ECLI:NL:RBOVE:2021:4512

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
08.996029-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door onjuiste aangifte omzetbelasting en vervalsing van facturen

De rechtbank Overijssel heeft op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte, handelend onder de naam [bedrijf 3], werd ervan beschuldigd in de periode van 15 april 2014 tot en met 30 juli 2019 opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te hebben gedaan, waardoor hij een bedrag van bijna 300.000 euro aan belasting aan de staatskas onttrok. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in deze periode meer voorbelasting had opgegeven dan kon worden herleid tot zijn zakelijke uitgaven, wat leidde tot te weinig belastingheffing. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het vervalsen van facturen van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken. Tijdens de zitting op 18 november 2021 heeft de officier van justitie de vordering ingediend, en de verdediging heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan en dat hij de vervalste facturen had doen opmaken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.996029-20 (P)
Datum vonnis: 2 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] (Afghanistan),
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 november 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruige en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 18 november 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 15 april 2014 tot en met 30 juli 2019 steeds opzettelijk onjuist en/of onvolledig belastingaangifte voor de omzetbelasting heeft gedaan, zodat er te weinig belasting werd geheven;
feit 2:in de periode van 2 november 2016 tot en met 13 juli 2020 facturen valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken, door daarop te vermelden dat deze zijn opgemaakt of verzonden door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V., terwijl dat niet zo is.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 april 2014 tot en met 30 juli 2019 te Raalte en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander of ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name gesteld van [verdachte] (handelend onder [bedrijf 3] ) over de/het tijdvak(ken) over:
- het 1e kwartaal 2014 tot en met het 4e kwartaal 2014 [DOC-001, p. 8] en/of
- het 1e kwartaal 2015 tot en met het 4e kwartaal 2015 [DOC-001, p. 14] en/of
- het 1e kwartaal 2016 tot en met het 4e kwartaal 2016 [DOC-001, p. 26] en/of
- het 1e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 [DOC-001, p. 38] en/of
- het 1e kwartaal 2018 tot en met het 4e kwartaal 2018 [DOC-001, p. 50] en/of
- het 1e kwartaal 2019 tot en met het 2e kwartaal 2019 [DOC-001, p. 62];
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben doen/laten doen gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn, immers heeft/hebben verdachte (handelend onder [bedrijf 3] ) en/of zijn mededader(s), (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven en/of doen/laten opgeven, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
feit 2
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 november 2016 tot en met 13 juli 2020 te Raalte, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een of meerdere geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (onder meer):
- een factuur, met kenmerk [kenmerk 1] , gedateerd op 2 november 2016, [DOC-007, p. 166] en/of
- een factuur, met kenmerk [kenmerk 2] , gedateerd op 26 maart 2018 [DOC-018, p. 241] en/of - een factuur, met kenmerk [kenmerk 3] , gedateerd op 17 juli 2018 [DOC-015, p. 217] en/of
- een factuur, met kenmerk [kenmerk 4] , gedateerd op 19 september 2018 [DOC-005, p. 161] en/of
- een factuur, met kenmerk [kenmerk 5] , gedateerd op 9 juni 2019 [DOC-020, p. 250]; valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, met (telkens) het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
bestaande de valsheid of vervalsing hierin dat (telkens) in strijd met de waarheid die factu(u)r(en) niet is/zijn opgemaakt en/of is/zijn verzonden door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Dat verdachte de kosten heeft gemaakt waarvoor hij de BTW als voorbelasting in aftrek heeft gebracht, is niet aannemelijk geworden en blijkt niet uit de bankrekeningen of contante opnames en betalingen. Een kasadministratie ontbreekt. Uit niets blijkt de door verdachte gestelde inkoop van goederen. Ook uit de vergelijking van de inkopen op de debiteurenkaarten van [bedrijf 1] B.V. en de door verdachte teruggevraagde voorbelasting blijkt dat de aangiften omzetbelasting onjuist zijn.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. In de administratie van verdachte zijn meerdere valse inkoopfacturen aangetroffen. Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat deze inkoopfacturen zijn vervalst met het oogmerk om de boekhouding sluitend te krijgen. Dat verdachte ene [naam 1] heeft gevraagd de facturen valselijk op te maken, is op geen enkele wijze onderbouwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde.
