ECLI:NL:RBOVE:2021:4355

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
08.122753.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met breekijzer

Op 22 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte had op 8 mei 2021 in Enschede geprobeerd een slachtoffer met een breekijzer op het hoofd te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer daadwerkelijk heeft geslagen, maar niet met de intentie om hem te doden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar vond wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op en verplichtte de verdachte om een schadevergoeding van € 1.263,06 aan het slachtoffer te betalen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen breekijzer verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.122753.21 (P)
Datum vonnis: 22 november 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 november 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Hoekstra, van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Michels, advocaat in Oldenzaal, en van hetgeen door de benadeelde partij [aangever] en zijn advocaat, mr. M.J.E.C. Camps, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangever] met een breekijzer op het hoofd heeft geslagen, en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (primair), zware mishandeling (subsidiair) of poging tot zware mishandeling (meer subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 8 mei 2021 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (met veel kracht) meermalen althans eenmaal met een breekijzer/stang/staaf althans een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam van voorgenoemde [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2021 te Enschede aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (hoofd)wond, heeft toegebracht door (met veel kracht) meermalen althans eenmaal een breekijzer/stang/staaf althans een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam van voorgenoemde [aangever] te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2021 te Enschade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met veel kracht) meermalen althans eenmaal met een breekijzer/stang/staaf althans een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam van voorgenoemde [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Op basis van de beperkt beschikbare onderzoeksresultaten kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat werd geslagen met een breekijzer, stang of staaf. Dat blijkt niet uit objectieve bewijsmiddelen. Ook kan op basis van het beperkte onderzoek niet worden vastgesteld dat sprake is van poging doodslag of zware mishandeling. Onduidelijk is hoe vaak en waar aangever met het voorwerp is geraakt en het geconstateerde letsel valt niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verklaring verdachte
Verdachte ontkent het tenlastegelegde. Hij heeft verschillende versies van wat er gebeurd zou zijn aan politie en de rechtbank verteld. In de kern komt zijn laatste verklaring, ter zitting, hierop neer dat aangever met het breekijzer voor de deur stond en hem aanviel en dat hij in de worsteling die toen volgde aangever dat breekijzer afhandig heeft gemaakt.
Vaststelling feiten
Op basis van de inhoud van het dossier en van wat ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Aangever [aangever] is op 8 mei 2021 naar [adres 2] in Enschede gegaan, omdat zijn telefoon daar in de woning van [getuige] (hierna [getuige] ), waar ook verdachte zich bevond, zou liggen. Hij bonkte op de deur. Daarop kwam verdachte naar buiten met een breekijzer. Hij sloeg richting het hoofd van aangever die de slag kon aangever afweren met zijn linkerarm. Daarna sloeg verdachte voor de tweede keer met dat breekijzer op het hoofd van aangever.
Verdachte is de woning weer in gegaan en had, zoals getuige [getuige] verklaart, toen een geel breekijzer, dat al een tijdje in haar woning had gelegen, in zijn hand.
Dat breekijzer is, zoals de getuige verklaart, door de politie in beslag genomen.
De politie vond het breekijzer, gewikkeld in een deken, in een kast in een leegstaande kamer in het pand waar [getuige] woont en nam het in beslag.
De forensisch arts heeft vastgesteld dat aangever op zijn behaarde hoofd een lijnvormig huidletsel van ongeveer 8 cm had en op zijn linkerarm een bloeduitstorting.
Tussenconclusie rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen én de verklaring van verdachte dat hij het breekijzer in handen heeft gehad, kan worden vastgesteld dat verdachte geprobeerd heeft aangever op zijn hoofd te slaan en toen diens linkerarm heeft geraakt en daarna nogmaals heeft geslagen met het breekijzer, op het hoofd van aangever.
Poging doodslag?
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet of kan worden bewezen dat verdachte aangever van het leven heeft willen beroven. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Aangever verklaart weliswaar zelf dat hij voelde dat hij met kracht is geslagen, maar verder is er geen bewijs om vast te stellen dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het van het leven beroven van aangever. Van het primair ten laste gelegde wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Zware mishandeling?
