4.4Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (smokkel van [naam 1] ):
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[medeverdachte 1] heeft van het onder 1 ten laste gelegde de feitelijke gedragingen bekend, - kort samengevat - inhoudende dat hij op 28 december 2018 (alleen) van Nederland per vliegtuig naar Athene is gereisd en dat hij op 31 december 2018 samen met [naam 1] (ook [alias naam 1] genoemd) van Athene per vliegtuig is gereisd naar Eindhoven Airport, waarbij [naam 1] reisde op het paspoort van verdachte. Om [naam 1] op verdachte te laten lijken heeft hij haar, voorafgaand aan de vliegreis van Athene naar Eindhoven Airport, de kleding van verdachte laten aantrekken en ook haar de oorbellen en sieraden van haarlaten dragen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de reis met [naam 1] heeft gemaakt omdat hij van zijn schulden en van bedreigingen af wilde. Hij helpt de mensen op een humanitaire manier. Soms krijgt hij 500 euro en soms 400 euro. Voor de smokkel van [naam 1] zou hij 3.500 euro ontvangen die een zekere [naam 7] hem zou betalen.
[naam 1] heeft over de smokkelreis onder meer verklaard dat zij in Athene via [naam 7] in contact is gebracht met ene [naam 8] . Deze [naam 8] heeft de papieren geregeld om weg te komen uit Athene en heeft haar tot in het vliegtuig begeleid. Ze moest nog leren de handtekening van [verdachte] op te schrijven voor het geval dat ze in Nederland zouden worden aangehouden. Nadat aan haar een foto was getoond van [medeverdachte 1] verklaarde zij dat dit volgens haar de man was die haar vertelde dat hij [naam 8] heette en haar de gehele reis had begeleid. Nadat ze in Nederland waren staande gehouden en zij een handtekening in een boekje moest zetten, vertelde hij haar dat ze de handtekening moest opschrijven die ze geoefend had. [naam 1] herkende zichzelf ook op de foto die haar getoond werd van haar aankomst in Nederland. Zij was toen samen met de man die voor haar liep en ze moest van hem steeds bij hem lopen.
Op verzoek van [naam 8] heeft zij in Athene twee dagen voor haar vertrek haar haren geblondeerd. Zij heeft voor de reis naar Nederland 4.500 euro betaald. Dat geldbedrag moest ze achterlaten bij een soort verzekeringsbureau in Athene. In het vliegtuig naar Nederland heeft [naam 8] een foto van haar gemaakt.
Zij moest haar geblondeerde haar aan [naam 8] laten zien en hij had ook oorbellen meegenomen die zij in moest doen van hem. Voor zover ze zich kan herinneren heeft ze tijdens de reis het paspoort waarop zij reisde niet in handen gehad.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt van gezamenlijk overleg over voornoemde reis tussen [medeverdachte 1] en zijn dochters [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] voorafgaand aan het vertrek vanuit Athene, tijdens de vliegreis en direct na aankomst op Eindhoven Airport, waarbij tussen hen onderling onder meer afspraken zijn gemaakt over het opvangen van [naam 1] op Eindhoven Airport en over de wijze van vervoer van [naam 1] vanaf Eindhoven Airport.
In het opgenomen telefoongesprek op 28 december 2018 vanaf omstreeks 13.58 uur is [medeverdachte 1] gebeld door dochter [medeverdachte 6] en heeft zij tegen hem onder meer gezegd: “Ik heb je het nummer gestuurd en ik heb erbij [omschrijving] geschreven maar het is niet aangekomen omdat je geen internet hebt.”. Daarop heeft [medeverdachte 1] geantwoord met: “Hoe?” en heeft [medeverdachte 6] vervolgens gezegd: “Ik heb het nummer naar je gestuurd en ik heb erbij geschreven zoals je gevraagd hebt, maar het is niet aangekomen omdat je geen internet hebt.”
