ECLI:NL:RBOVE:2021:4283

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
08.074109.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor gewapende overvallen op tankstations en restaurant

De rechtbank Overijssel heeft op 16 november 2021 een 20-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 436 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, voor het plegen van gewapende overvallen op een tankstation en een restaurant. Daarnaast is hem een taakstraf van 120 uur opgelegd en moet hij in totaal ruim 2.300 euro schadevergoeding betalen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad, en de omstandigheden waaronder hij de feiten heeft gepleegd, wat heeft geleid tot een verminderde toerekenbaarheid. De verdachte heeft 71 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht en daarna 161 dagen een enkelband gedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft bekend dat hij de overvallen heeft gepleegd, en de rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van de aangiften van de slachtoffers en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen, met inachtneming van de psychische toestand van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.074109.21 (P)
Datum vonnis: 16 november 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 juni 2021 en 2 november 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.R. Maarsingh, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 8 september 2020 in Enschede een gewapende overval heeft gepleegd bij [tankstation 1] ;
feit 2:op 14 september 2020 in Enschede heeft geprobeerd een gewapende overval te plegen bij [tankstation 2] ;
feit 3 primair en subsidiair:op 20 september 2020 in Enschede een gewapende overval heeft gepleegd bij [restaurant] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 8 september 2020, in de gemeente Enschede, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, een of meer perso(o)n(en), genaamd [slachtoffer 1] (in/tijdens haar functie van/als servicemedewerkster) en/of [slachtoffer 2] , heeft gedwongen tot de afgifte van (een hoeveelheid) geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation 1] (gelegen aan [adres 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- voorzien van een mondkap en/of een geheel of gedeeltelijk over zijn hoofd getrokken capuchon, althans (in ieder geval) voorzien van een geheel of gedeeltelijk bedekt gezicht en/of hoofd zich naar/in voornoemd tankstation heeft begeven,
- ( vervolgens) zich naar de/een kassa/balie (waarachter die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich op dat moment bevond(en)) heeft begeven,
- ( vervolgens) (daarbij) (aan) voornoemde [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft getoond/voorgehouden,
- ( vervolgens) (daarbij) heeft geroepen/geschreeuwd: “Dit is een overval en ik wil nu jullie geld” en/of “Geef mij jullie geld”,
- ( vervolgens) (daarbij) (naar/in de richting van) die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft meegedeeld - zakelijk weergegeven – dat hij, verdachte, alleen briefgeld wilde hebben en geen muntgeld,
- ( vervolgens) (daarbij) een (plastic) tas/zak onder/door de opening van het (plastic) scherm heeft (door) geschoven en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] (een hoeveelheid) geld uit de kassa(lade) gepakt en in voornoemde plastic tas/zak gestopt en/of aan hem, verdachte, gegeven;
2
hij op of omstreeks 14 september 2020, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 3] (in/tijdens haar functie van/als shop medewerkster), te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation 2] (gelegen aan [adres 3] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte:
- zich - voorzien van een mondkap en/of een geheel of gedeeltelijk over zijn hoofd getrokken capuchon, althans (in ieder geval) voorzien van een geheel of gedeeltelijk bedekt gezicht en/of hoofd - naar/in voornoemd tankstation heeft begeven,
- ( vervolgens) zich naar de/een kassa/balie (waarachter die [slachtoffer 3] zich op dat moment bevond) heeft begeven,
- ( vervolgens) (daarbij) (aan) voornoemde [slachtoffer 3] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft getoond/voorgehouden,
