident meerdere keren per week bij medeverdachte [medeverdachte] in de auto gezeten, ook nog een paar dagen voor het incident;
- verdachte kwam, net als [slachtoffer] , regelmatig bij [medeverdachte] en [getuige] thuis omdat zij zeer goede omgang met elkaar hebben;
- [slachtoffer] kwam bijna dagelijks bij [naam] thuis en zat op hetzelfde bankstel als waar verdachte wanneer hij bij [naam] op bezoek ging.
De rechtbank begrijpt deze verklaringen van verdachte zo dat verdachte zich op het standpunt stelt dat zijn DNA-materiaal via secundaire overdracht op de jas van [slachtoffer] terecht is gekomen. Nog daargelaten dat deze verklaringen onvoldoende concreet en niet-verifieerbaar zijn, vinden deze verklaringen geen steun in de bevindingen van het NFI. De verklaringen van verdachte gaan allemaal uit van meerdere tussenstappen vanaf het moment dat verdachte DNA op een plaats zou hebben achter gelaten tot het aantreffen van het DNA op de jas. Door dergelijke tussenstappen wordt de kans (veel) kleiner dat er DNA van een verdachte wordt aangetroffen op de jas. Studies naar overdracht van DNA van voorwerp naar voorwerp laten zien dat al na enkele overdachtsmomenten geen DNA meer wordt aangetroffen. Ook de aanwezigheid van DNA van andere (onbekende) personen zou voor de hand liggen wanneer één van de geschetste scenario’s van secundaire overdracht de aanwezigheid van DNA van verdachte zou kunnen verklaren. In dat licht bezien acht de rechtbank de mogelijkheden van DNA-overdacht die verdachte schetst niet alleen onvoldoende concreet en niet-verifieerbaar maar ook volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte één van de mannen is geweest die op 10 maart 2021 [slachtoffer] letsel heeft toegebracht.
Opzet op de dood
Verdachte wordt primair medeplegen van poging tot doodslag verweten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de feiten en omstandigheden niet worden afgeleid dat sprake van vol opzet op de dood van [slachtoffer] . Vervolgens ligt de vraag voor of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is verder niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (dat wil zeggen: op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat, behoudens contra-indicaties, het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De vraag die hier voorligt is of het handelen van verdachte, te weten het slaan, stompen, schoppen en stampen tegen het hoofd en het lichaam en het slaan met in elk geval een hard langwerpig voorwerp tegen het hoofd, op zichzelf genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich heeft gebracht en zo ja, of verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard.
Het letsel aan het hoofd
[slachtoffer] had vele letsels aan het hoofd. In antwoord op de vraag of de gemelde toedracht past het letsel heeft [arts] geschreven dat bloeduitstortingen ontstaan door een inwerkende kracht op de huid en het onderliggende weefsel. De streepvormige rode huidverkleuringen op het behaarde hoofd, achter het oor en in de nek lijken te passen bij "tramline-bruising". Tramline-bruising is een tweesporige striemafdruk die veroorzaakt wordt door een langwerpig plat tot buisvormig voorwerp.
Daarnaast zijn er een drietal huidonderbrekingen/scheurwonden zichtbaar. Een scheurwond is een ruwrandig letsel van de huid dat wordt veroorzaakt door een uitwendige stompe en/of kantige krachtsinwerking op de huid en het onderliggende weefsel.
Ook heeft [slachtoffer] letsel aan de rechter arm en hand. De rechter onderarm en hand zitten in het gips. De rechter bovenarm vertoont twee parallel verlopende, circa zeven centimeter lange huidverkleuringen, passend bij het beeld van "tramline-bruising". De binnenzijde van de hand, is ter plaatse van de pink doorlopend naar de handpalm enkele centimeters onder de pink blauwgroen verkleurd. Dit is passend bij een bloeduitstorting die ontstaan door samendrukkend of stomp inwerkend geweld op de huid en onderliggend weefsel.
Gezien de verspreiding van de letsels over het lichaam is het letsel meer passend bij toegebracht letsel dan bij accidenteel letsel zoals bij vallen of stoten, aldus de arts.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de letsels de gedraging moeten hebben bestaan uit het meermalen slaan, stompen, schoppen op en tegen het hoofd en lichaam als ook uit het slaan met een hard en langwerpig voorwerp tegen het hoofd en lichaam.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer iemand met een hard voorwerp op/tegen het hoofd wordt geslagen, de kans op overlijden aanmerkelijk is. [slachtoffer] heeft over het letsel aan zijn arm en hand verklaard dat hij met zijn armen heeft geprobeerd zijn hoofd tegen de slagen te beschermen. Dat daarbij onder andere zijn middenhandsbeentje is gebroken, geeft – naast de vele andere letsels aan het hoofd van [slachtoffer] – een indicatie over het grove geweld dat is toegepast. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het schoppen dan wel slaan met een voorwerp tegen het lichaam, daar waar zich vele organen bevinden. Verwondingen op die plaatsen in het lichaam kunnen immers leiden tot potentieel dodelijk letsel. Hoe hevig het geweld tegen het lichaam van [slachtoffer] is geweest blijkt alleen al uit het grote aantal ribbreuken dat bij hem is geconstateerd, maar is ook af te leiden uit de geconstateerde kneuzing van een long en mogelijke kneuzing van een nier. Door de geweldshandelingen te verrichten die nodig zijn geweest om deze letsels te veroorzaken hebben verdachte en zijn mededaders de kans op het overlijden van [slachtoffer] willens en wetens aanvaard.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Van overtuigende contra-indicaties die aan dit oordeel in de weg zouden staan, is niet gebleken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene van oordeel dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde ook heeft begaan. Verdachte heeft samen met anderen [slachtoffer] opgewacht, hem bij de schouders vastgepakt en hem meegenomen een woning in waar [slachtoffer] vervolgens niet uit vrije wil weg kon. Daar is [slachtoffer] op een stoel gezet en ernstig mishandeld. Verdachte heeft hierdoor tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden.
4.2
Feiten 3, 4, 5, 6 en 7
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 3 tot en met 7 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het voorhanden hebben van het pistool (Glock) met munitie (feit 3) in zijn woning bekend. De verdediging heeft ten aanzien van feiten 4 tot en met 7 geen nader standpunt ingenomen, behoudens dan dat verdachte ter zitting van 22 november 2021 heeft verklaard dat hij voor hetgeen tijdens de doorzoeking van zijn loods op 14 juni 2021 is aangetroffen, de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
feit 3
het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 november 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
het proces-verbaal onderzoek wapen van [verbalisant] van 22 juni 2021 (pag. 554 en 555);
het proces-verbaal onderzoek wapen van [verbalisant] van 1 juli 2021 (pag. 558 en 559);
feit 4
4. het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 november 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
5. het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Enschede) van [verbalisant] en [verbalisant] van 30 september 2021 (pag. 646);
6. het proces-verbaal bevindingen van [verbalisant] en [verbalisant] van 6 juli 2021 (pag. 760);
7. het
(vanwege het ontbreken van de pagina, ongedateerde)proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van [verbalisant] . [verbalisant] , [verbalisant] , [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] (pag. 744):
8. het proces-verbaal NFiDENT van [verbalisant] van 28 oktober 2021;
9. het rapport NFiDENT van het Nederlands Forensisch Instituut van ing. N. van Doorn van 28 oktober 2021;
feit 5
10. het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 november 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
10. het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Enschede) van [verbalisant] en [verbalisant] van 30 september 2021 (pag. 646-647);
10. het
(vanwege het ontbreken van de pagina, ongedateerde)proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van [verbalisant] , [verbalisant] , [verbalisant] , [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] (pag. 726-757);
10. het proces-verbaal bevindingen van [verbalisant] en [verbalisant] van 6 juli 2021 (pag. 758);
10. het NFI-rapport Identificatie van drugs en precursoren van ing. P.H. Walinga van 20 juli 2021 (pag. 761-763);
feit 6
15. het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 november 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
15. het proces-verbaal onderzoek wapen van [verbalisant] van 8 september 2021 (pag. 813);
15. het proces-verbaal onderzoek wapen van [verbalisant] van 7 september 2021 (pag. 802 en 803);
15. het proces-verbaal onderzoek wapen van [verbalisant] van 8 september 2021 (pag. 808);
15. het proces-verbaal onderzoek wapen van [verbalisant] van 22 september 2021 (pag. 824);
feit 7
20. het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 november 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
20. het proces-verbaal onderzoek wapen van [verbalisant] van 2 september 2021 (pag. 784 – 788).
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de voor de feiten 1 en 2 in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en voor de feiten 3 tot en met 7 de hiervoor onder 4.3.1.2 opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op 10 maart 2021 in de gemeente Enschede tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met kracht in/op/tegen het hoofd te slaan/stompen en die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen de ribben te schoppen en die [slachtoffer] meermalen met kracht op/tegen het hoofd te slaan met een staaf, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 maart 2021 in de gemeente Enschede tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door [slachtoffer] op te wachten en vervolgens het portier van de auto waarin die [slachtoffer] zat te openen en hem vast te grijpen en vervolgens een woning binnen te brengen, en deze [slachtoffer] te beletten om deze woning te verlaten door die [slachtoffer] in te sluiten en vervolgens op een stoel te zetten/duwen en te mishandelen;
3.
hij op 14 juni 2021 te Enschede een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een Glock, model type 17 Gen 4, kaliber 9x19mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 15 volmantel kogelpatronen van het kaliber 9x19mm (9mm Luger), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 14 juni 2021 te Enschede opzettelijk aanwezig heeft gehad, 4,38 kg (ongeveer 9400 pillen) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op 14 juni 2021 te Enschede om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
materialen bevattende MDMA, cocaïne of heroïne, zijnde MDMA, cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen een hoeveelheid paracetamol en/of cafeïne voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
6.
hij op 14 juni 2021 te Enschede wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, kaliber 45, en
- een kogelgeweer, kaliber .22 LR en
- een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een aanvalsgeweer, kaliber 7.62, zijnde vuurwapens in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren,
en
- een onderdeel van een vuurwapen van het merk Ronid, model Pistol-Carbine-Conversion,
zijnde een onderdeel van een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad;
7.
hij op 14 juni 2021 te Enschede meerdere zeer grote hoeveelheden munitie van categorie II en III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 828, 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 4
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5
het misdrijf:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 6
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot vuurwapens van categorie II en III, meermalen gepleegd;
feit 7
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring van de feiten 3, 4, 5, 6 en 7, een lagere straf opgelegd moet worden dan de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, te weten een poging tot medeplegen van doodslag van [slachtoffer] en aan diens wederrechtelijke vrijheidsberoving. Onder valse voorwendselen is het slachtoffer opgehaald en naar een woning gebracht en daar opgewacht door verdachte en zijn mededaders. Vervolgens is hij agressief vastgepakt en een vastgehouden in een woning. Het slachtoffer heeft zelfs verklaard dat het leek of hij werd voorgeleid. Daarbij zijn hem vragen gesteld die hij niet kon beantwoorden. Vervolgens is het eerder genoemde grove geweld op hem toegepast, waarbij hij zelfs een moment buiten bewustzijn geraakt. Uiteindelijk is het slachtoffer in de auto gezet waarmee hij was opgehaald en is hij zwaar gewond afgezet bij zijn verblijfplaats, opvanglocatie [opvanglocatie] , waarna hij door hulp van derden met een ambulance naar het ziekenhuis is gebracht, waarbij het opmerkelijk is dat het slachtoffer dermate was toegetakeld dat een van zijn kennissen hem niet meer herkende.
Gezien de krachtige slagen die het slachtoffer toegediend heeft gekregen met een staaf, ook op/tegen zijn hoofd, alsook het forse geweld dat tegen zijn lichaam is toegepast, mag het slachtoffer van geluk spreken dat hij het heeft overleefd. De redenen waarom dit forse geweld is gebruikt zijn niet geheel opgehelderd, niet in de laatste plaats omdat de verdachte geen enkele openheid van zaken heeft gegeven. Wel heeft het er alle schijn van dat [slachtoffer] , een man die in de thuislozenopvang verblijft, het tragische slachtoffer is geworden van een persoonsverwisseling.