In het opgenomen telefoongesprek op 28 december 2018 vanaf omstreeks 14.18 uur is [medeverdachte 1] gebeld door dochter [medeverdachte 3] en heeft hij tegen [medeverdachte 3] onder meer gezegd dat zij aan haar moeder moet doorgeven dat zij maar moet bellen met die ene vrouw over het tijdstip van vertrek en aan haar moet doorgeven dat hij een rode tas en een kleine zwarte tas bij zich heeft.[medeverdachte 1] was bij zijn vertrek vanaf Eindhoven Airport naar Athene op 28 december 2018 in het bezit van een rode tas en een kleine zwarte tas.
Verdachte heeft bij de politie zelf ook verklaard dat ze ervan op de hoogte was dat haar echtgenoot een vrouw ging smokkelen.
Op 31 december 2018 is [medeverdachte 1] blijkens de vluchtgegevens van Athene naar Eindhoven Airport gereisd samen met een vrouw die was geboekt onder de naam “ [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1966”.
Omstreeks 15.39 uur die dag is [medeverdachte 1] gebeld door dochter [medeverdachte 3] , waarna dochter [medeverdachte 6] het telefoongesprek met hem heeft voortgezet en ook verdachte in het overleg is betrokken. Dit overleg ging over de treinreis die [medeverdachte 1] zocht vanuit Eindhoven naar Emmen. Tijdens dit telefoongesprek werd ook gesproken over de oorbellen van verdachte, die [naam 1] had gedragen tijdens de vliegreis van Athene naar Eindhoven Airport.
Voorts is er, nadat [medeverdachte 1] met [naam 1] is aangekomen op Eindhoven Airport en zij via de douanecontrole was toegelaten tot Nederland, telefonisch contact geweest tussen hem en zoon [medeverdachte 2] . In dit telefoongesprek heeft [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] onder meer gezegd dat het op het nippertje was, dat ze veilig aangekomen zijn, maar dat ze wel een half uur staande is gehouden. Daarna heeft [medeverdachte 1] de telefoon op verzoek van [medeverdachte 2] doorgegeven aan [naam 1] en is door [medeverdachte 2] tegen [naam 1] gezegd geen antwoord te geven in het bijzijn van anderen en heeft hij haar vervolgens aanwijzingen gegeven voor de reis vanuit Eindhoven naar Ter Apel .
[medeverdachte 1] heeft tijdens zijn verhoor op 12 maart 2019 onder meer verklaard dat hij, toen hij in Athene was, zijn vrouw heeft verteld dat hij een look-a-like vrouw zou meenemen. Hij heeft verteld dat hij er 800 euro voor heeft gekregen.
In het opgenomen telefoongesprek op 28 december 2018 vanaf omstreeks 13.41 uur, waarbij [medeverdachte 1] is gebeld door dochter [medeverdachte 6] , heeft hij tegen [medeverdachte 6] onder meer gezegd:
“Laat je moeder het nummer van de vrouw naar mij sturen.” en “Laat zij erop/erbij schrijven [omschrijving] .”.
Na aankomst van [medeverdachte 1] op vliegveld Eindhoven Airport is hij ook gebeld door verdachte die onder meer tegen hem heeft gezegd dat hij de vrouw naar het politiebureau in Eindhoven moet brengen.
Verdachte heeft tijdens haar verhoor op 28 februari 2019 onder meer verklaard dat haar man de vrouw is gaan halen vanwege de schulden die zij hadden en omdat de kinderen klaagden dat zij niets konden krijgen.
De rechtbank acht voorts redengevend dat dochter [medeverdachte 3] in een opgenomen telefoongesprek op 23 januari 2019 onder meer heeft gezegd: “mijn ouders zitten in de business.”.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mensensmokkel.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het vertrek van [medeverdachte 1] naar Athene op 28 december 2018 niet alleen al op de hoogte was van de voorgenomen mensensmokkel van [naam 1] naar Nederland, maar daar ook aan heeft bijgedragen door onder meer haar paspoort ter beschikking te stellen, zodat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] , die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijk organiseren en uitvoeren van het realiseren van de toegang van [naam 1] tot Nederland. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van de menssmokkel bewezen.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verdachte samen met anderen uit winstbejag heeft gehandeld. Van winstbejag is sprake indien het handelen van de dader is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk hoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel daadwerkelijk is behaald. Voldoende is dat de dader op verrijking uit is geweest. De term winstbejag strekt ertoe om handelen met zuiver ideële motieven uit de werkingssfeer van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te houden.
