ECLI:NL:RBOVE:2021:4487

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
08.177792.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor personen en goederen

Op 30 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 31-jarige man veroordeeld voor brandstichting bij de woning van zijn moeder in Deventer. De rechtbank legde hem een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De man had op 7 juli 2021, onder invloed van drugs en alcohol, benzine gekocht en deze tegen de voordeur van de woning van zijn moeder gegoten en in brand gestoken. Dit gebeurde na een ruzie met zijn broer die op dat moment in de woning verbleef. De moeder ontdekte de brand snel en kon met haar kinderen via het balkon ontsnappen, terwijl een buurman het vuur bluste. De rechtbank oordeelde dat de man verminderd toerekeningsvatbaar was en dat hij behandeld moest worden voor zijn verslaving aan alcohol en cocaïne. De rechtbank nam de conclusies van deskundigen over die wezen op een stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol, en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de man onder toezicht te stellen en legde hem bijzondere voorwaarden op, waaronder opname in een zorginstelling en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het gevaar dat de man had veroorzaakt voor de bewoners van de woning en omliggende woningen. De rechtbank besloot dat de opgelegde straf recht deed aan de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.177792.20 (P)
Datum vonnis: 30 november 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven en verblijvend in FPK de Rooyse Wissel Poort, Wanssumseweg 12 A, 5807 EA Oostrum.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juni 2021 en van 7 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. Lonterman, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht
.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 7 juli 2020 te Deventer,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij de woning gelegen aan de [adres]
, door een brandbare stof (benzine) over/tegen de voordeur en/of kozijnen
en/of voorgevel van voornoemde woning te besprenkelen/gieten/gooien en
(vervolgens) die brandbare stof (met een aansteker) aan te steken, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met die woning, althans met een
brandbare stof, ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in die woning en/of in die woning
bevindende goederen en/of omliggende woningen/percelen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor de bewoners van die woningen/percelen, in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten
was.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in een bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 november 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
  • het proces-verbaal aangifte van [naam] namens [woningstichting] , pagina’s 9 en 10;
  • het aanvullende proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, opgesteld door [verbalisant] op 15 juli 2021, voor zover inhoudende de conclusie dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor personen en goederen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juli 2020 te Deventer,
opzettelijk brand heeft gesticht aan de woning gelegen aan de [adres]
, door een brandbare stof (benzine) tegen de voordeur en/of kozijnen
en/of voorgevel van voornoemde woning te besprenkelen/gieten/gooien en
vervolgens die brandbare stof (met een aansteker) aan te steken, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met die woning, althans met een
brandbare stof, ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in die woning en in die woning
bevindende goederen en omliggende woningen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor de bewoners van die woningen, in elk geval levensgevaar
en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten
was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 21 maanden voorwaardelijk, onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en met een proeftijd van drie jaren. Zij heeft gevorderd dat aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport van 28 oktober 2021, dat de rechtbank die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaart en dat aan verdachte een gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr (GVM) wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft bepleit dat de rechtbank de proeftijd bepaalt op twee jaren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft op 7 juli 2021 onder invloed van drugs en alcohol benzine gekocht en hij is met die benzine naar de woning van zijn moeder gegaan, omdat hij ruzie had met zijn daar verblijvende broer.’s Nachts heeft verdachte die benzine voor en tegen de voordeur en woning gegoten en aangestoken, waardoor brand is ontstaan. Verdachte is daarop gelijk weggegaan. Zijn moeder, die vanwege het gebed rond 4.45 uur opstond, ontdekte de brand en zij is met haar in de woning slapende zoon en dochter via het balkon naar de woning van de buren gevlucht. De buurman heeft de brand ondertussen tijdig weten te blussen. Door opzettelijk brand te stichten tijdens de nachtelijke uren heeft verdachte gevaar veroorzaakt voor niet enkel de woning van zijn moeder en aanliggende woningen, maar ook voor de in die woningen aanwezige personen die op dat moment lagen te slapen. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan. Verdachte mag van geluk spreken dat zijn moeder vroeg wakker werd voor het gebed en dat zij de brand tijdig heeft opgemerkt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de
Justitiële Documentatie van verdachte van 11 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest.
