4.1.3De overwegingen van de rechtbank
Over de toedracht van zijn verwondingen heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op 10 maart 2021 omstreeks 19.30 uur is opgehaald door [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) en dat [medeverdachte] op een gegeven moment is gestopt voor een woning in de wijk [wijk] tegenover een pleintje/speeltuin.
De deur van de auto is daarop door iemand opengedaan, [slachtoffer] is vastgepakt bij de schouders en in een woning door drie mannen mishandeld. Volgens [slachtoffer] voelde het of het met een ijzeren staaf gebeurde.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 10 maart 2021 [slachtoffer] op verzoek moest ophalen. Hij was die dag rond etenstijd door iemand gebeld met het verzoek [slachtoffer] naar de [wijk] te brengen omdat ze met [slachtoffer] wilden praten. Door wie hij is gebeld, wilde [medeverdachte] niet zeggen. [medeverdachte] heeft het verzoek niet durven weigeren omdat hij dan een probleem zou krijgen met die jongens. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] opgehaald en is bij een speeltuintje gestopt. [slachtoffer] is uitgestapt en hij werd opgewacht door drie mannen. De mannen grepen hem bij de schouders vast en namen hem mee in een woning. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] later teruggebracht naar [opvanglocatie] .
Getuige [getuige] , partner van [medeverdachte] , heeft verklaard dat [medeverdachte] op 10 maart 2021 rond half tien en tien uur ’s avonds was thuisgekomen en dat hij haar heeft gezegd dat hij was meegereden met een man, dat ze op een gegeven moment ergens op de [wijk] reden, dat hij met de auto stil is gaan staan bij een speeltuin en dat de man uit de auto werd getrokken, een huis werd binnengetrokken en klappen heeft gehad. De man is nadien in de auto gelegd en [medeverdachte] en nog iemand hebben de man ergens afgezet.
Tussenconclusie rechtbank
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] is mishandeld door drie mannen en dat dit heeft plaats gevonden in een woning gelegen rondom [speeltuin] in de wijk [wijk] .
Verdachte woont aan de [adres 1] te Enschede, welke woning is gelegen aan de [speeltuin] .
Aantreffen DNA-materiaal van verdachte
Naar aanleiding van de verklaring van [slachtoffer] zijn zijn kledingstukken bemonsterd door het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI). Het NFI heeft vastgesteld dat de bemonstering van de linkerschouder van de jas van [slachtoffer] een DNA-mengprofiel bevat van minimaal twee personen, waarvan een relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van [slachtoffer] en een relatief kleine hoeveelheid van verdachte.
Het NFI heeft geconcludeerd dat dit DNA-mengprofiel meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of hier sprake is van een daderspoor. De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [slachtoffer] en [medeverdachte] vast dat [slachtoffer] bij het verlaten van de auto bij zijn schouders is vastgepakt en een woning is binnengevoerd door mannen die hem daarna gewelddadig hebben bejegend. De rechtbank is van oordeel dat het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte in de bemonstering van de linkerschouder van de jas een daderspoor is.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte een verklaring worden verwacht, die echter is uitgebleven. De rechtbank stelt vast dat verdachte voor zijn aangetroffen DNA-materiaal op de linkerschouder van de jas van het slachtoffer geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven.
Verdachte ontkent alle betrokkenheid. Eerst ter zitting heeft verdachte een verklaring afgelegd, echter enkel en alleen over verschillende mogelijkheden waarop zijn DNA op de jas van [slachtoffer] zou kunnen zijn gekomen. De drie geschetste scenario’s:
- verdachte heeft in de periode voorafgaand aan het incident meerdere keren per week bij medeverdachte [medeverdachte] in de auto gezeten, ook nog een paar dagen voor het incident;
- verdachte kwam, net als [slachtoffer] , regelmatig bij [medeverdachte] en [getuige] thuis omdat zij zeer goede omgang met elkaar hebben;
- [slachtoffer] kwam bijna dagelijks bij [naam] thuis en zat op hetzelfde bankstel als waar verdachte wanneer hij bij [naam] op bezoek ging.
De rechtbank begrijpt deze verklaringen van verdachte zo dat verdachte zich op het standpunt stelt dat zijn DNA-materiaal via secundaire overdracht op de jas van [slachtoffer] terecht is gekomen. Nog daargelaten dat deze verklaringen onvoldoende concreet en niet-verifieerbaar zijn, vinden deze verklaringen geen steun in de bevindingen van het NFI. De verklaringen van verdachte gaan allemaal uit van meerdere tussenstappen vanaf het moment dat verdachte DNA op een plaats zou hebben achter gelaten tot het aantreffen van het DNA op de jas. Door dergelijke tussenstappen wordt de kans (veel) kleiner dat er DNA van een verdachte wordt aangetroffen op de jas. Studies naar overdracht van DNA van voorwerp naar voorwerp laten zien dat al na enkele overdachtsmomenten geen DNA meer wordt aangetroffen. Ook de aanwezigheid van DNA van andere (onbekende) personen zou voor de hand liggen wanneer één van de geschetste scenario’s van secundaire overdracht de aanwezigheid van DNA van verdachte zou kunnen verklaren. In dat licht bezien acht de rechtbank de mogelijkheden van DNA-overdacht die verdachte schetst niet alleen onvoldoende concreet en niet-verifieerbaar maar ook volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte één van de mannen is geweest die op 10 maart 2021 [slachtoffer] letsel heeft toegebracht.