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het strafdossier niet is komen vast te staan dat het door verdachte toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Dit blijkt niet uit letselrapportage. Ook het forensisch onderzoek van aangever bij de politie biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Van het subsidiair ten laste gelegde wordt verdachte daarom ook vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte aangever willens en wetens zwaar lichamelijk letsel wilde toe brengen. Van vol opzet is dus geen sprake. De vervolgvraag is of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De rechtbank is van oordeel dat het met een breekijzer slaan op het hoofd – een vitaal lichaamsdeel – naar algemene ervaringsregels kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Verder dienen de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer gericht te zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat de verdachte door deze gedragingen de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 8 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks8 mei 2021 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
(met veel kracht) meermalen althans eenmaalmet een breekijzer
/stang/staaf althans een hard en/of zwaar voorwerpop/tegen het hoofd
/gezicht en
/ofhet lichaam van voorgenoemde [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie waardoor verdachte niet anders kon dan handelen op de wijze zoals hij heeft gedaan. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij door aangever, die een breekijzer bij zich had, is aangevallen.
Voor noodweer is onder meer vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding geen sprake geweest. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat het breekijzer, waarmee verdachte op het hoofd van aangever heeft geslagen, uit de woning van [getuige] kwam. Verdachte is in de woning naar beneden gerend, naar de gesloten voordeur waarvoor aangever op dat moment buitenstond. Dat het aangever is geweest die met het breekijzer, dat zich voor de confrontatie in de woning bevond, van buiten de woning de confrontatie met verdachte zocht, is niet aannemelijk geworden. Ook niet omdat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de gang van zaken rondom het breekijzer, en een weinig geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij het breekijzer (en zichzelf) na het incident had verstopt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich niet in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Dit betekent dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Ook voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het bewezenverklaarde levert op:
meer subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van noodweerexces.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet sprake zijn van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging die het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding geen sprake is geweest. Daarom faalt ook het beroep op noodweerexces.
Ook voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is uitgegaan van een bewezenverklaring van poging tot doodslag en heeft een gevangenisstraf van dertig maanden geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het optreden van het slachtoffer sterk tot uitdrukking moet komen in de op leggen straf. Als de rechtbank tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling komt, is een gevangenisstraf van vijf maanden passend. Indien de rechtbank dat onvoldoende punitief vindt, dient dit wat de raadsman betreft te worden aangevuld met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een breekijzer op het hoofd te slaan. Dat daar mogelijk hinderlijk gedrag van het slachtoffer aan vooraf is gegaan doet aan de ernst van dit feit en de sanctie die daarop moet volgen niets af.
Tijdens de zitting heeft het slachtoffer gebruik gemaakt van zijn spreekrecht en verteld over de impact die het voorval op hem heeft gehad.
Gezien de ernst het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor het ‘opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’ een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden als uitgangspunt van denken genoemd. De rechtbank heeft ook acht geslagen op artikel 45, derde lid, Sr, waarin is bepaald dat het maximum van de hoofdstraffen bij poging met een derde wordt verminderd.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen, en eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Dat dat enige tijd is geleden (in 2016) acht de rechtbank minder relevant, nu verdachte tot december 2020 met een ISD-maatregel gedetineerd was.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het in beslag genomen breekijzer moet worden verbeurdverklaard
De raadsman heeft zich over het beslag niet uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat het breekijzer moet worden verbeurdverklaard, omdat het feit hiermee is begaan.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever] heeft zich, bijgestaan door mr. M.J.E.C. Camps, advocaat in Enschede, als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.696,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade (€ 696,50) bestaat uit de volgende posten:
- € 100,-- kledingschade
- € 385,-- eigen risico zorgverzekering Menzis 2021
- € 15,-- kosten medicijnen/hulpmiddelen
- € 50,-- reiskosten: € 0,26 per km huisarts, fysiotherapeut (3x) geschat
- € 30,-- kosten een dag ziekenhuis/revalidatieopname
- € 116,50 eigen kosten fysiotherapeut
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,-- als voorschot gevorderd.
Daarnaast is een pro-memorie post in de vordering opgenomen en wordt € 31,-- voor proceskosten gevorderd (kosten info huisarts).
