In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 november 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot opheffing van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De ouders hebben niet de nodige stappen ondernomen om de situatie te verbeteren, ondanks dat de GI hen daarbij heeft ondersteund. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de ouders de sleutel in handen hebben om de situatie te verbeteren, maar dat zij zonder dwang niet in staat lijken om de benodigde stappen te zetten.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de kinderen en de ouders gehoord. De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling moet blijven bestaan, terwijl de vader het eens is met de opheffing. De kinderen hebben aangegeven dat zij vinden dat hun ouders hulp nodig hebben en dat de spanningen tussen hen hen beïnvloeden. De kinderrechter heeft de verklaringen van de kinderen als aangrijpend en overtuigend ervaren en benadrukt dat het welzijn van de kinderen voorop staat. De ouders moeten hun onderlinge strijd ondergeschikt maken aan het belang van hun kinderen en moeten samenwerken met de GI om tot een oplossing te komen.
De kinderrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat de ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het welzijn van hun kinderen en dat zij de hulp van de GI moeten aanvaarden. De afwijzing van het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling is bedoeld als een signaal voor de ouders om hun strijd te stoppen en de nodige stappen te ondernemen voor het welzijn van hun kinderen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 15 november 2021.