Daartoe heeft zij allereerst aangevoerd dat de opgegeven voorbelasting juist was. Verdachte kocht slechts een klein deel in bij [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V./ [bedrijf 4] en daarnaast kocht hij in op de markt in Beverwijk, op Marktplaats en bij andere kleine ondernemers. Dat verdachte alles per bank betaalde en ontving en niet per kas, is onjuist. Verdachte deed zaken met Russische klanten, die naar Nederland kwamen om hier gebruik te maken van de kennis en het netwerk van verdachte. Verdachte bracht hen in contact met diverse kledingverkopers in Nederland. De Russische klanten kochten met contant geld en met hun creditcard bij deze kledingverkopers of lieten verdachte dat doen. Vervolgens namen zijn Russische klanten de kleding mee naar Rusland. Over deze inkopen is in Nederland telkens BTW betaald. Verdachte verwerkte de voorbelasting in de aangifte omzetbelasting. Omdat de goederen naar Rusland geëxporteerd zijn, leidden de aangiftes omzetbelasting terecht tot een teruggave. Verdachte moest de voorbelasting terugbetalen aan zijn Russische klanten. Zelf mocht hij een percentage van 10% van de voorbelasting houden. Verdachte kan dit niet aantonen, omdat hij in Rusland twee keer van zijn administratie is bestolen en hij door inreisbeperkingen niet in staat is geweest om in Rusland meer informatie over zijn gestolen administratie en zijn voormalig klantenbestand te vergaren. Hij beschikt alleen over een kopie van een paspoort van [naam 2] , één van zijn klanten in Rusland.
Ten tweede heeft de raadsvrouw betoogd dat van opzet op het onjuist of onvolledig doen van aangifte geen sprake is, omdat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij op deze manier de betaalde voorbelasting mocht terugvragen.
Ten derde heeft de raadvrouw betoogd dat de aangiften er niet toe strekten dat te weinig belasting werd geheven, omdat de Russische klanten recht hadden op teruggave van de voorbelasting.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het doen van een rechtshulpverzoek aan de Russische autoriteiten om nadere gegevens te verkrijgen over de door verdachte gedane aangiftes van diefstal en de onderzoeken die daarnaar hebben plaatsgevonden en om na te gaan of de Russische autoriteiten meer (adres)gegevens van [naam 2] hebben, opdat hij mogelijk als getuige kan worden gehoord over de zaken die hij met verdachte deed.
De raadsvrouw heeft ook vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, omdat geen sprake was van het oogmerk om deze facturen als echt en onvervalst te gebruiken. Verdachte heeft in paniek op een verkeerd platform een financieel adviseur gevonden die voor hem de administratie ‘in orde’ zou maken, maar hij was nooit van plan om de valse facturen te gebruiken en heeft deze niet aan de Belastingdienst overgelegd. Voor zover dit oogmerk aanvankelijk wel bestond, komt verdachte een geslaagd beroep toe op vrijwillige terugtred. Subsidiair heeft de raadsvrouw daarom verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [1]
Feit 1
Verdachte drijft sinds juli 2011 een eenmanszaak in de verkoop van onder meer hoeden en petten onder de naam [bedrijf 3] . [2]
De aangiften over het eerste kwartaal van 2014 tot en met het tweede kwartaal van 2019 zijn in de periode van 15 april 2014 tot en met 30 juli 2019 elektronisch binnen gekomen bij de Belastingdienst. [3] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de aangiftes omzetbelasting zelf bij de Belastingdienst heeft ingediend. [4]
Door [naam 3] , controlemedewerker bij de Belastingdienst Zwolle, is een boekenonderzoek gestart naar de juistheid van de aangiften omzetbelasting. [naam 3] heeft verklaard dat verdachte tijdens een bezoek op 23 september 2019 aan heeft gegeven dat alles per bank betaald en ontvangen wordt en dat er geen contante betalingen en ontvangsten worden gedaan. [5] Er is daarom geen kasadministratie aanwezig. [6]
Door de Belastingdienst zijn vanuit de mutaties op de zakelijke bankrekening ( [rekeningnummer 1] ) per jaar de maximale zakelijke kosten geselecteerd en vervolgens is op basis daarvan de maximale voorbelasting berekend. [7]
Verder zijn de bij de door verdachte opgegeven voorbelasting behorende gemaakte kosten berekend en vergeleken met de zakelijke uitgaven op de zakelijke bankrekening en de contante opnames van de zakelijke bankrekening en de privérekening ( [rekeningnummer 2] ) van verdachte. [8]
Op basis van deze bankgegevens komen uit het onderzoek de volgende gegevens naar voren.