Vorenstaande handelwijze is bijzonder ernstig en schokkend. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan. Het dossier ademt een geur van geweld en eigenrichting die bij anderen de nodige angst veroorzaakt, niet alleen bij slachtoffers, maar ook bij getuigen. Uit het feit dat [slachtoffer] op een later moment bij de politie heeft verklaard dat hij zijn verklaring wilde intrekken uit angst voor diegene die hem dit hebben aangedaan, toont niet alleen de fysieke impact, maar ook de psychische impact van deze handelingen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens en daarbij behorende munitie, alsmede aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en aanzienlijke hoeveelheden paracetamol en cafeïne, zijnde grondstoffen om het bewerken van cocaïne en heroïne te bevorderen. Een van de vuurwapens is, voorzien van de bijbehorende munitie, nota bene aangetroffen in de woning van verdachte, te weten in een keukenkastje boven het aanrecht. Hierdoor lag het wapen voor het grijpen. Niet alleen voor verdachte, maar ook voor zijn partner en minderjarige kinderen eenvoudig toegang tot het wapen. De gevolgen hadden verstrekkend kunnen zijn wanneer zij daadwerkelijk in het bezit waren geraakt van dit wapen. Hoe reëel het gevaar bovendien was dat verdachte zelf daadwerkelijk tot vuurwapengeweld had kunnen overgaan, is gebleken uit een getapt telefoongesprek dat hij met zijn moeder in de gevangenis heeft gevoerd (”En ze schreeuwden, ze zeiden geen “politie", ze zeiden gewoon, ze schreeuwden gewoon heel hard, en ik was al lang wakker, dus ik spring van de trap af en ja, ik grijp naar die keukenkast, in (NTV) en denk ja, toen draai ik me om, en toen zag ik pas dat de politie dat was”). Hieruit bleek dat het maar heel weinig had gescheeld of hij had de politie ten tijde van de inval in zijn woning met dat wapen beschoten.
De andere goederen zijn in een loods van verdachte aangetroffen waarbij zowel de verdovende middelen als de wapens en munitie zo goed als open en bloot in het zicht lagen.
Uit dit alles tezamen met het onderliggende strafdossier komt het beeld naar voren dat verdachte een nietsontziende man is die zich op grote schaal bezig houdt met productie, althans voorbereidingshandelingen van, als ook handel in verdovende middelen, waarbij het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie kennelijk dienstig is om zijn bedrijfsbelangen te behartigen. De rechtbank acht het daarbij tekenend dat verdachte daartoe - tussen de andere wapens en grote hoeveelheden munitie - zelfs een kaliber 7.62 aanvalsgeweer tot zijn beschikking heeft. Daarnaast schuwt hij ook andere vormen van geweld niet.
Al deze factoren, de omvang en de ernst van de gepleegde feiten maken dat naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur op zijn plaats is. Voor andere strafmodaliteiten is geen plaats. De feiten zijn daarvoor eenvoudigweg te ernstig.
De persoon van verdachte
Over de persoon van verdachte is de rechtbank niet meer bekend geworden dan het weinige dat verdachte daarover ter zitting heeft verklaard en hetgeen volgt uit het rapport dat de reclassering op 5 augustus 2021 over verdachte heeft opgemaakt. De reclassering heeft zich onthouden van advies over op te leggen bijzondere voorwaarden.
Uit het zeven pagina’s tellende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 oktober 2021 blijkt dat verdachte antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet.
De straf
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslaggenomen mobiele telefoon.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslaggenomen mobiele telefoon moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met betrekking tot welke de feiten 4 en 5 zijn begaan.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, het misdrijf:
medeplegen van poging tot doodslag;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroof houden;
feit 3, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 4, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5, het misdrijf:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 6, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
feit 7, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. S.K. Huisman en
mr. W.B. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2021.
