Op dit moment biedt de wet (nog) geen mogelijkheid om het verzoek van [verzoekster] toe
te wijzen. In eerdere uitspraken van de rechtbanken Limburg, Midden-Nederland,
Zeeland-West Brabant, Gelderland en Den Haag is overwogen dat deze mogelijkheid er wel
zou moeten zijn, temeer nu er inmiddels, in tegenstelling tot wat de Hoge Raad daarover in
2007 overwoog (ECLI:NLHR:2007:AZ5686) sprake is van een maatschappelijke erkenning
en (een trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit. De
rechtbank sluit zich bij dat oordeel aan. Deze maatschappelijke erkenning heeft zich
sindsdien uitgebreid en wordt ook nu nog voortgezet, op nationaal en internationaal niveau.
Het is in beginsel aan de wetgever om de hiervoor genoemde ontwikkeling vast te leggen in
wetgeving. Echter uit meerdere beleidsstukken blijkt dat de wetgever er na de uitspraak van
de rechtbank Limburg in 2018 maar ook daarna, bewust voor heeft gekozen (nog) niet over
te gaan tot wetswijziging, maar de ontwikkelingen (in de jurisprudentie) vooralsnog af te
wachten.
Naast de in de uitspraken van rechtbanken Limburg en Midden-Nederland genoemde
beleidsstukken verwijst de rechtbank in dit verband naar de brief van de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 juli 2020 (Kamerstukken I, 2019-2020, 34650,
nr. 1), waarin zij meldt dat de jurisprudentie op het vlak van genderneutrale registratie van de
geboorteakte nog steeds in ontwikkeling is en dat gelet op het feit dat de jurisprudentie nog
geen eenvormig beeld laat zien, het wenselijk is de nadere ontwikkelingen af te wachten,
alvorens tot eventuele wetswijziging over te gaan. De Minister voor Rechtsbescherming
heeft onlangs te kennen gegeven dat het wenselijk is de verdere ontwikkelingen af te
wachten, alvorens er nadere duiding kan worden gegeven aan de voorzichtig ingezette
beweging in de rechtspraak en wetgeving op dit punt (Kamerstukken II, 2020-2021, 35825,
nr. 3, pagina 11, gepubliceerd op 4 mei 2021).