In het hele jaar 2014 is maximaal een bedrag aan voorbelasting in aftrek te brengen van € 2.285,-. In elk kwartaal van 2014 is door verdachte een hoger bedrag aan voorbelasting
verwerkt dan de € 2.285,-. [9]
In 2014 is in totaal een bedrag van € 25.419 aan voorbelasting in aftrek gebracht. Dit betekent dat er voor een bedrag van € 146.461,- aan kosten gemaakt moet zijn. In de bankmutaties is een bedrag aan zakelijke uitgaven te zien van € 13.164,-. In 2014 is een totaalbedrag van € 22.956,- contant opgenomen. Gezamenlijk zou er voor maximaal € 36.130,- aan kosten betaald kunnen zijn.
In het hele jaar 2015 is maximaal een bedrag aan voorbelasting in aftrek te brengen van € 1.233,-. In elk kwartaal van 2015 is door verdachte een hoger bedrag aan voorbelasting verwerkt dan de € 1.233,-. [10]
In 2015 is in totaal een bedrag van € 47.246,- aan voorbelasting in aftrek gebracht. Dit betekent dat er voor een bedrag van € 272.227,- aan kosten gemaakt moet zijn. In de bankmutaties is een bedrag aan zakelijke uitgaven te zien van € 7.103,-. In 2015 is een totaalbedrag van € 22.187,- contant opgenomen van de beide bankrekeningen op naam van verdachte. Gezamenlijk zou er dus voor maximaal € 29.290,- aan kosten betaald kunnen zijn.
In het hele jaar 2016 is maximaal een bedrag aan voorbelasting in aftrek te brengen van € 1.207,-. In elk kwartaal van 2016 is door verdachte een hoger bedrag aan voorbelasting verwerkt dan de € 1.207,-. [11]
In 2016 is in totaal een bedrag van € 83.885,- aan voorbelasting in aftrek gebracht. Dit betekent dat er voor een bedrag van € 483.337,- aan kosten gemaakt moet zijn. In de bankmutaties is een bedrag aan zakelijke uitgaven te zien van € 6.953,-. In 2016 is een totaalbedrag van € 51.831,- contant opgenomen. Gezamenlijk zou er voor maximaal € 58.784,- aan kosten betaald kunnen zijn.
In het hele jaar 2017 is maximaal een bedrag aan voorbelasting in aftrek te brengen van € 4.098,-. In elk kwartaal van 2017 is door verdachte een hoger bedrag aan voorbelasting
verwerkt dan de € 4.098,-. [12]
In 2017 is in totaal een bedrag van € 118.708,- aan voorbelasting in aftrek gebracht. Dit betekent dat er voor een bedrag van € 683.984,- aan kosten gemaakt moet zijn. In de bankmutaties is een bedrag aan zakelijke uitgaven te zien van € 23.612,-. In 2017 is een totaalbedrag van € 68.646,- contant opgenomen. Gezamenlijk zou er voor maximaal € 92.258,- aan kosten betaald kunnen zijn.
In 2018 is maximaal een bedrag aan voorbelasting in aftrek te brengen van € 3.697,-. Het maximale bedrag aan voorbelasting voor het eerste tot en met het derde kwartaal is € 1.012,-. In elk van de kwartalen van het eerste tot en met het derde kwartaal 2018 is een hoger bedrag aan voorbelasting verwerkt dan deze € 1.012. Ook voor het vierde kwartaal is een hoger bedrag aan voorbelasting verwerkt. Voor het vierde kwartaal van 2018 is het maximale bedrag aan voorbelasting € 2.685,-. Door verdachte is een bedrag van € 7.964 verwerkt aan voorbelasting in deze aangifte. [13]
In totaal is over 2018 € 30.636,- aan voorbelasting in aftrek gebracht. Dit betekent dat er voor een bedrag van € 176.521,- aan kosten gemaakt moet zijn. In de bankmutaties is een bedrag aan zakelijke uitgaven te zien van € 21.300,-. In 2018 is een totaalbedrag van € 18.510,- contant opgenomen. Gezamenlijk zou er voor maximaal € 39.810,- aan kosten betaald kunnen zijn.