Opzet op de dood
Verdachte wordt primair medeplegen van poging tot doodslag verweten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de feiten en omstandigheden niet worden afgeleid dat sprake van vol opzet op de dood van [slachtoffer] . Vervolgens ligt de vraag voor of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is verder niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (dat wil zeggen: op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat, behoudens contra-indicaties, het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De vraag die hier voorligt is of het handelen van verdachte, te weten het slaan, stompen, schoppen en stampen tegen het hoofd en het lichaam en het slaan met in elk geval een hard langwerpig voorwerp tegen het hoofd, op zichzelf genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich heeft gebracht en zo ja, of verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard.
Het letsel aan het hoofd
[slachtoffer] had vele letsels aan het hoofd. In antwoord op de vraag of de gemelde toedracht past het letsel heeft [arts] geschreven dat bloeduitstortingen ontstaan door een inwerkende kracht op de huid en het onderliggende weefsel. De streepvormige rode huidverkleuringen op het behaarde hoofd, achter het oor en in de nek lijken te passen bij "tramline-bruising". Tramline-bruising is een tweesporige striemafdruk die veroorzaakt wordt door een langwerpig plat tot buisvormig voorwerp.
Daarnaast zijn er een drietal huidonderbrekingen/scheurwonden zichtbaar. Een scheurwond is een ruwrandig letsel van de huid dat wordt veroorzaakt door een uitwendige stompe en/of kantige krachtsinwerking op de huid en het onderliggende weefsel.
Ook heeft [slachtoffer] letsel aan de rechter arm en hand. De rechter onderarm en hand zitten in het gips. De rechter bovenarm vertoont twee parallel verlopende, circa zeven centimeter lange huidverkleuringen, passend bij het beeld van "tramline-bruising". De binnenzijde van de hand, is ter plaatse van de pink doorlopend naar de handpalm enkele centimeters onder de pink blauwgroen verkleurd. Dit is passend bij een bloeduitstorting die ontstaan door samendrukkend of stomp inwerkend geweld op de huid en onderliggend weefsel.
Gezien de verspreiding van de letsels over het lichaam is het letsel meer passend bij toegebracht letsel dan bij accidenteel letsel zoals bij vallen of stoten, aldus de arts.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de letsels de gedraging moeten hebben bestaan uit het meermalen slaan, stompen, schoppen op en tegen het hoofd en lichaam als ook uit het slaan met een hard en langwerpig voorwerp tegen het hoofd en lichaam.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer iemand met een hard voorwerp op/tegen het hoofd wordt geslagen, de kans op overlijden aanmerkelijk is. [slachtoffer] heeft over het letsel aan zijn arm en hand verklaard dat hij met zijn armen heeft geprobeerd zijn hoofd tegen de slagen te beschermen. Dat daarbij onder andere zijn middenhandsbeentje is gebroken, geeft – naast de vele andere letsels aan het hoofd van [slachtoffer] – een indicatie over het grove geweld dat is toegepast. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het schoppen dan wel slaan met een voorwerp tegen het lichaam, daar waar zich vele organen bevinden. Verwondingen op die plaatsen in het lichaam kunnen immers leiden tot potentieel dodelijk letsel. Hoe hevig het geweld tegen het lichaam van [slachtoffer] is geweest blijkt alleen al uit het grote aantal ribbreuken dat bij hem is geconstateerd, maar is ook af te leiden uit de geconstateerde kneuzing van een long en mogelijke kneuzing van een nier. Door de geweldshandelingen te verrichten die nodig zijn geweest om deze letsels te veroorzaken hebben verdachte en zijn mededaders de kans op het overlijden van [slachtoffer] willens en wetens aanvaard.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Van overtuigende contra-indicaties die aan dit oordeel in de weg zouden staan, is niet gebleken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene van oordeel dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde ook heeft begaan. Verdachte heeft samen met anderen [slachtoffer] opgewacht, hem bij de schouders vastgepakt en hem meegenomen een woning in waar [slachtoffer] vervolgens niet uit vrije wil weg kon. Daar is [slachtoffer] op een stoel gezet en ernstig mishandeld. Verdachte heeft hierdoor tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden.