Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
wonende te [woonplaats],
Rechtbank Overijssel
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Overijssel, is er een geschil ontstaan tussen DGB Energie B.V. en een gedaagde over de eindafrekening van een energiecontract. De partijen hebben op 5 april 2020 een overeenkomst gesloten voor de levering van gas en elektriciteit. DGB startte de levering op 17 mei 2020, maar de gedaagde heeft op 16 december 2020 aangegeven dat zij niet langer op het afleveradres woonachtig was en de overeenkomst wilde beëindigen. De overeenkomst werd beëindigd per 24 december 2020, waarna de levering op 28 december 2020 stopte.
DGB vorderde een bedrag van € 306,10 van de gedaagde, bestaande uit onbetaalde facturen en bijkomende kosten. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat zij in juni 2020 een verhuisbericht had ingediend, wat DGB niet had verwerkt. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de eindafrekeningen van DGB correct waren. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van DGB toewijsbaar was, maar dat de aanmaningskosten onterecht waren, waardoor het te betalen bedrag werd verlaagd.
Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 144,57, vermeerderd met wettelijke rente, en werden de proceskosten gecompenseerd. Dit vonnis werd uitgesproken door kantonrechter A.M.S. Kuipers op 2 november 2021.