ECLI:NL:RBOVE:2021:4315

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
08-994550-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van stichting Suver Nuver en haar bestuurder voor overtredingen van de Opium- en Geneesmiddelenwet zonder strafoplegging

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen stichting Suver Nuver en haar 54-jarige bestuurder. De stichting werd beschuldigd van het zonder vergunning bereiden en afleveren van geneesmiddelen, in dit geval (medicinale) wietproducten, en het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank oordeelde dat de stichting jarenlang via de post wietolie aan duizenden mensen had geleverd, geproduceerd uit hennepafval van kwekerijen. De rechtbank stelde vast dat de stichting geen vergunningen had voor de handel in geneesmiddelen en dat de producten als geneesmiddel konden worden gekwalificeerd. Ondanks de overtredingen legde de rechtbank geen straf op, omdat de stichting en haar bestuurder zich in een maatschappelijk debat bevonden over de regulering van wietolie en de intenties van de stichting als nobel werden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de volksgezondheid niet in gevaar waren gebracht en dat de stichting een belangrijke rol speelde in het voorzien in de behoefte van hulpbehoevenden. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, maar oordeelde dat een straf niet op zijn plaats was, gezien de omstandigheden waaronder de feiten waren begaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-994550-18 (P)
Datum vonnis: 18 november 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 juni 2021, 14 oktober 2021 en 4 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.T.E. Vis, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, feit 2 en feit 3:in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 7 juni 2018 telkens feitelijke leiding heeft gegeven aan het zonder de daarvoor vereiste vergunning bereiden en/of afleveren van geneesmiddelen, te weten (medicinale) wietproducten, door stichting [stichting] , al dan niet samen met een ander;
feit 4:in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 7 juni 2018 feitelijke leiding heeft gegeven aan het aanwezig hebben van hennep en/of het bewerken en/of verwerken tot hennepolie en/of het verkopen en/of afleveren van die hennepolie door stichting [stichting] , al dan niet samen met een ander.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Stichting [stichting] in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 07 juni
2018, althans in de periode van 01 januari 2017 tot en met 07 juni 2018, te
Koudum, gemeente Súd West Fryslân en/of te Zwolle en/of te Sneek en/of te Leeuwarden, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
meermalen, althans éénmaal,
(telkens) al dan niet opzettelijk,
A. (telkens) zonder vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (de zogenaamde fabrikantenvergunning) , één of meer geneesmiddelen, niet
zijnde een geneesmiddel voor onderzoek, (te weten: (medicinale) wietproducten,
waaronder wietolie en/of wietzalf en/of E-pen en/of Een-op-een
wietolieproduct, waarvan onder meer via de website en/of informatiebrochure
en/of bijsluiter van verdachte de indruk is gewekt dat deze (medicinale)
wietproducten een profylactische en/of therapeutische werking had(den)),
heeft bereid (uit hennep, althans een materiaal bevattende hennep) en/of heeft
afgeleverd en/of heeft laten afleveren,
en/of
B. (telkens) een groothandel heeft gedreven in één of meer geneesmiddelen, (te
weten: (medicinale) wietproducten, waaronder wietolie en/of wietzalf en/of
E-pen en/of Een-op-een wietolieproduct, waarvan onder meer via de website
en/of de informatiebrochure en/of bijsluiter van verdachte de indruk is gewekt
dat deze (medicinale) wietproducten een profylactische en/of therapeutische
werking had(den)),
zonder dat voor die groothandel een vergunning was verleend door de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de zogenaamde groothandelsvergunning)
en/of
C. (telkens) een groothandel heeft gedreven in één of meer niet geregistreerde
geneesmiddelen (te weten (medicinale) wietproducten, waaronder wietolie en/of
wietzalf en/of E-pen en/of Een-op-een wietolieproduct, waarvan onder meer via
de website en/of de informatiebrochure en/of bijsluiter van verdachte de
indruk is gewekt dat deze (medicinale) wietproducten een profylactische en/of
therapeutische werking had(den)), zonder dat voor die (medicinale)
wietproducten een handelsvergunning (zoals bedoeld in artikel 40, eerste lid
van de Geneesmiddelenwet) was verleend,
immers heeft Stichting [stichting] en/of haar mededader(s) (telkens)
enveloppen met (medicinale) wietproducten (waaronder wietolie) via de post
verstuurd en/of laten versturen naar afnemers,
zulks terwijl hij verdachte tot bovenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte
feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
Stichting [stichting] in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 07 juni
2018, althans in de periode van 01 januari 2017 tot en met 07 juni 2018, te
Koudum, gemeente Súd West Fryslân en/of te Zwolle en/of te Sneek en/of te Leeuwarden, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
meermalen althans éénmaal,
(telkens) al dan niet opzettelijk,
(telkens) zonder handelsvergunning van het College ter Beoordeling van
Geneesmiddelen, zoals bedoeld in artikel 40 eerste lid van de
Geneesmiddelenwet,
één of meer niet geregistreerde geneesmiddelen, (te weten: (medicinale)
wietproducten waaronder wietolie en/of wietzalf en/of E-pen en/of Een-op-een
wietolieproduct, waarvan onder meer via de website en/of informatiebrochure
en/of bijsluiter van verdachte de indruk is gewekt dat deze (medicinale)
wietproducten een profylactische en/of therapeutische werking had(den)), in het
handelsverkeer heeft gebracht,
immers heeft Stichting [stichting] en/of haar mededader(s) deze (medicinale)
wietproducten op de markt gebracht door (telkens) enveloppen met (medicinale)
wietproducten (waaronder wietolie ) via de post te versturen en/of te laten
versturen naar afnemers,
zulks terwijl hij verdachte tot bovenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte
feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
Stichting [stichting] in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 07 juni
2018, althans in de periode van 01 januari 2017 tot en met 07 juni 2018, te
Koudum, gemeente Súd West Fryslân en/of te Zwolle en/of te Sneek en/of te Leeuwarden, in ieder geval in Nederland,
meermalen, althans éénmaal,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) al dan niet opzettelijk,
één of meer geneesmiddelen, waarvoor geen handelsvergunning gold (niet was
afgegeven) , (te weten: (medicinale) wietproducten waaronder wietolie en/of
wietzalf en/of E-pen en/of Een-op-een wietolieproduct, waarvan onder meer via