- ( vervolgens) (daarbij) heeft geroepen/geschreeuwd: “Dit is een overval” en/of “Geld, geld!”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 20 september 2020, in de gemeente Enschede, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, een persoon, genaamd [slachtoffer 4] (zijnde manager bij [restaurant] ), heeft gedwongen tot de afgifte van een kassalade met daarin (een hoeveelheid) geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [restaurant] , gelegen aan [adres 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- zich - voorzien van een mondkap en/of een geheel of gedeeltelijk voor/over zijn gezicht/hoofd getrokken sjaal en/of capuchon, althans (in ieder geval) voorzien van een geheel of gedeeltelijk bedekt gezicht en/of hoofd - naar/in voornoemde [restaurant] heeft begeven,
- ( vervolgens) zich naar de/een kassa/balie (waarachter/waarnaast die [slachtoffer 4] en/of (een medewerkster genaamd) [slachtoffer 5] zich op dat moment bevond(en)) heeft begeven,
- ( vervolgens) (aan) voornoemde [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] een (ingeklapt) (zak)mes, althans een (scherp en/of puntig) voorwerp heeft getoond/voorgehouden,
- ( vervolgens) (daarbij) (meermalen) heeft geroepen/geschreeuwd: “Dit is een overval, geef me je geld!”,
- waarna voornoemde [slachtoffer 4] de kassalade (met daarin een hoeveelheid geld) op de balie heeft gezet of aan hem, verdachte, heeft overhandigd (waarna hij, verdachte, (vervolgens) voornoemde kassalade in een - door hem, verdachte, meegebrachte - (plastic) tas/zak heeft gestopt, althans dit heeft getracht te doen);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2020, in de gemeente Enschede, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (een hoeveelheid) geld, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [restaurant] , gelegen aan [adres 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggenomen, welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer personen, genaamd [slachtoffer 4] (zijnde manager bij [restaurant] ) en/of [slachtoffer 5] (zijnde medewerkster bij [restaurant] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- zich - voorzien van een mondkap en/of een geheel of gedeeltelijk voor/over zijn gezicht/hoofd getrokken sjaal en/of capuchon, althans (in ieder geval) voorzien van een geheel of gedeeltelijk bedekt gezicht en/of hoofd - naar/in voornoemde [restaurant] heeft begeven,
- ( vervolgens) zich naar de/een kassa/balie (waarachter/waarnaast die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] zich op dat moment bevond(en)) heeft begeven,
- ( vervolgens) (aan) voornoemde [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] een (ingeklapt) (zak)mes, althans een (scherp en/of puntig) voorwerp heeft getoond/voorgehouden,
- ( vervolgens) (daarbij) (meermalen) heeft geroepen/geschreeuwd: “Dit is een overval, geef me je geld!”,
- waarna voornoemde [slachtoffer 4] de kassalade (met daarin een hoeveelheid geld) op de balie heeft gezet en hij, verdachte, (vervolgens) voornoemde kassalade in een - door hem, verdachte, meegebrachte - (plastic) tas/zak heeft gestopt, althans dit heeft getracht te doen
OF
- waarna voornoemde [slachtoffer 4] de kassalade (met daarin een hoeveelheid geld) uit de kassa heeft gepakt, waarbij hij, verdachte, (vervolgens) voornoemde kassalade uit de handen van die [slachtoffer 4] heeft gegrepen/gepakt en in een - door hem, verdachte, meegebrachte - (plastic) tas/zak heeft gestopt, althans dit heeft getracht te doen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde en dat het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich ten aanzien van de bewezenverklaring vinden in het standpunt van de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en van wat op de zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Feit 1
Op 8 september 2020 werkte [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) bij [tankstation 1] aan [adres 2] te Enschede. [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ) was net vrij en zat nog met [slachtoffer 1] achter de balie. Op dat moment was ook een klant in het tankstation aanwezig. Rond 21:30 uur kwam verdachte binnen, met een capuchon over zijn hoofd, een mondkapje voor zijn mond en neus en witte latex handschoenen om zijn handen. Hij had een mes en een plastic tas bij zich. Hij zette een reclamebord tussen de schuifdeuren, zodat deze niet op slot konden worden gedaan. Verdachte drukte de klant aan de kant en begon te schreeuwen “Dit is een overval en ik wil nu jullie geld” en “Geef mij jullie geld”. Hij had daarbij het mes in zijn hand. Verdachte schoof de plastic zak onder de opening van het scherm van de balie door. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben vervolgens al het brief- en muntgeld in de plastic tas gedaan en die door de opening in de balie naar verdachte geschoven. Hierop heeft verdachte met de plastic tas het tankstation verlaten.