In het eerste kwartaal van 2019 is maximaal een bedrag aan voorbelasting in aftrek te brengen van € 1.347,-. Door verdachte is € 1.571,- aan voorbelasting verwerkt. Ook over het tweede kwartaal van 2019 is een hoger bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht. In het tweede kwartaal van 2019 is maximaal een bedrag aan voorbelasting in aftrek te brengen van € 363,-. Door verdachte is een bedrag van € 4.022 aan voorbelasting verwerkt. [14]
In totaal is over de eerste twee kwartalen van 2019 een bedrag van € 5.593,- aan voorbelasting in aftrek gebracht. Dit betekent dat er voor een bedrag van € 32.226,- aan kosten gemaakt moet zijn. In de bankmutaties is een bedrag aan zakelijke uitgaven te zien van € 9.851,-. In 2019 is een totaalbedrag van € 2.735,- contant opgenomen. Gezamenlijk zou er voor maximaal € 12.586,- aan kosten betaald kunnen zijn.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte over elk kwartaal meer voorbelasting heeft opgegeven dan kan worden herleid tot de zakelijke uitgaven per bank en de contante opnames van zijn rekeningen. Ook zonder te beschikken over de wettelijk vereiste onderliggende administratie hadden de transacties inzichtelijk moeten zijn op de bankrekeningen van verdachte. Dit betekent dat verdachte over de hiervoor genoemde kwartalen onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan.
Eerst ter zitting heeft verdachte verklaard dat de belastingambtenaar hem verkeerd heeft begrepen en dat niet alles per bank betaald en ontvangen werd, maar dat de betalingen juist grotendeels contant plaatsvonden. Daarom zijn de in- en verkopen niet terug te zien in de bankmutaties. Volgens verdachte kwamen zijn Russische klanten met een busje naar Nederland, waar zij met contant geld of een creditcard spullen inkochten en ophaalden. Verdachte trad daarbij op als tussenpersoon en hij gaf namens de Russische klanten de voorbelasting op bij de Belastingdienst. Dat betaalde hij terug aan de Russische klanten. Hij mocht daarvan zelf 10% provisie houden.
De rechtbank acht onaannemelijk dat verdachte op deze wijze de vereiste gemaakte kosten, behorend bij de door hem opgegeven voorbelasting, heeft gemaakt. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte van deze gestelde contante bedragen voor de in- en verkoop van de goederen geen kasadministratie heeft bijgehouden. Daarbij komt dat verdachte geen facturen, contracten of enige andere administratie heeft overgelegd. Verdachte stelt dat hij daartoe niet in staat zou zijn, omdat al zijn administratie tot twee keer toe zou zijn gestolen. Wat daar ook van zij, de rechtbank stelt vast dat verdachte heeft nagelaten navraag te doen bij de Nederlandse bedrijven waar hij namens zijn Russische klanten zou hebben ingekocht of bij zijn Russische zakelijke contacten, om de door hem gestelde gang van zaken te onderbouwen. Dit ligt naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg van verdachte, temeer nu hij heeft verklaard nog altijd zaken te doen met enkele van de Russische klanten voor en met wie hij, eveneens volgens zijn verklaring, in de ten laste gelegde periode handelde.
De rechtbank overweegt bovendien dat het door verdachte geschetste scenario niet strookt met de wijze waarop de aftrek van voorbelasting in de wet is geregeld en daarom niet kan leiden tot de conclusie dat de aangifte juist was. Met voorbelasting wordt bedoeld de omzetbelasting (BTW) die een ondernemer door andere ondernemers in rekening gebracht krijgt ter zake van aan hem geleverde goederen of diensten (artikel 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968). Dit betekent dat degene die aftrek claimt daar slechts recht op heeft voor zover de goederen
aan hemgeleverd zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij in werkelijkheid niet voor zichzelf inkocht, maar alleen als tussenpersoon fungeerde en in die hoedanigheid de voorbelasting terugvroeg voor zijn klanten. De goederenzijn aan zijn Russische klanten geleverd. Bij deze gang van zaken, heeft de door verdachte in aftrek gebrachte voorbelasting geen betrekking op een of meer jegens hem als ondernemer verrichte prestaties, zodat deze belasting bij verdachte van aftrek is uitgesloten.