Mr. Bruins is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R021027/Caracel21van 12 oktober 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 16 maart 2021 (pag. 189-191), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 maart 2021 ben ik zwaar mishandeld. Ten gevolge van deze mishandeling heb ik het middenvoetsbeentje van mijn linker hand gebroken en zijn zes a zeven ribben gebroken. Tevens heb ik meerdere verwondingen aan mijn hoofd waarvan er enkele gehecht zijn.
Ik ben mishandeld door een paar jongens en daarna ging bij mij het licht uit. De jongens waren bij iemand in de woonkamer. Zij vroegen mij wat en ik gaf antwoord. Dat antwoord beviel hen kennelijk niet want ik kreeg direct daarna klappen met een soort van staaf. Ik ben out gegaan. Het was ergens aan het begin van de avond. Ik kreeg meteen klappen maar ik heb niet gezien van wie ik die klappen kreeg. Ik verdedigde mijzelf. Ik ben met de ijzeren staaf op mijn hoofd geslagen. Het geluid dat het voorwerp maakte leek ook op een staaf. Ze hebben tegen mijn ribben geschopt en ik ben geslagen. Toen ik mijzelf tegen de klappen probeerde te beschermen zijn mijn armen en handen ook geraakt. Ik heb een schaafplek op mijn buik, rechts onder mijn ribben.
Ik ben door 3 mannen mishandeld. Ik ben ongeveer tien minuten in de woning geweest toen ik out ging.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 12 maart 2021 (pag. 197-200), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 10 maart 2021 rond 19.30 uur opgehaald door [medeverdachte] . We stopten bij een woning en er liep gelijk al iemand naar mij toe die de portier voor mij open deed. Vervolgens ben ik door een ander iemand vastgepakt en in de woning op een stoel gezet. In de woning waren ze met z'n drieën.
V: Kun je de woning waar je bent mishandeld omschrijven?
A: Het was in de wijk [wijk] .
A: We stopten voor een woning. Tegenover de woning bevond zich een grote plein of een speeltuin.
V: Is [medeverdachte] met jou de woning in geweest?
A: Nee, hij heeft mij daarheen gebracht. Ik werd door drie andere personen opgewacht en mishandeld.
A: De leider, degene die tegen mij sprak, was een lange blonde vent.
A: Die lange blond vent vroeg aan mij "waar is het gebleven", toen ik antwoordde wat is waar gebleven, direct na mijn antwoord werd ik meerdere keren geslagen van beide kanten.
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, zijnde de letselrapportage forensische geneeskunde GGD Twente van [arts] , forensisch arts, van 22 mei 2021, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] -1971
Datum letselonderzoek: 11-03-2021
Opgevraagde medische gegevens:
In de brief van de SEH van het ziekenhuis MST Enschede van 10-03-2021 worden de volgende letsels vermeld:
1. Breuk van de ribben 5 tot en met 9 en de basis van rib 12 en 13. Tevens kneuzing van de long zichtbaar.
2. Fractuur van het middenhandsbeetje van de 5e straal van de linkerhand. Waarvoor een gips werd aangelegd.
3. Tweetal huidonderbrekingen op het aangezicht en één huidonderbreking op het achterhoofd. De
huidonderbrekingen van het aangezicht werden gehecht.
Er is sprake van licht traumatisch hersenletsel.
Vele bloeduitstortingen op het behaarde hoofd.
Prognose:
In hoeverre de longkneuzing langdurige klachten oplevert, is ook pas na verloop van tijd vast te stellen.
Licht traumatisch hersenletsel kan zorgen voor onder andere concentratieproblemen, geheugenstoornissen, vermoeidheid en hoofdpijn. Bij het grootste deel van de populatie houden deze klachten maximaal enkele weken tot een half jaar aan.
Er zijn verspreid over het lichaam van betrokkene vele letsels waargenomen. Dit is passend bij meerdere momenten van krachtsinwerking op het lichaam door 1 persoon/voorwerp waardoor het letsel is toegebracht en/of meerdere personen die het letsel toegebracht hebben.