Verdachte heeft bekend dat hij deze overval heeft gepleegd.
Feit 2
Op 14 september 2020 was [slachtoffer 3] bij [tankstation 2] aan [adres 3] te Enschede aan het werk. Er was ook een klant in het tankstation aanwezig. Rond 20:35 uur kwam verdachte binnen, met een capuchon over zijn hoofd, een mondkapje voor zijn mond en handschoenen om zijn handen. Hij had een mes en een plastic tas bij zich. Toen verdachte binnenkwam legde hij een prullenbak tussen de schuifdeuren. Vervolgens liep verdachte naar de balie, hield het mes voor zich en riep “Dit is een overval” en “Geld, geld!”. Hierop gooide de klant zijn jas richting verdachte, waarna verdachte het tankstation verliet.
Verdachte heeft bekend dat hij heeft geprobeerd het tankstation te overvallen.
Feit 3
Op 20 september 2020 was [slachtoffer 4] (hierna [slachtoffer 4] ) , manager van [restaurant] aan [adres 4] te Enschede, samen met [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] daar aan het werk. Rond 22:10 uur kwam verdachte binnen, met een capuchon over zijn hoofd en een sjaal voor zijn gezicht. Hij had een ingeklapt zakmes en een plastic tas bij zich. Verdachte riep “Dit is een overval, geef me je geld”. Hierop liep [slachtoffer 4] naar de balie, pakte de kassalade en zette die op de balie. Verdachte pakte de kassalade en stopte die in de plastic tas, waarna hij de [restaurant] verliet.
Verdachte heeft bekend dat hij deze overval heeft gepleegd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij alle feiten sprake is van afpersing dan wel een poging daartoe. De rechtbank ziet voor het onder 3 primair tenlastegelegde voldoende bewijs in de aangifte van [slachtoffer 4] , waarin aangever heeft verklaard dat hij, nadat verdachte zei: “Dit is een overval, geef me je geld”, de kassalade heeft gepakt en deze op de balie heeft gezet, waarna verdachte de kassalade heeft gepakt. Verdachte heeft dat op de zitting van 29 juni 2021 ook zo verklaard.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
feiten 1, 2 en 3
het proces-verbaal van de terechtzitting op 29 juni 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 9 september 2020 (pag. 14-16) (feit 1);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 9 september 2020 (pag. 19-21) (feit 1);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 15 september 2020 (pag. 51-52) (feit 2);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 23 september 2020 (pag. 63-64) (feit 3);
het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] van 22 september 2020
(pag. 72-73) (feit 3).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 september 2020, in de gemeente Enschede, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, personen, genaamd [slachtoffer 1] in haar functie van servicemedewerkster en [slachtoffer 2] , heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [tankstation 1] gelegen aan [adres 2] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- voorzien van een mondkap en een geheel of gedeeltelijk over zijn hoofd getrokken capuchon, zich naar/in voornoemd tankstation heeft begeven,
- zich naar de kassa/balie (waarachter die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] zich op dat moment bevonden) heeft begeven,
- aan voornoemde [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] een mes heeft getoond/voorgehouden,
- heeft geroepen/geschreeuwd: “Dit is een overval en ik wil nu jullie geld” en “Geef mij jullie geld”,
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft meegedeeld dat hij, verdachte, alleen briefgeld wilde hebben en geen muntgeld,
- een plastic tas door de opening van het scherm heeft geschoven,
waarna die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] geld uit de kassa(lade) hebben gepakt en in voornoemde plastic tas/zak hebben gestopt en aan hem, verdachte, hebben gegeven;
2.