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard wat betreft de gevorderde materiële schade, omdat dat onvoldoende is onderbouwd. Een vergoeding voor immateriële schade is volgens de officier van justitie billijk. Hij heeft zich niet uitgelaten over de hoogte daarvan.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Als vergoeding van immateriële schade is een bedrag van hooguit € 1.000,-- billijk.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiele schade
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het eigen risico zorgverzekering 2021 onvoldoende zijn onderbouwd. Zo is niet gebleken dat de benadeelde deze kosten (€ 385,--) heeft gemaakt naar aanleiding van de schadeveroorzakende handeling van verdachte op 8 mei 2021, omdat niets bekend is over eventuele andere medische kosten – waarop ook het eigen risico van toepassing is – die de benadeelde partij vóór 8 mei 2021 heeft gemaakt.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gevorderd wordt verder een bedrag van € 50,-- voor reiskosten à € 0,26 per kilometer, voor een bezoek aan de huisarts en drie bezoeken aan de fysiotherapeut. Voor het gevorderde bedrag zou de benadeelde dus 192 kilometers moeten hebben gereisd. Uit de onderbouwing blijkt dat de fysiotherapeut van de benadeelde is gevestigd aan [adres 3] in Enschede. Dat is 650 meter vanaf het adres van de benadeelde aan [adres 4] in Enschede. De huisarts van de benadeelde is gevestigd aan [adres 5] in Enschede. Dat is 900 meter vanaf het adres van de benadeelde. In totaal heeft de benadeelde dus geen 192 kilometer, maar 5,4 kilometer moeten reizen. Daarom zal de rechtbank deze schadepost toewijzen tot een bedrag van € 1,56 (6 kilometer x € 0,27 per kilometer) en voor het overige (te weten een bedrag van € 48,44) afwijzen.
De overige opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 263,06.
€ 100,-- voor kledingschade, € 15,-- voor kosten medicijnen/hulpmiddelen, € 1,56 voor reiskosten huisarts en fysiotherapeut, € 30,-- voor de dag ziekenhuisopname en € 116,50 voor kosten fysiotherapie), te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, 8 mei 2021.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat het de rechter vrij staat in zijn oordeel over een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing, en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het voor de strafrechter mogelijk te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen. Het voorgaande betekent echter niet dat de strafrechter op grond van zijn voorlopig oordeel een gevorderd (schade)bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wijze van voorschot, zoals door de gemachtigde is betoogd.
De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist. Gelet op de aard en de lichamelijke gevolgen voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,-- toewijzen omdat dat gedeelte onvoldoende is betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk is.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost voor het overige alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Pro-memorie post
De rechtbank zal de benadeelde partij in het pro memorie-gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit gedeelte van de vordering niet is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Proceskosten
De verdachte dient verder te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De kosten worden gezien de vordering tot op heden begroot op € 30,92, voor het opvragen van de medische gegevens van benadeelde.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33 en 33a Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het als primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het als meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 1.263,06 (bestaande uit € 263,06 materiële schade en € 1.000,-- voor immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.263,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 30,92, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.263,06 (zegge: twaalfhonderddrieënzestig euro en zes eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2021, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij af voor zover het de meer gevorderde reiskosten betreft (gevorderd is een bedrag van € € 50,--, afgewezen wordt een bedrag van € 48,44);
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
het in beslag genomen voorwerp
- verklaart verbeurd het op de beslaglijst van 8 november 2021 vermelde in beslag genomen breekijzer met nummer 2514935.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2021.
Mr. J.P. Ponsteen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021205430. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 8 mei 2021, pagina 36-37, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 8 mei ben ik naar [adres 2] in Enschede gegaan. [verdachte] kwam naar buiten. Ik zag dat hij een metalen stang vasthield. Hij sloeg gelijk richting mijn hoofd en ik probeerde mijn hoofd met mijn armen te beschermen. Hierdoor kon ik de eerste slag met mijn linkerarm afschermen. Gelijk daarna sloeg hij mij met die stang op mijn hoofd. Ik voelde een zeer harde klap bovenop mijn hoofd. Ik voelde direct mij zeer draaierig worden en misselijk.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 72, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 8 mei 2021 bevonden wij ons aan [adres 2] te Enschede. Wij hoorden [getuige] verklaren dat zij had gezien dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) naar beneden rende naar [aangever] (de rechtbank begrijpt: aangever) toe, ik zag dat [verdachte] weer naar bovenkwam en dat hij een geel breekijzer in zijn hand vasthield. Dat breekijzer ligt al een tijdje bij mij in de woning. De politie heeft het gisteren in beslag genomen.
3. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , pagina 64, voor zover inhoudende:
Ik zag dat in een kast in een leegstaande kamer een geel gekleurd breekijzer lag. Ik zag dat dit breekijzer grotendeels in een donker gekleurde fleecedeken gewikkeld lag. Op verzoek van Officier van Dienst [verbalisant 4] heb ik dit voorwerp vervolgens in beslag genomen’.
4. Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, vijfde lid, Sv, te weten een letselrapportage van M. Evers, forensisch arts, van 10 mei 2021, pagina 88-90, voor zover inhoudende:
Op de behaarde hoofd een lijnvormig huidletsel, lengte ca. 8 cm.
Linker arm
Bloeduitstorting
Ongeveer halverwege de onderarm aan de boven- en buitenkant
bevindt zich een lichtgele huidverkleuring
Afmeting ca. 3-4 x 8-10 cm.