Mede omdat [naam 1] heeft verklaard dat zij voor de reis 4.500 euro heeft betaald en [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij voor deze mensensmokkel een geldbedrag (van 3.500 euro) zouden ontvangen, nadat deze mensensmokkel feitelijk was voltooid, is van die ideële motieven aan de zijde van verdachten in ieder geval niet gebleken en acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen uit winstbejag heeft gehandeld.
Feit 2 (voorhanden van valse/vervalste id-kaarten en/of reisdocumenten en/of rijbewijzen):
Naar het oordeel van de rechtbank is er in het dossier geen bewijs dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat voornoemde valse documenten aanwezig waren in de woning te Grootebroek, zodat verdachte van het voorhanden hebben van het onder 2 ten laste feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 3 (deelname aan een criminele organisatie):
Aan verdachte is tot slot ten laste gelegd - zakelijk weergegeven - dat zij in de periode van
8 december 2018 tot en met 19 februari 2019 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit haar, verdachte en/of haar echtgenote [medeverdachte 1] en/of (hun kinderen) [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] .
Van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als is voldaan aan het vereiste van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het genoemde oogmerk.
Voor strafbare deelname is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid, in de zin van voorwaardelijk opzet, weet dat een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven, zolang de betrokkene maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat zij heeft samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
De criminele organisatie had volgens de tenlastelegging het oogmerk tot het plegen van het misdrijf mensensmokkel (artikel 197a Sr).
Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden opgemaakt.
Verdachte is betrokken geweest bij meerdere gevallen van mensensmokkel of een poging daartoe, waarbij verdachte, haar echtgenoot en hun kinderen telkens hebben samengewerkt om - tegen betaling - de beoogde mensensmokkel naar Nederland te kunnen realiseren.
De daartoe noodzakelijk gedragingen zijn door hen telkens in een georganiseerd samenwerkingsverband uitgevoerd, waarbij de door hen te vervullen al dan niet feitelijk actieve rol mede afhankelijk was van wie er naar Nederland gesmokkeld moest worden.
In meerdere gevallen is bij de mensensmokkel een soortgelijke modus-operandi toegepast door gebruik te maken van de look-a-like methode, waarbij de te smokkelen persoon gebruik maakte van een op naam van een ander persoon gesteld reis- en/of identiteitsdocument en qua uiterlijk op deze persoon leek dan wel probeerde te lijken, als ware hij of zij degene aan wie het reisdocument ook daadwerkelijk was verstrekt. Om dat te realiseren werd voorafgaand aan de reis onder meer met de te smokkelen persoon een bezoek aan de kapper gebracht.
Uit de afgeluisterde/opgenomen telefoongesprekken, zoals hiervoor omschreven en zoals die zich in het dossier bevinden, leidt de rechtbank af dat er voorafgaand, tijdens en na een smokkelreis veelal sprake is geweest van intensief en gezamenlijk overleg over de stand van zaken, het verloop van de smokkelreis en de eventueel nog verder te ondernemen activiteiten ten behoeve van de te smokkelen persoon. De inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken en de informatie uit onderzoek van de in beslag genomen telefoons duidt bovendien op betrokkenheid van meerdere andere personen, waaronder andere familieleden, vanuit Griekenland en/of Turkije, welke personen de mensensmokkel mede organiseerden en faciliteerden.
Daarnaast zijn er diverse onderlinge (telefonische) contacten geweest over de financiële aspecten en/of de financiële afwikkeling van de smokkelreis, gelet op onder meer het bericht van verdachte aan zoon [medeverdachte 1] op 8 december 2018 in het kader van de smokkelreis vanuit Patras, inhoudende: “He hond, ga checken of het geld op je naam staat?