hij op 14 september 2020, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 3] in haar functie van shopmedewerkster, te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [tankstation 2] gelegen aan [adres 3] :
- voorzien van een mondkap en een geheel of gedeeltelijk over zijn hoofd getrokken capuchon, zich naar/in voornoemd tankstation heeft begeven,
- zich naar de kassa/balie (waarachter die [slachtoffer 3] zich op dat moment bevond) heeft begeven,
- aan voornoemde [slachtoffer 3] een mes heeft getoond/voorgehouden,
- heeft geroepen/geschreeuwd: “Dit is een overval” en “Geld, geld!”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. primair
hij op 20 september 2020, in de gemeente Enschede, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, een persoon, genaamd [slachtoffer 4] , manager bij [restaurant] , heeft gedwongen tot de afgifte van een kassalade met daarin geld, toebehorende aan [restaurant] , gelegen aan [adres 4] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- voorzien van een mondkap en een geheel of gedeeltelijk voor/over zijn gezicht/hoofd getrokken sjaal en/of capuchon, zich naar/in voornoemde [restaurant] heeft begeven,
- zich naar de kassa/balie (waarachter/waarnaast die [slachtoffer 4] en een medewerkster genaamd [slachtoffer 5] zich op dat moment bevonden) heeft begeven,
- ( meermalen) heeft geroepen/geschreeuwd: “Dit is een overval, geef me je geld!”,
waarna voornoemde [slachtoffer 4] de kassalade (met daarin geld) op de balie heeft gezet, en waarna hij, verdachte, voornoemde kassalade in een - door hem, verdachte, meegebrachte - plastic tas heeft gestopt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 3 primair bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en het onder 2 bewezenverklaarde in de artikelen 45 juncto 317 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 3 primair
het misdrijf: afpersing;
feit 2
het misdrijf: poging tot afpersing.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de in voorarrest doorgebrachte tijd, en heeft de duur berekend op 340 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest van 71 dagen en rekening te houden met de 161 dagen dat verdachte een enkelband, een vrijheidsbeperkende maatregel, heeft gedragen. De raadsman heeft verzocht het dragen van een enkelband niet als bijzondere voorwaarde op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan gewapende overvallen op [tankstation 1] , [restaurant] en een poging daartoe op [tankstation 2] . Zulke feiten zijn niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor degenen die zich op dat moment in het pand bevinden, maar veroorzaken ook grote onrust in de samenleving. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Verdachte heeft met al die ernstige gevolgen van zijn handelen geen rekening gehouden toen hij deze feiten pleegde om snel aan geld te kunnen komen. De rechtbank rekent hem dat zwaar aan.
Uit het strafblad (de justitiële documentatie) van verdachte van 22 september 2021 blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie.
Uit het Pro Justitia rapport van 27 september 2021 van drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, blijkt het volgende.
Ten tijde van het plegen van de feiten voelde verdachte zich somber, sloot hij zich af voor andere mensen en had soms het gevoel dat het leven geen zin meer had. Hij bezit weinig stevigheid in zichzelf, kan zijn leven moeilijk zelf richting geven en is beïnvloedbaar en krenkbaar. Bij verdachte is sprake van een psychische stoornis, te weten een enigszins bedreigde ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, ik-zwakte en verhoogde angstgevoeligheid. Verdachte laat in het omgaan hiermee enige vermijdende en narcistische kenmerken zien. Ook is sprake van een depressieve stemmingsstoornis, met angstige spanning, en een lichte stoornis in cannabisgebruik. Beide stoornissen zijn in remissie. Voornoemde stoornissen waren ten tijde van de tenlastegelegde feiten licht aanwezig. Dit heeft zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde daarvan beïnvloed. Verdachte bezit weinig copingstrategieën in het omgaan met onlustgevoelens en stresserende omstandigheden, terwijl tevens zijn psychische draagkracht beperkt is en zijn eigen identiteit en gewetensfuncties nog weinig zijn gevormd. De psycholoog geeft de rechtbank in overweging om verdachte de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Op basis van de huidige risicotaxatie kan volgens de psycholoog worden geconcludeerd dat er sprake is van een laag-matig risico op recidive in soortgelijk delictgedrag. De psycholoog adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
In het reclasseringsadvies van 11 oktober 2021 van J. de Boer, reclasseringswerker bij het Leger des Heils, wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld de meldplicht, een ambulante behandeling door Transfore, een middelencontrole en begeleiding door [stichting 3] . Verder adviseert de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank overweegt op basis van al het voorgaande het volgende.
Verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten achttien jaar. De rechtbank vindt, mede op grond van het advies van de psycholoog en de reclassering, geen grond in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdrecht.
De rechtbank acht gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf passend en geboden. Vanwege de relatief jonge leeftijd van verdachte, in combinatie met de omstandigheden waarin hij zich bevond ten tijde van de feiten en de daardoor verminderde toerekenbaarheid van de feiten, zijn blanco strafblad en de ontwikkeling die hij sindsdien heeft doorgemaakt, zal de rechtbank een groot deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank heeft er bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening mee gehouden dat verdachte 71 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarna 161 dagen een enkelband heet moeten dragen. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd passend en geboden is. Verdachte is op de goede weg, maar is er nog niet. Om deze weg te vervolgen is langdurigere behandeling en begeleiding dan door de officier van justitie geëist geïndiceerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 436 dagen opgelegd dient te worden, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de rechtbank, vanwege de ernst van de feiten en de hoeveelheid daarvan, van oordeel dat oplegging van een taakstraf passend en geboden is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.400,-- (duizend vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag wordt gevorderd vanwege immateriële schade.
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.959,21 (zesduizend negenhonderdnegenenvijftig euro en eenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gederfde bruto-inkomsten ad € 5.603,61
- verplicht eigen risico ad € 385,--
- reiskosten ad € 20,60
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 950,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich wat betreft de vordering van [slachtoffer 3] op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Wat betreft de vordering van [slachtoffer 5] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de gederfde inkomsten en het eigen risico onvoldoende is onderbouwd, waardoor dat deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering tot vergoeding van de reiskosten en de immateriële schade is volgens de officier van justitie wel voldoende onderbouwd en dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van [slachtoffer 3] niet betwist.
Wat betreft de vordering van [slachtoffer 5] heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de eigen bijdrage en de gederfde inkomsten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de posten onvoldoende zijn onderbouwd en het eigen risico toekomstige schade is. Mocht de rechtbank de gederfde inkomsten wel toewijzen, dan dient het nettobedrag van de gederfde inkomsten toegewezen te worden en niet het gevorderde brutobedrag. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.400,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.4.2
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Het gevorderde eigen risico is een onzekere toekomstige schade en is onvoldoende komen vast te staan, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Ook de post gederfde bruto-inkomsten is onvoldoende onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De raadsman van de benadeelde is niet ter terechtzitting verschenen en daardoor heeft de benadeelde partij niet juridisch gemotiveerd kunnen reageren op het standpunt van de officier van justitie en de advocaat van verdachte. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De gevorderde reiskosten € 20,60 acht de rechtbank aannemelijk en voldoende onderbouwd en de rechtbank zal die toewijzen als gemaakte proceskosten.
Immateriële schade
De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 950,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 3 primair, het misdrijf:
afpersing;
feit 2, het misdrijf:
poging tot afpersing;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
436 (vierhonderdzesendertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich op uitnodiging meldt bij de reclassering van [stichting 1] aan [adres 5] , en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden, zo vaak en zo lang als de reclassering dat nodig acht, en zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- zich gedurende de proeftijd, of zo veel korter als de reclassering nodig acht, ambulant laat behandelen bij de [stichting 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- zal meewerken, indien geïndiceerd, aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen, zo vaak en zo lang als de reclassering nodig acht, waarbij de reclassering gebruik kan maken van een urineonderzoek;
- zal meewerken aan begeleiding door [stichting 3] en zich zal houden aan de afspraken, huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener voor de begeleiding en behandeling geeft, indien en zo lang als de reclassering dat nodig vindt;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
Schadevergoeding
[slachtoffer 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 2) toe tot een bedrag van
€ 1.400,--(bestaande uit immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.400,--, (zegge: duizend vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
24dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
[slachtoffer 5]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 3 primair) toe tot een bedrag van
€ 950,60(bestaande uit immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 20,60, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 950,60(zegge: negenhonderdvijftig euro en zestig cent ), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
19 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 5.988,61 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R020075/Raaf20. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.