de website en/of informatiebrochure en/of bijsluiter van verdachte de indruk
is gewekt dat deze (medicinale) wietproducten een profylactische en/of
therapeutische werking had(den)),
(telkens) in voorraad heeft gehad en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd,
immers heeft Stichting [stichting] en/of haar mededader(s) deze (medicinale)
wietproducten opgeslagen en/of via donateurschap afgeleverd, door (telkens)
enveloppen met (medicinale) wietproducten (waaronder wietolie) via de post te
versturen en/of te laten versturen naar afnemers,
zulks terwijl hij verdachte tot bovenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte
feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
Stichting [stichting] in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 07 juni
2018, althans in de periode van 01 januari 2017 tot en met 07 juni 2018, te
Koudum, gemeente Súd West Fryslân en/of te Zwolle en/of te Sneek en/of te Leeuwarden, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in het kader van een beroep en/of een bedrijf,
meermalen, althans éénmaal
(telkens) opzettelijk
A. (telkens) één of meer hoeveelheden hennep, althans een materiaal bevattende
hennep van (telkens) meer dan 30 gram, aanwezig heeft gehad,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, en/of
B. (telkens) één of meer hoeveelheden hennep, althans een materiaal bevattende
hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(telkens) heeft bewerkt en/of verwerkt tot hennepolie (wietolie en/of
wietproducten) en/of een materiaal bevattende tetrahydrocannabinol (THC),
(telkens) zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet en/of
C. (telkens) (voornoemde) hennepolie (wietolie en/of wietproducten) , en/of een
materiaal bevattende tetrahydrocannabinol (THC) , in elk geval (een) middel (en)
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet, (telkens) heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of aanwezig heeft gehad, immers heeft Stichting [stichting] en/of haar
mededader(s) (telkens) die hennepolie (wietolie) (per post) aan afnemers ter
beschikking gesteld,
zulks terwijl hij verdachte tot bovenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte
feitelijk leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet op de economische delicten (WED) bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het openbaar ministerie op twee gronden vervolgt in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Primair heeft de raadsman gesteld dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, in die zin dat de situatie van jarenlang feitelijk gedogen, in combinatie met de expliciete uitlatingen van de heer [burgemeester] (hierna: [burgemeester] ), toentertijd burgemeester van Leeuwarden en in die hoedanigheid een in de lokale driehoek zetelende gezagsdrager, maakt dat bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat hij niet voor feiten als de onderhavige zou worden vervolgd. De raadsman heeft subsidiair gesteld dat sprake is van schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, zodanig dat moet worden geoordeeld dat het openbaar ministerie het recht tot vervolging heeft verloren.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Hij voert daartoe aan dat [burgemeester] misschien positief aankijkt tegen de activiteiten van [stichting] met betrekking tot wietolie, maar dat dit geen enkele juridische status heeft en dat verdachte hier geen vertrouwen aan kon ontlenen. Daarnaast geldt dat ook andere autoriteiten dan alleen de burgemeester gaan over de vraag of iets al dan niet gedoogd wordt. Van het actief gedogen van overtredingen van de Geneesmiddelenwet of de Opiumwet is niet gebleken.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek al dan niet strafvervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing en wel in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Vertrouwensbeginsel
Van een uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld kan sprake zijn wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij niet (verder) zal worden vervolgd.
De raadsman heeft in dit verband gesteld dat het impliciete – maar zelfs ook het expliciete, gelet op de uitlatingen van [burgemeester] – beleid ten aanzien van [stichting] erop gericht is geweest de activiteiten van de stichting ongemoeid te laten, in die zin dat de activiteiten van de stichting onomwonden bekend waren en daarop niet is ingegrepen, welke activiteiten dus feitelijk zijn gedoogd.
De rechtbank stelt vast dat [burgemeester] ten tijde van de ten laste gelegde feiten burgemeester was van Leeuwarden, alwaar de stichting is gevestigd. In een uitzending van het programma IepenUp van Omrop Fryslân van 11 oktober 2017 was [burgemeester] te gast, terwijl de activiteiten van de stichting daar werden besproken. Op een gegeven moment werd [burgemeester] gevraagd naar een reactie op het onderwerp en hij zei toen onder meer: “Hier geldt ook dat ik mag bepalen, overigens niet alleen maar met de officier van justitie, van gaan we dit doen of niet, of hebben we andere prioriteiten? Want het zou me ook veel te veel capaciteit kosten om iedere dag achterlichtjes en coffeeshops te controleren. En ja, ik vind dit geen prioriteit.” [burgemeester] is tijdens het onderzoek naar verdachte ook door de rechter-commissaris gehoord en hij heeft toen onder meer het volgende verklaard. “Ik was voor gedogen van de wietolie. Ik heb wel gezegd tegen [verdachte] dat ik het informeel zou bespreken in het driehoeksoverleg. Toen kreeg ik al snel te horen dat het Functioneel Parket landelijk bezig was om dit soort dingen te gaan vervolgen. Dat is niet mijn zaak, daar ga ik niet over.” Ook verklaarde hij: “U vraagt mij of het nooit formeel besproken is in de gemeenteraad of in het driehoeksoverleg. In de gemeenteraad zeker niet. In het driehoeksoverleg is het informeel besproken, maar daarna was het ook weg omdat de vergunningaanvraag stopte” en “U houdt mij voor dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) er transparant over is hoe de wietolie verstrekt wordt en vraagt mij of ik ooit heb overwegen, wetende van het beleid van het OM, om het driehoeksoverleg daarover te informeren. Daar ga ik niet over. Dat is aan het Functioneel parket om in te grijpen. Ik had het al besproken in het driehoeksoverleg. Ik heb daar niet bij stil gestaan. Ik vond het ook niet mijn taak om het OM op zoiets te wijzen.”.
De rechtbank stelt vast dat hieruit hooguit is af te leiden dat [burgemeester] zelf voorstander was van gedogen. Dat het binnen het zogenaamde driehoeksoverleg formeel op de agenda heeft gestaan, laat staan dat daarover een beslissing is genomen, volgt hier niet uit. Daarnaast geeft [burgemeester] aan dat de bevoegdheid om al dan niet strafrechtelijk in te grijpen bij het Functioneel Parket ligt en niet bij hemzelf. Het Functioneel Parket is onderdeel van het openbaar ministerie.