Voor zover verdachte heeft bedoeld te betogen dat de goederen worden uitgevoerd naar een niet-EU-land, geldt dat de Russische klanten bij hun inkoop bij hun verkoper/leverancier hadden kunnen aangeven dat de door hen aangekochte goederen naar Rusland zouden worden getransporteerd. Indien en voor zover de Russische klant een ondernemer is en dit wordt aangetoond, evenals het feit dat de goederen de EU hebben verlaten, kan het 0%-tarief worden toegepast. De door verdachte aangevoerde constructie is hiervoor niet de geëigende manier.
Dit betekent dat, ook indien verdachte met de door hem gevraagde informatie de door hem gestelde gang van zaken aannemelijk zou kunnen maken, blijft staan dat verdachte met deze handelwijze onjuiste aangifte van omzetbelasting heeft gedaan. De rechtbank wijst het subsidiaire verzoek tot het doen van een rechtshulpverzoek aan de Russische autoriteiten af, omdat de rechtbank hiervan gelet op het voorgaande geen relevantie ziet voor de beantwoording van de strafvorderlijke vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Opzet op de onvolledigheid en de onjuistheid van de aangiften
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gehandeld in de veronderstelling dat het op deze manier kon. Hij had geen geld om een goede boekhouder in dienst te nemen voor de omzetbelasting. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op deze manier het risico van de onjuistheid van de aangiften bewust heeft aanvaard en daarmee ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het onjuist en/of onvolledig doen van aangifte omzetbelasting.
Strekkingsvereiste
Naar bestendige jurisprudentie is aan het strekkingsvereiste voldaan indien de gedraging naar haar aard en in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven. De te geringe heffing dient op grond van algemene ervaringsregels naar redelijke verwachting waarschijnlijk te zijn. Door te handelen zoals hiervoor weergegeven heeft de verdachte te weinig verschuldigde omzetbelasting aangegeven. Het standpunt dat de Russische klanten recht hadden op teruggave is feitelijk onjuist, omdat bij inkoop door de Russen geen BTW aan hen in rekening zou zijn gebracht. Bovendien kan dat in geen geval leiden tot de conclusie dat verdachte deze voorbelasting in aftrek op zijn omzetbelasting mocht brengen. Het is op grond van algemene ervaringsregels waarschijnlijk dat een dergelijke handelwijze, ten tijde van de ten laste gelegde feiten, in zijn algemeenheid ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Nu niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meerdere mededaders zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Feit 2
Bij een doorzoeking van de woning van verdachte op 13 juli 2020 is administratie aangetroffen. [15] In deze administratie bevonden zich verschillende facturen van [bedrijf 1] B.V. [16] . Getuige [getuige 1] , directeur eigenaar van [bedrijf 1] B.V. heeft hierover verklaard dat deze facturen niet voorkomen in de administratie van [bedrijf 1] B.V. Op de facturen komen volgens [getuige 1] verschillende onjuistheden voor, zoals het gebruik van onjuiste adressen, lettertypen en factuurnummers. [17] Bij twee andere facturen heeft [getuige 1] verklaard dat de order-/factuurnummers wel voorkomen in de administratie, maar voor het overige niet overeenkomen met de bij verdachte aangetroffen facturen. [18]
Verder bevonden zich in de aangetroffen administratie twee facturen van [bedrijf 2] B.V./ [bedrijf 4] . [19] Getuige [getuige 2] , boekhouder van [bedrijf 4] B.V., heeft verklaard dat [bedrijf 2] B.V. de voorloper is van [bedrijf 4] B.V. Over de facturen heeft Vermeulen verklaard dat op beide facturen onjuistheden voorkomen, zoals het gebruik van meerdere lettertypes, een onjuist ordernummer en kleurcode of het ontbreken van een factuurnummer. [bedrijf 3] heeft slechts één keer in 2012 iets bij [bedrijf 2] B.V. gekocht. De goederen op deze factuur uit 2012 komen nagenoeg overeen met de goederen op de bij verdachte aangetroffen factuur van 26 juni 2018. In 2018 was het bedrijf [bedrijf 2] B.V. reeds failliet en op de factuur van 26 juni 2018 is een oud bankrekeningnummer vermeld. Op de factuur van 18 september 2018 worden artikelnummers van artikelen uit de collectie van 2012 vermeld.