8 duizend, je mag geen cent minder accepteren.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de mededeling van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 5] in een telefoongesprek op 23 januari 2019 waarin zij kort voor de uitvoering van de smokkelreis met [naam 9] zegt dat zij aan ene “ [naam 10] ” heeft gezegd dat haar ouders in deze business zitten en dat zij er alles over weet.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank voorts dat zoon [medeverdachte 2] en zoon [medeverdachte 1] binnen het georganiseerde samenwerkingsverband min of meer verantwoordelijk waren voor het financiële gedeelte en het faciliteren van de ontvangst van de te smokkelen persoon bij aankomst in Nederland. Verdachte heeft daarbij gezien het hiervoor overwogene ook een bepalende rol vervuld.
Echtgenoot [medeverdachte 1] heeft bij de smokkel van [naam 1] vanuit Athene naar Eindhoven een actieve rol vervuld door zelf naar Athene te vliegen om vervolgens met [naam 1] , die zich voordeed als verdachte, terug te vliegen naar Nederland.
Verdachte en echtgenoot [medeverdachte 1] waren de actieve deelnemers bij de beoogde smokkel van [naam 11] vanuit Griekenland naar Nederland, waartoe zij samen met de kinderen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] waren afgereisd naar Griekenland.
Uit de dossierstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht door de officier van justitie kan naar het oordeel van de rechtbank voorts worden afgeleid dat naast de in het onderhavige onderzoek aan de orde zijnde gevallen van mensensmokkel sprake is geweest van betrokkenheid bij meerdere andere gevallen van (pogingen tot) mensensmokkel.
De rechtbank acht het in dit verband ook opmerkelijk dat na de aanhouding van het gezin in Griekenland in een telefoongesprek tussen [medeverdachte 5] en verdachte
besproken wordt om “niet met lege handen terug te keren. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt onder meer het volgende:
- Op 10 december 2018 omstreeks 16.53 uur belt [medeverdachte 5] met verdachte en vraagt hij aan haar of ze het paspoort van [naam 12] bij zich hebben, waarop zij hem vraagt of [medeverdachte 2] hen wil bellen en dat zij een kleine kan meenemen, waarop hij zegt: “Vertrekken jullie niet met lege handen.”
- Op 14 december 2018 omstreeks 15.26 uur wordt tussen [medeverdachte 5] en vader [medeverdachte 1] opnieuw een mogelijke nieuwe mensensmokkel besproken.
Gelet op de feitelijke gedragingen en (onder meer) de inhoud van de hiervoor genoemde tapgesprekken en de informatie uit onderzoek van de in beslag genomen telefoons is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verdachte en de hiervoor genoemde gezinsleden, met uitzondering van dochter [medeverdachte 4] , telkens welbewust met een crimineel oogmerk hebben gehandeld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat, anders dan men wil doen voorkomen, niet het humanitaire handelen voorop heeft gestaan, maar dat het handelen telkens gericht is geweest op mensensmokkel uit winstbejag. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een zekere gezinsstructuur waarbinnen incidenteel en/of willekeurig een of meer andere gezinsleden - al dan niet onwetend van het oogmerk - werden betrokken bij een mogelijke mensensmokkel, maar hebben zij onderling telkens gestructureerd samengewerkt met het oog op het realiseren van de mensensmokkel, waartoe stelselmatig gebruik werd gemaakt van de zogenaamde “look-a-like”- methode.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een internationaal opererende organisatie die mensensmokkel als bedoeld in artikel 197a Sr als oogmerk had. Deze organisatie werd gevormd door een gestructureerd en voldoende duurzaam samenwerkingsverband van diverse personen. Verdachte heeft tevens een wezenlijk een aandeel gehad in de mensensmokkel als zodanig en mitsdien in de verwezenlijking van vorenbedoeld oogmerk van de organisatie.