Vaststaat dat er nooit een vergunning is verleend, dan wel een gedoogbeslissing is uitgereikt aan [stichting] . Daarnaast is evenmin gebleken dat [burgemeester] directe toezeggingen heeft gedaan aan verdachte.
Een burgemeester is geen onderdeel van het openbaar ministerie en is daaraan ook niet ondergeschikt. Zijn uitlatingen kunnen daarom in beginsel niet aan de officier van justitie worden tegengeworpen in het kader van de ontvankelijkheidsvraag. De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken. De uitspraken van [burgemeester] gedaan in het programma ‘IepenUp’ kunnen op zichzelf beschouwd niet op één lijn worden gesteld met een voldoende concrete toezegging van het openbaar ministerie of aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlating of gedraging, waaraan de verdachte het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd.
Daarnaast, en nog daargelaten de verklaring van verdachte ter zitting dat hij nooit echt in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij geen risico liep te worden vervolgd, kan het enkele uitblijven van handhavend optreden en de mogelijke toekenning van een lage opsporingsprioriteit aan bepaalde categorieën van strafbare feiten evenmin op één lijn worden gesteld met een door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, gedraging als hiervoor bedoeld. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat [stichting] haar activiteiten in alle openbaarheid zou hebben ontplooid en dat in het driehoeksoverleg, waarin ook het openbaar ministerie is vertegenwoordigd, [stichting] wellicht een keer op informele wijze ter sprake is gekomen.
Redelijke en billijke belangenafweging
Een uitzonderlijk geval waarin plaats is voor niet-ontvankelijkverklaring zoals hiervoor bedoeld doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen, dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is van zo een uitzonderlijk geval geen sprake. De beslissing van het openbaar ministerie om verdachte wél te vervolgen acht de rechtbank in het onderhavige geval, waar is gesteld noch gebleken dat sprake is van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur, niet onbegrijpelijk.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3
Schorsing
De rechtbank ziet geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de verpakkingswijze, de informatievoorziening, de “bijsluiter”, de voorlichting die wordt gegeven op de Social Clubs en de vele verklaringen waaruit volgt hoe de stichting haar donateurs daadwerkelijk informeert, moet worden geconcludeerd dat [stichting] de door haar verstrekte producten juist
nietals geneesmiddel in de zin van de Geneesmiddelenwet aanprijst. De verdediging meent dan ook dat het bewijs ontoereikend is voor de tenlastegelegde onderdelen “geneesmiddelen […] waarvan onder meer via de website en/of informatiebrochure en/of bijsluiter van verdachte de indruk is gewekt dat deze […] een profylactische en/of therapeutische werking hadden”. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit aangegeven dat bewijsrechtelijk niet ter discussie staat dat de stichting de Opiumwet heeft overtreden door cannabis te verwerken in cannabisolie en andere producten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vaststelling van de feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank stelt vast dat verdachte ter zitting heeft bekend alle feitelijke gedragingen, zoals die aan hem ten laste zijn gelegd onder de feiten 1 tot en met 4, te hebben gepleegd. [2]
De rechtbank zal hierna nog kort die feitelijke gedragingen uiteenzetten, alvorens in te gaan op de voor een eventuele bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 3 van belang zijnde juridische vraag of de in de tenlastelegging genoemde producten al dan niet als
geneesmiddelin de zin van de betreffende wettelijke bepalingen zijn te kwalificeren.
De stichting [stichting] (hierna: stichting of [stichting] ) is opgericht op 7 juli 2011 en verdachte is sinds 27 september 2016 de enige bestuurder. [3] [stichting] produceert en verstrekt wietolie en daaraan verwante producten aan mensen die daar belangstelling voor hebben. Het produceren van de wietolie wordt door de stichting zelf gedaan. Uit knipafval van hennepkwekerijen uit de regio – die dat afval (anoniem) aan de stichting verstrekken – wordt een extract gedestilleerd dat vervolgens weer met olie wordt vermengd. [4] Mensen die belangstelling hebben voor de producten van de stichting dienen donateur van de stichting te worden en zij betalen daarvoor een bedrag per jaar dat wordt afgestemd op hun inkomen. [5] Zij kunnen vervolgens de producten van [stichting] bestellen en die producten worden dan via briefpost aan hen toegezonden. [6] [stichting] beschikte ten tijde van de ten laste gelegde feiten over geen enkele vergunning voor de handel in geneesmiddelen. [7]
Met betrekking tot het ten laste gelegde onder feit 1 sub B en sub C overweegt de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat verdachte een groothandel heeft gedreven nu de bedrijfsvoering van de stichting, zoals hiervoor weergegeven, bestaande uit het zelf produceren van het (eind)product en het uiteindelijk ook zelf verstrekken daarvan aan het publiek, niet kan worden aangemerkt als groothandelsactiviteit. Daarmee voldoet deze bedrijfsactiviteit niet aan de definitie als neergelegd in artikel 1, lid 1, sub kk van de Geneesmiddelenwet. Nu aldus een wezenlijk bestanddeel van de tenlastegelegde delicten niet is bewezen spreekt de rechtbank verdachte vrij van deze onderdelen.
4.3.2
Is sprake van een geneesmiddel?
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de wietolie en aanverwante producten van [stichting] kwalificeren als ‘geneesmiddel’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de Geneesmiddelenwet. Deze bepaling luidt:
“geneesmiddel: een substantie of een samenstel van substanties die bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor
dan welop enigerlei wijze wordt gepresenteerdals zijnde geschikt voor:
het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens,
het stellen van een geneeskundige diagnose bij de mens, of
het herstellen, verbeteren of anderszins wijzigen van fysiologische functies bij de mens door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen”.
De regelgeving met betrekking tot het in de handel brengen van geneesmiddelen – in de meest ruime zin van het woord – is binnen de Europese Unie geharmoniseerd. Deze definitie uit de Geneesmiddelenwet vloeit voort uit de verduidelijking van de definitie van geneesmiddel die heeft plaatsgevonden bij Europese Richtlijn 2004/27/EG (art. 1 lid 1 onderdeel b) en is vastgelegd in Europese Richtlijn 2001/83/EG en dient dan ook richtlijnconform te worden uitgelegd.