Bloeduitstortingen in de huid ontstaan door een inwerkende (stompe) kracht op de huid en het onderliggende weefsel. In de gestelde toedracht wordt vermeld dat betrokkene is geslagen (mogelijk met een voorwerp) door meerdere personen. Slaan (met een voorwerp) zorgt voor een inwerkende kracht op de huid en het onderhuidse weefsel. Botbreuken ontstaan eveneens door een inwerkende (stompe) kracht op de dieper gelegen structuren (bot en onderhuids weefsel).
De verspreiding van de letsels over het lichaam (onder andere achter beide oren, op het behaarde hoofd zowel links rechts, voor als achter, rondom de ogen en de botbreuk in de hand en van de ribben) is meer passend bij toegebracht dan accidenteel letsel (zoals bij vallen of stoten).
Op het behaarde hoofd zijn meerdere letsels zichtbaar. Ter hoogte van de haargrens aan de voorzijde van het behaarde hoofd, net iets links van het midden is een lijnvormige onderbreking van de huid zichtbaar met daaromheen donkerrood opgedroogd bloed. De huidonderbreking is circa 1 centimeter lang en 2-3 millimeter breed.
Het gehele behaarde hoofd vertoont rode verkleuringen, passend bij bloeduitstortingen zichtbaar, die diffuus in elkaar overlopen. Op enkele plekken zijn lijnvormige rode lijnen met daartussen een uitsparing zichtbaar. Dit beeld is passend bij "tramline-bruising".
Aan de achterzijde van het behaarde hoofd is een lijnvormige huidonderbreking (inmiddels gehecht) zichtbaar. De huidonderbreking heeft een lengte van circa 2,5 centimeter en een breedte van circa 3 millimeter. Er is zwelling zichtbaar rondom het de huidonderbreking. Circa 2 centimeter boven dit letsel is een ontvelling met korstvorming zichtbaar.
Achter het rechteroor en op de ronding van de oorschelp zijn roodverkleuringen zichtbaar die passend zijn bij bloeduitstortingen.
De achterzijde oorschelp van het linkeroor is gezwollen en vertoont streepvormige bloeduitstortingen. De binnenzijde van de oorschelp is paarsrood verkleurd.
In de nek links zijn een drietal streepvormige rode huidverkleuringen met daarin enige ontvelling. De lijnvormige verkleuringen lijken evenals op het behaarde hoofd te passen bij zogenaamde "tramline-bruising".
Aan de linkzijde van de hals is een diagonaal verlopende, circa 4 centimeter lange roodverkleuring met oppervlakkige huidontvelling zichtbaar. Dit is passend bij een oppervlakkig schaafletsel in combinatie met een bloeduitstorting.
Rondom het gehele linker oog is een rode verkleuring zichtbaar. De oogleden zijn paarsrood verkleurd. Er is zwelling van zowel het boven ooglid als onder het linkeroog, doorlopend naar het jukbeen. Ter hoogte van de buitenste ooghoek is een huidonderbreking zichtbaar met korstvorming en hechtingen. De huidonderbreking is circa 1,5 tot 2 centimeter in lengte.
Het oogwit is roodverkleurd passend bij een bloeding in het oogwit (subconjunctivale bloeding).
Het bovenooglid van het rechteroog is aan de buitenzijde paarsrood verkleurd. Vanaf de buitenste ooghoek doorlopend naar de wang is korstvorming (roodzwart opgedroogd bloed) zichtbaar over een lengte van circa 3,5 centimeter, met een breedte van circa 1 centimeter.
In de wenkbrauw is een geringe paarse verkleuring van de huid zichtbaar aan de buitenzijde.
Het voorhoofd boven de linker wenkbrauw is rood verkleurd. Er is een oppervlakkige ontvelling van de huid en een (gehechte) lijnvormige, circa 2 centimeter lange huidonderbreking zichtbaar.
Bloeduitstortingen ontstaan door een inwerkende kracht op de huid en het onderliggende weefsel.
De streepvormige rode huidverkleuringen op het behaarde hoofd, achter het oor en in de nek lijken te passen bij "tramline-bruising".