Over de persoon van verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de pro Justitia rapportage van C.A.J. Veldman, psychiater, van 18 maart 2021 en van W.N. Haasbeek, GZ-psycholoog, van
19 november 2021.
De deskundigen hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is een stoornis in het gebruik van cocaïne en een (matige) stoornis in het gebruik van alcohol. Onder invloed van cocaïne heeft verdachte een (waan)stoornis ontwikkeld. De GZ-psycholoog stelt vast dat eveneens sprake is van een autisme spectrum stoornis (ASS) en een antisociale persoonlijkheids-stoornis. De psychiater ziet aanwijzingen voor de waarschijnlijkheidsdiagnose van een persoonlijkheidsstoornis. Beide deskundigen schatten de kans op recidive van geweldpleging (in onbehandelde omstandigheden) als hoog in.
De deskundigen concluderen dat het feit - indien bewezen - verdachte verminderd dient te worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De deskundigen adviseren een voldoende lange klinische opname gericht op onder andere behandeling van de verslavingsproblematiek en het ontwikkelen van betere vaardigheden voor de omgang met frustratie, onmacht, angst en woede, waarna wordt ingezet op een voorzichtige weg naar buiten met een langdurig resocialisatietraject. Deze opname en behandeling kunnen als bijzondere voorwaarde worden opgelegd. De psychiater geeft de rechtbank ook een TBS-kader (TBS met verpleging van overheidswege of TBS met voorwaarden) in overweging.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van [medewerker GGZ] van GGZ / Reclassering Limburg van 28 oktober 2021.
Het oordeel van de reclassering is dat het risico op recidive en het risico op letselschade hoog is. Het risico op onttrekking kan als gemiddeld worden ingeschat. Verdachte verblijft sinds april 2021 in FPK de Rooyse Wissel in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte lijkt zich op dit moment in te zetten voor behandeling. Vanwege het hoge risico is een intensieve behandeling voor lange duur geïndiceerd. De reclassering beschrijft dat er inmiddels meerdere beschermende factoren zijn zoals het contact met zijn familie en zijn eigen motivatie voor behandeling. De responsiviteit van betrokkene is positief veranderd. Verdachte ontwikkelt zich en groeit, hij past vaardigheden toe die hij leert in therapie en vraagt om hulp en begeleiding als hij er zelf niet uitkomt. Hierdoor is een TBS kader niet meer nodig en zou zelfs contraproductief kunnen werken. De reclassering acht een regulier toezicht voldoende en adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en aan proeftijd van twee jaar de navolgende bijzondere voorwaarden te verbinden:
 Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
 Opname in een zorginstelling
 Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
 Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
 Drugsverbod
 Alcoholverbod
 Financiën
 Sociale contacten
 Werk/dagbesteding
Daarnaast adviseert de reclassering om de maatregel van 38z Sr op te leggen. De reclassering adviseert negatief over TBS met voorwaarden.
Ter zitting is door [medewerker GGZ] van GGZ / Reclassering Limburg het volgende aangevoerd. Zij handhaaft het advies en licht toe waarom een TBS-kader niet wenselijk is. Verdachte is erg gemotiveerd om zich te laten behandelen. Hij is actief, leert en past het geleerde toe op de groep. Verdachte laat nu zien wat hij wil en werkt goed mee. Een TBS-kader acht zij om deze redenen contraproductief. Desgevraagd verklaart zij dat in haar optiek kan worden volstaan met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard de geadviseerde voorwaarden na te leven. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij een nieuwe start wil maken en dat het tijd is voor een serieuzer leven zonder drugs en alcohol. Hij heeft zijn oprechte excuses nogmaals aangeboden aan zijn familie en hij verklaart zijn verantwoordelijkheid te willen nemen.