Hetgeen voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder ‘geneesmiddel’ staat geschreven in artikel 1, onderdeel 2 van Richtlijn 2001/83/EG en luidt als volgt:
“a) elke enkelvoudige of samengestelde substantie,
aangediendals hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens;
of
b) elke enkelvoudige of samengestelde substantie die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden
toegediendom hetzij fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen, hetzij om een medische diagnose te stellen.”
Volgens vaste jurisprudentie is een product een geneesmiddel indien het onder één van deze twee definities valt. [8]
De rechtbank merkt in dit verband op deze plaats op dat zij met belangstelling acht heeft geslagen op de vele door de donateurs van de stichting afgelegde verklaringen over de door hen ervaren positieve effecten van de producten van [stichting] en de wijze waarop de producten zijn aangediend. In veel van deze verklaringen is terug te lezen dat de stichting de verstrekte producten nimmer als ‘geneesmiddel’ aan de desbetreffende donateur heeft gepresenteerd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat daaraan de gedachtegang ten grondslag ligt dat een geneesmiddel een middel is dat iemand ‘geneest’ van een onderliggende aandoening, en dat de stichting zulks ten aanzien van het gebruik van de door haar verstrekte producten niet heeft gepretendeerd. Indachtig het normale spraakgebruik is deze gedachtegang op zich begrijpelijk, maar de specifieke juridische definitie van ‘geneesmiddel’ in de zin van de wet, zoals hiervoor weergegeven, moet mede gezien de stand van de jurisprudentie in bredere zin worden uitgelegd. Daarnaast kunnen de verklaringen van de donateurs niet dienen ter wetenschappelijke onderbouwing en bevatten zij (deels) conclusies en meningen die niet zonder meer van belang zijn voor de objectieve (juridische) toets die de rechtbank nu eenmaal dient uit te voeren in het kader van de beoordeling of is voldaan aan de definitie van ‘geneesmiddel’.
Dat de donateurs hebben ervaren baat te hebben bij de producten van [stichting] wil de rechtbank overigens zeer wel aannemen.
4.3.2.1 Het toedieningscriterium
Het juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) moeten de nationale autoriteiten van geval tot geval beoordelen of een product op grond van het toedieningscriterium als een geneesmiddel moet worden aangemerkt, waarbij zij met alle kenmerken van het product rekening moeten houden, in het bijzonder met de samenstelling, de farmacologische, immunologische en/of metabolische eigenschappen ervan, zoals deze bij de huidige stand van de wetenschap kunnen worden vastgesteld, de wijze waarop het product wordt gebruikt, de omvang van de verspreiding van het product, de bekendheid van de consument ermee en de risico’s die het gebruik ervan kan meebrengen. [9] Onder de definitie vallen in elk geval geen producten waarvan de effecten beperkt zijn tot louter een wijziging van de fysiologische functies, zonder dat zij direct of indirect een gunstige invloed kunnen hebben op de menselijke gezondheid, en die alleen maar worden geconsumeerd om een roes op te wekken en bij consumptie schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid. [10]
Overwegingen en conclusies
Door het RIVM is tweemaal onderzoek gedaan naar een hoeveelheid monsters van inbeslaggenomen producten van [stichting] . [11] Blijkens beide rapporten van het RIVM zijn in alle onderzochte monsters de farmacologisch actieve stoffen delta-
9- tetrahydrocannabinol (THC) en cannabidiol (CBD) aangetroffen. In het rapport van 22 januari 2018 wordt geconcludeerd dat ‘er geen effecten te verwachten zijn bij
gebruik van de ordernummers volgens de gebruiksaanwijzing’. In het RIVM-rapport van 14 september 2018 wordt met betrekking tot de stof THC geconcludeerd dat ‘er effecten te
verwachten zijn bij gebruik van de monsters afhankelijk van de dosering’ en met betrekking tot de stof CBD wordt geconcludeerd dat ‘een effect niet valt uit te sluiten’.
Daarnaast is er onderzoek gedaan door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), blijkens het alsnog ter terechtzitting door de officier van justitie overgelegde rapport van 28 april 2016. In dit rapport wordt geconcludeerd dat in een tweetal monsters een zeer lage concentratie THC is aangetroffen. Met betrekking tot een derde monster wordt alleen “bevat THC” geconcludeerd. De vraag
"Voldoet het onderzoeksmateriaal aan de omschrijving van een geneesmiddel in artikel 1 eerste lid onder b van de Geneesmiddelenwet?"wordt na tussenkomst van de forensisch officier van justitie en de zaaksofficier niet beantwoord.
In het licht van de hiervoor aangehaalde Europese jurisprudentie over alle kenmerken die bij de beoordeling van een product betrokken moeten worden, concludeert de rechtbank dat zij noch op basis van de RIVM-rapporten en het NFI-rapport, noch op basis van andere stukken uit het dossier, kan toetsen of de door verdachte geproduceerde wietproducten op basis van de kenmerken daarvan voldoen aan het hiervoor weergegeven toedieningscriterium. Voor zover in de rapporten al melding wordt gemaakt van eigenschappen, wordt enkel geconcludeerd dat ‘er effecten te verwachten zijn’. Of dat dan effecten zijn die fysiologische functies herstellen, verbeteren of wijzigen, dan wel effecten in de zin van het enkel opwekken van een roes, wordt niet duidelijk en blijkt overigens ook niet uit de rest van het dossier. Aldus is geen bewijs voorhanden op grond waarvan de wietolieproducten van [stichting] zijn aan te merken als ‘geneesmiddel naar toediening’.
4.3.2.2 Het aandieningscriterium
Het juridisch kader
Bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan het aandieningscriterium is een ruime uitleg van het begrip ‘aandiening’ van belang. Een product wordt geacht te zijn ‘aangediend als hebbende therapeutische (genezende) of profylactische (preventieve) eigenschappen’ in de zin van Richtlijn 2001/83/EG, wanneer het uitdrukkelijk als zodanig wordt ‘aangeduid’ of ‘aanbevolen’, eventueel op het etiket, in de bijsluiter, in reclame-uitingen en/of mondeling. Van ‘aandiening’ in die zin is eveneens sprake wanneer het bij de met een gemiddeld onderscheidingsvermogen begiftigde consument door de wijze van aandiening de indruk wekt dat het een dergelijke werking heeft.
Overwegingen en conclusies
Niet ter discussie staat dat [stichting] producten onder de noemer/aanduiding ‘wietolie’ heeft geproduceerd en heeft geleverd.
[stichting] heeft tijdens de tenlastegelegde periode op verschillende manieren informatie bekend gemaakt over de door haar aangeboden producten. Zo staat er informatie op het inschrijfformulier dat nieuwe donateurs moesten invullen voordat zij producten konden bestellen. Bij tenminste een deel van de door de politie onderschepte enveloppen met wietolie was het inschrijfformulier en/of een welkomstbrief cq gebruiksaanwijzing gevoegd. Ook stonden er (verschillende versies van) een informatiebrochure en een algemene bijsluiter op de website van [stichting] .
[verdachte] heeft verklaard dat aan (potentiële) klanten telkens een inschrijfformulier werd gestuurd, dat ingevuld en ondertekend moest worden geretourneerd. [12] De stichting deed dat ten behoeve van klantenregistratie en -administratie en om mensen te informeren over de eventuele risico’s. [verdachte] vond het niet verantwoordelijk om een ‘kaal’ product te sturen, dat wil – naar de rechtbank begrijpt – zeggen: een product zonder informatie. [13]
Op 9 januari 2017 is een partij enveloppen met bestellingen van [stichting] aan haar klanten onderschept. In die enveloppen zat een inschrijfformulier, waarin onder meer is vermeld:
“Ik, de ondergetekende, verklaar dat de [stichting] -producten die ik afneem, uitsluitend voor eigen medicinaal gebruik zijn”. [14]
Op de eveneens bij die enveloppen gevoegde welkomstbrief cq gebruiksaanwijzing staat:
“Onze olie is ook te gebruiken tegen verschillende huidaandoeningen, brandwonden, littekenweefsels enzovoort, door de olie dun op de huid aan te brengen”. [15]
Het dossier bevat daarnaast twee ((grotendeels) gelijkluidende) versies van de informatiebrochure van [stichting] . De ene versie is door verbalisant [verbalisant] , inspecteur/rechercheur bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), op 27 juni 2017 geraadpleegd via de website van [stichting] (
[website]). [16] De andere versie is op 22 januari 2019 geraadpleegd via diezelfde website. In beide versies van de informatiebrochure staat op p. 5 onder meer het volgende: [17]
“De wietolie van stichting [stichting] wordt voor verschillende doeleinden gebruikt
• als pijnbestrijding
• om te ontspannen (bijvoorbeeld tegen stress vanwege een (te verwachten) ziekteverloop)
• als slaapmiddel
• als eetlustopwekker
• voor een betere stoelgang
• als ontstekingsremmer
• om vitaler te worden bij ernstige ziektes
• voor een betere levenskwaliteit (tijdens chemokuren bijvoorbeeld)”.
Op p. 12 van beide versies van die brochure staat onder meer het volgende: “De olie kan ook positief werken op mensen met: epilepsie, migraine, sommige oogziektes (omdat de oogdruk afneemt), multiple sclerose, ADHD, tics zoals bij het syndroom van Gilles de la Tourette, Parkinson, ALS, tegen de onrust bij Alzheimer en de ziekte van Lyme.” In de brochure is meerdere malen het woord ‘medicinaal’ vermeld.
Op 22 januari 2019 is het document ‘Bijsluiter voor medicinale wietproducten van stichting [stichting] ’ door verbalisant [verbalisant] geraadpleegd via voornoemde website van [stichting] . [18] Daarin is onder meer vermeld:
Op p. 1: “De wietproducten van stichting [stichting] zijn uitsluitend bestemd voor volwassenen (18+) en hun medicinale doeleinden.”;
Op p. 2: Ҥ 1 Medicinale doeleinden
De donateurs van stichting [stichting] gebruiken de wietproducten:
• als pijnbestrijding
• als eetlustopwekker
• als slaapmiddel
• als ontstekingsremmer
• tegen tics
• om vitaler te worden bij ernstige ziektes
• om te ontspannen (tegen stress vanwege een (te verwachten) ziekteverloop
bijvoorbeeld, of bij COPD-patiënten die hierdoor beter kunnen doorademen)
• voor een betere levenskwaliteit (tijdens chemokuren bijvoorbeeld)
• voor een betere stoelgang
• tegen bepaalde huidaandoeningen”;
Op p. 2: “Omdat wij er veel vraag naar kregen, hebben wij in ons assortiment inmiddels ook sterk geconcentreerde, medicinale wietproducten met een hoge dosis THC opgenomen. Deze
exclusieve producten worden bijvoorbeeld gebruikt als pijnstillers door ernstig zieken die geen opiaten, zoals morfine, verdragen of het gebruik daarvan willen afbouwen.”; en
Op p. 4: “Donateurs van onze stichting gebruiken de wietzalf tegen of ter verzachting van: psoriasis, koortsblaren, zonnebrand, littekens, tatoeage-schade, een droge huid en gecombineerd met wietolie tegen gewrichtspijn en huidkanker.”
De rechtbank is van oordeel dat [stichting] door het aanbieden en beschrijven van haar product op de hiervoor weergegeven wijze, in zowel documenten die rechtstreeks aan (potentiële) klanten werden toegezonden als in documenten die via een openbaar toegankelijke website konden worden geraadpleegd, de indruk heeft gewekt dat er sprake is van een geneesmiddel. In elk van de hiervoor genoemde documenten wordt de aanduiding ‘medicinaal’ gebruikt hetgeen bij een met een gemiddeld onderscheidingsvermogen begiftigde consument naar het oordeel van de rechtbank de indruk wekt dat het een medicinale werking heeft en worden expliciet ziekten, aandoeningen en klachten, zoals pijn, genoemd waarvoor/waartegen wietolie gebruikt kan worden. De rechtbank concludeert dan ook dat de wietproducten van [stichting] , waaronder wietolie, wietzalf, de E-pen en het een-op-een wietolieproduct, zijn aan te merken als een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1, onderdeel 2, sub a van Richtlijn 2001/83/EG.
De rechtbank overweegt daarbij nog dat zij, anders dan de raadsman, van oordeel is dat de uiting ‘veel mensen hebben baat bij dit product’ niet slechts anekdotisch is, maar dat dit eveneens een door [stichting] gedane claim is waardoor zij de indruk wekt dat het product therapeutische (genezende) of profylactische (preventieve) eigenschappen heeft. Dat [stichting] (ook) telkenmale heeft aangegeven dat de werking van de wietproducten per persoon sterk verschilt en dat niet iedereen er baat bij heeft, doet aan het voorgaande niet af.
4.3.3
Strafbaarheid van de rechtspersoon en feitelijke leiding geven door verdachte
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van stichting [stichting] is voldaan, aangezien deze rechtspersonen geadresseerde is van de normen en de verboden gedragingen aan haar kunnen worden toegerekend, nu deze bij uitstek gelden als gedragingen verricht in de sfeer van deze rechtspersoon en aan haar dienstig zijn geweest
.De rechtbank acht het opzet van de rechtspersoon ook wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door de bestuurder, zijnde verdachte, feitelijk verrichte handelingen en het door hem uitgezette en gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene en in het bijzonder de centrale rol die verdachte – ook naar eigen zeggen – binnen [stichting] heeft gespeeld, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk feitelijke leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [stichting] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Stichting [stichting] in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 7 juni 2018, in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk,
A. zonder vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, één of meer geneesmiddelen, niet zijnde een geneesmiddel voor onderzoek, (te weten: wietproducten, waaronder wietolie en wietzalf en E-pen en Een-op-een wietolieproduct, waarvan onder meer via de website en/of informatiebrochure en/of bijsluiter van stichting [stichting] de indruk is gewekt dat deze medicinale wietproducten een profylactische en/of therapeutische werking hadden), heeft bereid (uit hennep) en heeft afgeleverd
immers heeft stichting [stichting] telkens enveloppen met (medicinale) wietproducten (waaronder wietolie) via de post verstuurd en/of laten versturen naar afnemers, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
Stichting [stichting] in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 7 juni 2018, in Nederland, meermalen telkens opzettelijk,
zonder handelsvergunning van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, zoals bedoeld in artikel 40 eerste lid van de Geneesmiddelenwet, één of meer niet geregistreerde geneesmiddelen, (te weten: wietproducten waaronder wietolie en wietzalf en E-pen en Een-op-een wietolieproduct, waarvan onder meer via de website en/of informatiebrochure en/of bijsluiter van stichting [stichting] de indruk is gewekt dat deze medicinale wietproducten een profylactische en/of therapeutische werking hadden), in het handelsverkeer heeft gebracht,
immers heeft stichting [stichting] deze (medicinale) wietproducten op de markt gebracht door telkens enveloppen met (medicinale) wietproducten (waaronder wietolie) via de post te versturen naar afnemers, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
Stichting [stichting] in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 7 juni 2018, in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk,
geneesmiddelen, waarvoor geen handelsvergunning gold (niet was afgegeven), (te weten: wietproducten waaronder wietolie en wietzalf en E-pen en Een-op-een wietolieproduct, waarvan onder meer via de website en/of informatiebrochure en/of bijsluiter van stichting [stichting] de indruk is gewekt dat deze medicinale wietproducten een profylactische en/of therapeutische werking hadden), in voorraad heeft gehad en heeft verkocht en heeft afgeleverd,
immers heeft stichting [stichting] deze (medicinale) wietproducten opgeslagen en via donateurschap afgeleverd, door telkens enveloppen met (medicinale) wietproducten (waaronder wietolie) via de post te versturen naar afnemers, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
Stichting [stichting] in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 7 juni 2018, in Nederland, in het kader van een bedrijf, meermalen, telkens opzettelijk
A. hoeveelheden hennep aanwezig heeft gehad, zijnde hennep een middel vermeld op de hij de Opiumwet behorende lijst II, en
B. hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft bewerkt en verwerkt tot hennepolie en materiaal bevattende tetrahydrocannabinol (THC), telkens zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, en
C. hennepolie en materiaal bevattende tetrahydrocannabinol (THC), zijnde middelen
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, heeft verkocht en afgeleverd,
immers heeft stichting [stichting] telkens die hennepolie (per post) aan afnemers ter beschikking gesteld, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

5.1
De kwalificatie
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 18 en 40 van de Geneesmiddelenwet en 2 en 3 van de Opiumwet (OW). Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18, eerste lid van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, eerste lid van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:
A. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd; en
B. in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd; en
C. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
5.2
De materiële wederrechtelijkheid
5.2.1
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gesteld dat aan de bewezenverklaarde gedragingen de materiële wederrechtelijkheid is komen te vervallen. De raadsman heeft daartoe betoogd dat het doel en de strekking van zowel de Geneesmiddelenwet als de Opiumwet niet in gevaar zijn geweest en, sterker nog, dat de geest van beide wetten door de activiteiten van [stichting] juist is gediend. De stichting voorziet namelijk in een klemmende behoefte onder een enorm aantal hulpbehoevenden, voor wie de wietolie waar zij baat bij hebben niet via reguliere kanalen tegen acceptabele prijzen verkrijgbaar is.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid niet kan slagen. Hoewel de bedoelingen van de stichting en verdachte goed zijn, is de uitvoering beneden de maat.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het aan de wetgever is om te bepalen welke gedragingen (nog) wel en welke niet (meer) strafbaar gesteld moeten worden. Ook is het primair aan de wetgever om te bepalen in welke gevallen geen sprake van strafbaarheid zal zijn, hoewel naar de letter een strafbepaling is overtreden. Daartoe zijn in het Wetboek van Strafrecht de strafuitsluitingsgronden opgenomen.
Niettemin hebben zich buiten dit wettelijke systeem om, in de rechtspraak een aantal strafuitsluitingsgronden ontwikkeld. Eén daarvan is het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Daarop wordt in de onderhavige zaak een beroep gedaan. Van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid kan sprake zijn als met de gedraging de belangen die de overtreden bepaling geacht wordt te beschermen, beter zijn gediend dan bij gehoorzaamheid aan de tekst van de wet. Daarvan zou kunnen worden gesproken - kort gezegd - als zich een situatie voordoet waarvan kan worden gezegd dat de maatschappelijke en wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen over de strafwaardigheid van een strafbaar gesteld feit zodanig zijn veranderd dat het bewezen verklaarde feit weliswaar strafbaar is gesteld maar niet meer als wederrechtelijk wordt beleefd en dientengevolge strafoplegging door de samenleving in brede zin onrechtvaardig wordt bevonden.
Toegespitst op deze zaak, kan worden vastgesteld dat zowel de Geneesmiddelenwet als de Opiumwet de bescherming van de volksgezondheid als voornaamste doelstelling hebben. Bij de invulling van het begrip ‘volksgezondheid’ spelen niet alleen zuiver gezondheidstechnisch-wetenschappelijke, maar ook - in overwegende mate - politieke inzichten en de daaruit voortvloeiende politieke keuzes in het licht van zowel maatschappelijke als economische aspecten al dan niet in EU-verband, een rol.
Zoals hiervoor is overwogen is het handelen van verdachte door de wetgever strafbaar gesteld. Dat door de samenleving in brede zin de strafbaarstelling als zodanig van de vervaardiging van en handel in geneesmiddelen zonder de benodigde vergunningen, en het ongereguleerd voorhanden hebben van hennep en hennepolie onrechtvaardig wordt bevonden is de rechtbank niet gebleken.
Wel heeft zich binnen het softdrugsbeleid in de handhaving van deze verboden een verschil ontwikkeld tussen enerzijds de aanwezigheid en de verkoop van hennepproducten in coffeeshops, en anderzijds het telen van hennep. In de kern zit dat verschil in het feit dat het openbaar ministerie niet handhavend optreedt tegen de aanwezigheid en verkoop van hennepproducten in coffeeshops indien aan een aantal voorwaarden is voldaan maar wel - onverkort - tegen de daaraan noodzakelijkerwijs voorafgaande teelt van hennep en inkoop van hennepproducten door coffeeshops. Deze verschillende wijzen van benadering van genoemde gevallen staan in wezen op gespannen voet met elkaar en vormen daarom al gedurende vele jaren een bron van discussie.
Dat ook [stichting] onderdeel is van die discussie en daarin duidelijk stelling neemt blijkt ook uit de eigen brochure van de stichting. Daarin staat op p. 23 geschreven: “Aanleiding tot de oprichting van stichting [stichting] is het daadkrachtig aan de kaak stellen van de hypocrisie van het softdrugsbeleid in Nederland. Stichting [stichting] vindt het onbegrijpelijk dat de verkoop van wiet wordt gedoogd, maar de teelt ervan met grote en dure politie-inzet wordt bestreden. Dankzij de repressie is het klimaat waarin het telen plaatsvindt de laatste decennia enorm verhard. De stichting wil de positieve effecten van cannabis naar voren brengen; als pijnbestrijder, slaapmiddel, ter ontspanning, eetlustopwekker, et cetera.” [19]
Zoals hiervoor is overwogen gaat het bij het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid om een strafuitsluitingsgrond die buiten de reikwijdte van de wet om is ontwikkeld. Dat brengt mee dat grote terughoudendheid bij de toepassing van deze strafuitsluitingsgrond moet worden betracht. Met andere woorden, slechts in zeer bijzondere gevallen heeft zo een beroep kans van slagen. Toegespitst op deze zaak betekent dit dat, wil een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid kans van slagen hebben, vast moet komen te staan dat de voorwaarden waaronder de productie van en de handel in wietolie (aangediend voor medicinaal gebruik) geaccepteerd zouden kunnen worden en de aldus ‘te reguleren’ productie en handel niet meer als strafwaardig worden beschouwd, het resultaat zijn van een breed gevoerd en uitgekristalliseerd maatschappelijk debat. De rechtbank acht met betrekking tot wietolie – anders dan met de ‘gereguleerde’ verkoop van hennep door een coffeeshop – de maatschappelijke discussie niet uitgekristalliseerd, in ieder geval niet zodanig dat sprake is van de vereiste mate van consensus over het medicinaal gebruik van wietolie, en nog daargelaten dat in dat verband – gezien de daartoe door verdachte ondernomen pogingen, ook in de visie van verdachte zelf – nader en uitgebreid medisch-wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijke medicinale werking en toepassingen van wietolie dient te worden verricht.
Bij deze stand van zaken, en hoezeer de rechtbank ook geen reden heeft om te twijfelen aan de stelling van verdachte dat veel mensen baat hebben (gehad) bij de door de stichting geleverde wietolie, kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat het handelen van verdachte de belangen die de Geneesmiddelenwet en de Opiumwet beogen te beschermen beter dient dan strikte toepassing en handhaving van de wet. Bij dit oordeel heeft de rechtbank tevens betrokken de omstandigheid dat verdachte de (permanente) kwaliteit van de producten van [stichting] niet kan waarborgen, zodat zijn ongecontroleerde handelwijze op gespannen voet staat met het hoge beschermingsniveau van volksgezondheid dat deze wetten nu eenmaal voorstaan en de wetgever door strikte regulering en vergunningstelsels tracht te bereiken. De rechtbank constateert weliswaar dat de handhaving van de Opiumwet waar het coffeeshops betreft, maatschappelijk als hypocriet kan worden ervaren, maar dat kan, naar het oordeel van de rechtbank, ook in deze context, het ongecontroleerd handelen van verdachte, hoe goed zijn bedoelingen ook zijn, niet rechtvaardigen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in
artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en om te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dit gelet op de non-profit aard van de stichting, de nobele bedoelingen, de transparante houding van verdachte en de stichting, de ‘sociale insteek’ van het kostenvergoedingssysteem en de mogelijkheid voor donateurs met een kleine beurs om niettemin het product te verkrijgen, de wijze waarop de stichting heeft getracht te voorzien in de afhankelijkheid van de donateurs, de wijze waarop de stichting heeft geïnvesteerd in analyse, controle en kwaliteitsbewaking van de producten en de ontwikkelingen richting een wetenschappelijk onderzoekstraject.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De stichting [stichting] heeft, onder leiding van verdachte, wietolie en daaraan verwante producten gedurende een periode van meerdere jaren via postbezorging aan duizenden mensen geleverd. De wietolie werd door de stichting zelf geproduceerd van hennepafval dat de stichting (anoniem) van hennepkwekerijen kreeg en de werkzame stof THC bevatte.