Tramline-bruising is een tweesporige striemafdruk die veroorzaakt wordt door een langwerpig plat tot buisvormig voorwerp. Daarnaast zijn er een drietal uidonderbrekingen/scheurwonden zichtbaar. Een scheurwond is een ruwrandig letsel van de huid dat wordt veroorzaakt door een uitwendige stompe en/of kantige
krachtsinwerking op de huid en het onderliggende weefsel.
De rechter onderarm en hand zitten in het gips.
De rechter bovenarm vertoont 2 parallel verlopende, circa 7 centimeter lange, huidverkleuringen, passend bij het beeld van "tramline-bruising". De handrug van de rechterhand vertoont een tweetal kleine huidonderbrekingen (enkele millimeters) aan de pinkzijde en centraal op de handrug.
4.
Het NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident in Enschede op 10 maart 2021, van P.W. Sjoukema MSc van 18 november 2021, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraagstelling
Politie Eenheid Oost-Nederland heeft verzocht om trui AAOF7659NL, jas AAOF7660NL en vest AAOF7661NL van slachtoffer [slachtoffer] te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Hierbij is specifiek verzocht om de kledingstukken aan de buitenzijde ter hoogte van de schouders te bemonsteren. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of op de buitenzijde van de kledingstukken ter hoogte van de schouders DNA aanwezig is van iemand anders dan het slachtoffer zelf en, zo ja, van wie dat DNA afkomstig kan zijn.
Bemonstering van het sporenmateriaal
AAOF7660NL#02 Buitenzijde van de jas ter hoogte van de linkerschouder (met bloed)
[screenshot dna-onderzoek]
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Voor onderstaande bemonstering is de bewijskracht berekend.
AAOF7660NL#02 (jas, linkerschouder)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet-verwante personen. Daarnaast is aangenomen dat een relatief grote hoeveelheid DNA in de bemonstering van slachtoffer [slachtoffer] afkomstig is. De berekening is uitgevoerd met DNAStatistX.
DNA-mengprofiel AAOF7660NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 20 april 2021 (pag. 433), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 maart 2021 heb ik [slachtoffer] opgehaald.
Ik denk dat het 's avonds rond kwart voor 8 was. Ik moest stoppen op het [wijk] bij de speeltuin. Ik ben daar gestopt. Er stonden 2 of 3 mensen toen [slachtoffer] is uitgestapt. Hij is uit de auto gestapt. Toen zag ik dat ze hem vastgrepen en toen ben ik weggereden.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 21 april 2021 (pag. 445) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ze hebben mij gevraagd of ik [slachtoffer] langs wilde brengen die avond. Ze hebben niet gezegd waarom, ze hebben mij gezegd dat ze met [slachtoffer] wilden praten.
V: Hoe ben jij benaderd om dit te doen?
A: Via de telefoon.
V: Hoe laat ben jij die dag gebeld die dag?
A: Tegen de namiddag.
V: Was het dezelfde dag dat jij [slachtoffer] daar naartoe moest brengen?
A: Ja, volgens mij wel.
V: Als je een tijdvak moet noemen?
A: Etenstijd, zo tegen 17:00/18:00 uur.
V: Door hoeveel personen werd hij opgewacht?
A: Door drie. Toen hij uit mijn auto was, ben ik weggereden.
A: Ze grepen hem vast. agressief bij de schouders.
Ik wist waar diegene woonde.
V: Hebben ze jou gevraagd om hem bij die woning af te zetten?
A: Hij heeft mij gevraagd of ik met hem langs wou komen, bij hem thuis.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 23 april 2021 (pag. 263) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Hoe laat kwam hij thuis?
A: Uurtje of 22.00, 's avonds. Zeg maar tussen 21.30 en 22.00 uur.
A: Dat hij is meegereden met een man, op een gegeven moment reden ze ergens op [wijk] .
Die man uit de auto getrokken en het huis binnen getrokken en toen heeft hij wat klappen gehad.
V: Waar op het [wijk] was ‘t?
A: Ergens bij de speeltuin.
A: Zeg maar die hele grote, daar zit een gebouw bij, daar bij die speeltuin.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R021027/Caracel21 (zaak 3) van 12 oktober 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.