De factuur met factuurnummer [kenmerk 4] is, anders dan de tenlastelegging vermeldt, gedateerd op 18 september 2018 en niet op 19 september 2018. Aangezien zowel het factuurnummer als het documentnummer overeenkomen, kan het niet anders dan dat de opsteller van de tenlastelegging hier heeft bedoeld “18 september 2018”. De rechtbank zal de tenlastelegging aldus verbeterd lezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij via Marktplaats iemand heeft benaderd om de administratie over de jaren 2018 en 2019 in orde te maken, zodat hij deze jaren kon afsluiten. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het oogmerk had de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. Dat verdachte de facturen – nog – niet daadwerkelijk bij de Belastingdienst heeft overgelegd of ingediend, doet hier niet aan af.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de facturen heeft doen vervalsen. Deze vervalste facturen zijn bij verdachte aangetroffen. Nu sprake is van een voltooid delict, kan van vrijwillige terugtred geen sprake zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Nu uit het dossier geen bewijs naar voren komt dat verdachte samen met ‘ene [naam 1] ’ de facturen heeft doen vervalsen in die zin dat er sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking, zal de rechtbank verdachte ook bij dit feit vrijspreken van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij in de periode van 15 april 2014 tot en met 30 juli 2019 in Nederland telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name gesteld van [verdachte] (handelend onder [bedrijf 3] ) over de tijdvakken over:
- het 1e kwartaal 2014 tot en met het 4e kwartaal 2014 en
- het 1e kwartaal 2015 tot en met het 4e kwartaal 2015 en
- het 1e kwartaal 2016 tot en met het 4e kwartaal 2016 en
- het 1e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 en
- het 1e kwartaal 2018 tot en met het 4e kwartaal 2018 en
- het 1e kwartaal 2019 tot en met het 2e kwartaal 2019;
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn, immers heeft verdachte (handelend onder [bedrijf 3] ) telkens op/in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2016 tot en met 13 juli 2020 in Nederland, meerdere geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (onder meer):
- een factuur, met kenmerk [kenmerk 1] , gedateerd op 2 november 2016, en
- een factuur, met kenmerk [kenmerk 2] , gedateerd op 26 maart 2018 en
- een factuur, met kenmerk [kenmerk 3] , gedateerd op 17 juli 2018 en
- een factuur, met kenmerk [kenmerk 4] , gedateerd op 18 september 2018 en
- een factuur, met kenmerk [kenmerk 5] , gedateerd op 9 juni 2019;
heeft doen vervalsen, met telkens het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, bestaande de vervalsing hierin dat telkens in strijd met de waarheid die facturen niet zijn opgemaakt door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat zal worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel gecombineerd met een taakstraf, zoals de rechtbank ook in min of meer vergelijkbare gevallen heeft gedaan. Een gevangenisstraf zal ertoe leiden dat verdachte zijn baan zal verliezen, waardoor hij niet langer kan zorgen voor zijn gezin en een oplossing met de Belastingdienst buiten bereik komt te liggen. Verdachte heeft geen strafblad, de feiten dateren van bijna anderhalf jaar geleden en verdachte heeft zichzelf daarmee niet verrijkt, maar heeft juist financiële problemen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude ter zake van omzetbelasting. Verdachte heeft teveel voorbelasting opgegeven, waarmee werd beoogd een bedrag van € 297.257,- aan de staatskas te onttrekken. Door deze handelwijze heeft de overheid veel te weinig belastinginkomsten ontvangen en zijn het algemeen belang en het vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, geschaad. Voor een goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting is het essentieel dat uitgegaan kan worden van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Door aangiften te doen die in strijd zijn met de werkelijkheid, wordt dit systeem ondergraven, waardoor bonafide belastingplichtigen uiteindelijk meer belasting moeten betalen. Verdachte heeft kennelijk een verdienmodel gemaakt van het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en daarmee alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Verdachte heeft zich hiermee in de problemen gebracht. Vervolgens heeft hij zich hieruit willen redden door facturen te laten vervalsen om zo zijn administratie sluitend te maken met als doel om buiten het vizier te blijven van de controlerende instanties.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij het benadelingsbedrag in grote mate bepalend is. Voor een benadelingsbedrag tussen € 250.000,- en € 500.000,- hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden onvoorwaardelijk.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verdachte nog steeds actief is met zijn bedrijf en daarnaast een baan als bokstrainer heeft. Hij is de kostwinner voor zijn gezin. Verdachte heeft financiële problemen.