De wijze waarop [stichting] is georganiseerd en de gehanteerde werkwijze kan maatschappelijk sociaal worden genoemd of zoals de stichting het zelf verwoordt in haar brochure: er wordt gewerkt volgens het solidariteitsprincipe. Zo dient een belangstellende eerst donateur van de stichting te worden, voordat er producten besteld kunnen worden. De donateur betaalt een bepaald bedrag per jaar en de hoogte van dat bedrag is afhankelijk van de draagkracht van die donateur; er zijn mensen die veel betalen voor de producten, maar ook mensen die alleen de kosten voor verzending van het product betalen. Er zijn zelfs donateurs die zelf geen baat hebben bij de producten maar desondanks meebetalen ten behoeve van anderen. Overigens is ook niet gebleken dat er sprake was van een winstoogmerk. Er zijn zogenaamde ‘social clubs’ verspreid over het land, waar donateurs en lotgenoten elkaar kunnen treffen en spreken. De stichting wordt draaiende gehouden door trouwe vrijwilligers die voorlichting geven en de klantenadministratie bijhouden. Blijkens de verklaringen van de vele donateurs en vrijwilligers van de stichting hebben veel mensen baat bij de producten van [stichting] , zien zij niet in hoe zij zonder die producten zouden moeten en onderschrijven zij het maatschappelijk belang dat de stichting voorstaat.
Verdachte was zich steeds bewust van het feit dat wat hij deed illegaal was. Verdachte heeft wel geprobeerd de handel in en het gebruik van wietolie gedoogd te krijgen en ook wilde hij (uitvoeriger) onderzoek laten doen naar de samenstelling van het product, maar hij stuitte daarbij steeds op een muur. Hoewel verdachte gedurende de jaren tegen vele obstakels is aangelopen, is hij telkens doorgegaan met het produceren en verstrekken van wietolie. Niet, naar de rechtbank wel wil aannemen, om daar zelf (financieel) beter van te worden, maar in het belang van de donateurs die het onbaatzuchtig karakter van de stichting ondersteunen.
Echter, hoe nobel de intentie van verdachte ook mag zijn geweest en hoe zorgvuldig hij ook geprobeerd heeft te zijn, hij heeft met zijn handelen het systeem van de Geneesmiddelenwet doorkruist. In het belang van de volksgezondheid regelt de Geneesmiddelenwet de productie, de handel, het voorschrijven en het verstrekken van geneesmiddelen en bevat deze wet voorschriften voor het veilig gebruik hiervan. Door zonder vergunning de wietolieproducten te verhandelen en aan te dienen voor medicinaal gebruik heeft verdachte de controle daarop gefrustreerd. Verdachte heeft dit onvoldoende onderkend en dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Anderzijds ziet de rechtbank wel in dat verdachte heeft getracht het mogelijke te doen om bij te dragen aan het voorzien in een wezenlijke maatschappelijke behoefte, die wel degelijk doorklinkt in de vele dankbetuigingen van de donateurs die aan het dossier zijn toegevoegd en waarvoor de rechtbank de ogen niet sluit. Het is echter aan de wetgever en niet aan de rechter om daarin de benodigde politieke keuzes te maken.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 10 maart 2021. In dit rapport komt naar voren dat de leefgebieden ‘houding’ en ‘middelengebruik’ moeten worden gezien als recidive verhogende factoren. De leefgebieden ‘huisvesting’, ‘dagbesteding’, ‘relatie met partner en familie’, ‘psychosociaal functioneren’ en ‘financiën’ worden door de reclassering als beschermende factoren beschouwd. De kans op recidive wordt ingeschat als laag en de reclassering acht interventies of toezicht niet nodig.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op de justitiële documentatie van 11 mei 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker ter zake druggerelateerde feiten is veroordeeld, maar dat van recente recidive geen sprake is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd. Artikel 9a Sr stelt toepassing van het rechterlijk pardon afhankelijk van drie alternatief geformuleerde voorwaarden, te weten de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan dan wel die zich nadien hebben voorgedaan. Gelet op het hiervoor overwogene – met name met betrekking tot de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de zorgvuldigheid die verdachte heeft geprobeerd te betrachten om een invoelbaar in de samenleving bestaand probleem op te lossen – is de rechtbank van oordeel dat een straf in dit verband niets toevoegt en kan worden volstaan met de constatering en signalering in de richting van het maatschappelijke debat en de politieke besluitvorming, dat verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd en dat hij daarvoor, ondanks de maatschappelijke roep om gereguleerde legalisering, strafbaar is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 1, 2 en 6 WED, 10 en 11 OW en 51 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18, eerste lid van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, eerste lid van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:
A. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd; en
B. in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd; en
C. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021.
Buiten staat
Mr. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Noord-Nederland, hennepteam Noord-Nederland, met onderzoeksnummer NNRBA18021 (Edelhert). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
3.Het uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 8 juni 2021, betreffende Stichting [stichting] ; Het proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.Het proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van 13 december 2016, pagina 158; Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 24 oktober 2015, pagina 204.
7.Het proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
8.HLH Warenvertrieb en Orthica, C-211/03, C-299/03 en C-316/03-C-318/03, EU:C:2005:370, punt 49.
9.Upjohn, EU:C:1991:147, punt 23; BIOS Naturprodukte C-27/08, EU:C:2009:278, punt 18).
10.HvJ EU, 10 juli 2014, nr. C-358/13, nr. C-181/14, punt 50.
11.RIVM rapport van 22 januari 2018 betreffende ‘onderzoek [stichting] ; PC2017-006’; RIVM rapport van 14 september 2018 betreffende ‘onderzoek [stichting] ; PC2018-006’.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 23 augustus 2018, p. 85.
13.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 23 augustus 2018, p. 86.
14.Bijlage 1 bij het verhoor van [verdachte] van 23 augustus 2018, pagina 87.
15.Bijlage 2 bij het verhoor van [verdachte] van 23 augustus 2018, pagina 88.
16.Het proces-verbaal van bevindingen medicinale wietolie [stichting] van verbalisant [verbalisant] , van 26 maart 2019, p. 1-2.
17.Het proces-verbaal van bevindingen medicinale wietolie [stichting] van verbalisant [verbalisant] , van 26 maart 2019, bijlagen 1 en 2.
18.Het proces-verbaal van bevindingen medicinale wietolie [stichting] van verbalisant [verbalisant] , van 26 maart 2019, p. 2 en bijlage 3.
19.Het proces-verbaal van bevindingen medicinale wietolie [stichting] van verbalisant [verbalisant] , van 26 maart 2019, bijlagen 1 en 2.