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank onderschrijft dat verdachte het feit heeft gepleegd onder invloed van drugs en alcohol en dat sprake is van ASS en een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat er sprake is van verminderde toerekenbaarheid.. Verdachte is met ingang van 14 april 2021 geschorst uit de voorlopige hechtenis en hij lijkt goed te gedijen in de huidige behandelsetting. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling de huidige positieve ontwikkelingen teniet zullen doen. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie voldoende recht doet aan vorenstaande omstandigheden en zij zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden waarvan eenentwintig (21) maanden voorwaardelijk. De rechtbank acht een (lange) proeftijd van drie jaar, anders dan het advies van de reclassering, wel noodzakelijk gelet enerzijds op het voorzienbare lange traject dat verdachte nog zal hebben af te leggen. Anderzijds heeft de reclassering zelf de mogelijkheid om het toezicht en de intensiteit van de voorwaarden gedurende de proeftijd af te bouwen.
De rechtbank acht het daarbij van groot belang dat verdachte de behandeling blijft krijgen die hij nodig heeft, om zo goed mogelijk te kunnen functioneren en om het recidivegevaar te verminderen. Het is van belang dat verdachte voor een lange tijd onder toezicht blijft om gedurende die tijd onder meer te kunnen profiteren van een behandeling, te kunnen worden opgenomen in een zorginstelling of te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De maatregel tot beïnvloeding van het gedrag, zoals genoemd in artikel 38z Sr, biedt die mogelijkheid.
Naast de gevangenisstraf zal daarom aan verdachte de GVM worden opgelegd. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte kampt met complexe en duurzame problematiek, zodat langdurig toezicht nodig is om het recidiverisico te beteugelen. Verder is aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan. Het Openbaar Ministerie dient in een aparte procedure de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vragen.
Omdat de GVM mogelijk pas later ten uitvoer wordt gelegd en de rechtbank het van groot belang vindt dat de behandeling van verdachte niet tussentijds wordt onderbroken, acht de rechtbank het daarnaast passend om aan verdachte de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Deze bijzondere voorwaarden worden ook dadelijk uitvoerbaar verklaard, om ervoor te zorgen dat de behandeling van verdachte kan voortduren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 38z Sr.

9.De beslissing

bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
dertig (30) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
eenentwintig (21) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van drie (3) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
a. zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ / Reclassering Limburg, Laurentiusplein 10 te Roermond (tel: 0475-319747), op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
b. zich laat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) van de Rooyse Wissel of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, dient verdachte mee te werken aan de indicatiestelling en plaatsing;
c. zich ambulant laat behandelen door de verslavingszorg of forensische FACTteam of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich gedurende de proeftijd kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
d. indien geïndiceerd door kliniek of reclassering, in een RIBW of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering, althans accepteert verdachte een vorm van ambulante woonbegeleiding bij zelfstandig wonen. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
e. geen drugs gebruikt en meewerkt aan controles op dit verbod. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
f. geen alcohol nuttigt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controle-middelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
g. de reclassering inzicht geeft in zijn financiën. Hij houdt een kasboek bij en accepteert ondersteuning bij het financieel beheer, ook als dit inhoudt dat hij onder bewindvoering moet worden gesteld;
h. openheid geeft over zijn sociale contacten en het sociale netwerk waarin hij zich begeeft en over het aangaan van een nieuwe toekomstige (intieme) relatie, en meldt als zich binnen deze contacten spanningen en/of conflicten voordoen;
i. een dagbesteding heeft. De dagbestedingsplek en het aantal uren worden in overleg met de kliniek en reclassering vastgesteld. Betrokkene geeft toestemming om met werkgever informatie te mogen uitwisselen rondom het functioneren op het werk. Uitbreiding van uren en/of eventuele overnachtingen vinden enkel plaats na goedkeuring door kliniek en reclassering;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
1. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
2. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020314110. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.