Bij een verwijt als het onderhavige is het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden. Daar komt bij dat verdachte wisselend en vaag heeft verklaard en nog altijd geen openheid van zaken heeft gegeven over met wie en waar hij in de ten laste gelegde periode zaken heeft gedaan en daarmee evenmin inzicht heeft gegeven in de daarmee gemoeide geldstromen. Zelfs bij de door verdachte, ter zitting, voorgestelde gang van zaken was er geen recht op het in vooraftrek nemen van de omzetbelasting (BTW).
In plaats van het benaderen van zakenpartners om (alsnog) zoveel mogelijk inzicht in zijn transacties te geven, is verdachte nog een stap verder te gaan door iemand te vragen facturen voor hem te vervalsen. Ook is door verdachte geen regeling getroffen om het geld dat hij ten onrechte van de Belastingdienst heeft ontvangen, terug te betalen. Verdachte heeft evenmin getracht zijn administratie alsnog op orde te brengen en hij heeft nog steeds geen boekhouder ingeschakeld om hem bij zijn administratie te ondersteunen.
Uit niets blijkt dat verdachte spijt heeft van zijn handelen en zich verantwoordelijk voelt voor wat hij heeft gedaan. Sterker nog, ter zitting heeft verdachte zichzelf als een eerlijk ondernemer omschreven. Daaruit volgt dat verdachte nog steeds niet inziet dat hij verkeerd gehandeld heeft.
Gelet evenwel op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank volstaan met een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De voorwaardelijke straf heeft mede als doel om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw vergelijkbare feiten zal plegen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte nog steeds vergelijkbare werkzaamheden verricht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2, het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.
Buiten staat
Mr. R.P. van Campen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Zwolle, met nummer 65541, van 9 december 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 6 januari 2020 (DOC-002), pagina 154.
3.De ambtsedige verklaring Omzetbelasting van 9 januari 2020 (DOC-001), pagina 79-80.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 november 2021.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige van [naam 3] van 20 juli 2020, pagina 61-64.
6.Het proces-verbaal Algemeen Dossier (AD-001-01) van 9 december 2020, pagina 13.
7.Het ‘Overzicht maximale bedrag aan voorbelasting op basis van de zakelijke rekening van verdachte’ (DOC-030), pagina 291;
8.Het ‘Overzicht totale opnames en storting 2014 tot en met 2e kwartaal 2019’ (DOC-032), pagina 294.
9.De ambtsedige verklaring Omzetbelasting van 9 januari 2020 met bijlagen (DOC-001), pagina 8-13.
10.De ambtsedige verklaring Omzetbelasting van 9 januari 2020 met bijlagen (DOC-001), pagina 14-25.
11.De ambtsedige verklaring Omzetbelasting van 9 januari 2020 met bijlagen (DOC-001), pagina 26-37.
12.De ambtsedige verklaring Omzetbelasting van 9 januari 2020 met bijlagen (DOC-001), pagina 38-49.
13.De ambtsedige verklaring Omzetbelasting van 9 januari 2020 met bijlagen (DOC-001), pagina 50-61.
14.De ambtsedige verklaring Omzetbelasting van 9 januari 2020 met bijlagen (DOC-001), pagina 67-68 en 74-75.
15.De lijst van inbeslaggenomen voorwerpen op 13 juli 2020 (IBN-A-001), pagina 74-75.
16.Een factuur van [bedrijf 1] van 2 november 2016 (DOC-007), pagina 166-170;
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 27 augustus 2020, pagina 69, laatste alinea, pagina 70, eerste alinea, pagina 71, vierde alinea, pagina 72, tweede en vierde alinea.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 27 augustus 2020, pagina 70, vijfde alinea en pagina 72, laatste alinea.
19.Een factuur van [bedrijf 4] van 26 juni 2018 (DOC-004), pagina 157-160;