ECLI:NL:RBOVE:2021:4227

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
9268425 CV EXPL 21-2359
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eindafrekening energieleverancier tussen DGB Energie B.V. en gedaagde

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Overijssel, is er een geschil ontstaan tussen DGB Energie B.V. en een gedaagde over de eindafrekening van een energiecontract. De partijen hebben op 5 april 2020 een overeenkomst gesloten voor de levering van gas en elektriciteit. DGB startte de levering op 17 mei 2020, maar de gedaagde heeft op 16 december 2020 aangegeven dat zij niet langer op het afleveradres woonachtig was en de overeenkomst wilde beëindigen. De overeenkomst werd beëindigd per 24 december 2020, waarna de levering op 28 december 2020 stopte.

DGB vorderde een bedrag van € 306,10 van de gedaagde, bestaande uit onbetaalde facturen en bijkomende kosten. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat zij in juni 2020 een verhuisbericht had ingediend, wat DGB niet had verwerkt. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de eindafrekeningen van DGB correct waren. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van DGB toewijsbaar was, maar dat de aanmaningskosten onterecht waren, waardoor het te betalen bedrag werd verlaagd.

Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 144,57, vermeerderd met wettelijke rente, en werden de proceskosten gecompenseerd. Dit vonnis werd uitgesproken door kantonrechter A.M.S. Kuipers op 2 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 9268425 \ CV EXPL 21-2359
Vonnis van 2 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DGB ENERGIE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
eisende partij,
hierna te noemen: DGB,
gemachtigde: mr. T. Waissi,
verbonden aan Argus B.V., kantoorhoudende te Hardenberg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
schriftelijk procederende

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
DGB en [gedaagde] hebben op 5 april 2020 een leveringsovereenkomst gesloten met betrekking tot de levering van gas en elektriciteit ten behoeve van het pand [adres] te [plaats 1]. Op basis van deze overeenkomst is DGB op 17 mei 2020 gestart met de levering van gas en elektriciteit.
2.2
Op 16 december 2020 stuurt [gedaagde] aan Info Energie een email met de navolgende inhoud, voor zover hier van belang:
[… .]
Sinds 1 juli ben ik zelf niet meer woonachtig op [adres].
[… .]
De woning op [adres] is op 15 december opgeleverd.
Ik heb geen eindstanden maar wil wel.allrss beëindigen.
2.3.
De tussen partijen bestaande overeenkomst is met ingang van 24 december 2020 beëindigd, waarna de levering van energie is gestopt met ingang van 28 december 2020.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
DGB vordert - samengevat - om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 306,10, met rente en kosten. DGB legt aan haar vordering de hiervoor opgenomen feiten ten grondslag en stelt dat zij naar aanleiding van de beëindiging van de overeenkomst aan [gedaagde] de eindafrekeningen heeft doen toekomen. Vanwege de beëindiging van de overeenkomst zijn de meterstanden door de netbeheerder berekend en aan DGB doorgegeven. Meer concreet stelt DGB dat [gedaagde] een 4-tal facturen voor een totaalbedrag van € 264,58 onbetaald heeft gelaten, te weten factuurnummer 21011901 ad € 5,00, factuurnummer 21058434 ad € 36,64, factuurnummer 2103955 ad € 161,74 en factuurnummer 2109023 ad € 61,20. DGB maakt voorts aanspraak op € 1,52 aan tot de dag van dagvaarding verschenen wettelijke rente en een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten
3.2.
Margié verweert zich -samengevat- op navolgende wijze tegen de vordering van DGB. Zij stelt in juni 2020 met een verhuisformulier, dat door DGB wordt gehanteerd, te hebben aangegeven dat zij zou verhuizen naar [plaats 2], alwaar ze per 1 juli 2020 staat ingeschreven. DGB heeft het verhuisbericht niet verwerkt en heeft eerst de energieovereenkomst per eind december 2020 beëindigd. [gedaagde] stelt dat in de eindafrekening de verkeerde beginstanden en eindstanden zijn opgenomen, waardoor een correctie op z’n plaats is.
3.3.
DGB stelt dat zij nimmer in juni 2020 een verhuisbericht van [gedaagde] heeft ontvangen en dat zij eerst op 16 december 2020 van haar heeft vernomen dat zij is verhuisd en de overeenkomst wil beëindigen. De kantonrechter overweegt hierover dat de inhoud van de email van 16 december 2020 van [gedaagde] aan DGB voor zich spreekt. Zij geeft aan sinds 1 juli niet woonachtig te zijn op het afleveradres in [plaats 1] en dat de woning per 15 december wordt opgeleverd. In tegenstelling tot dat wat zij thans beweert, geeft [gedaagde] aan niet over meterstanden te beschikken maar dat ze wel alles wil (ktr.: de energieovereenkomsten) beëindigen. Voorts wordt door haar met geen woord gerept over het feit dat zij de overeenkomst met DGB reeds in juni 2020 heeft beëindigd, hetgeen wel in de lijn der verwachtingen zou hebben gelegen. [gedaagde] heeft daarnaast geen bewijs van haar stellingen aangeboden. Het geheel overziend passeert de kantonrechter het verweer van [gedaagde], als niet zijnde onderbouwd.
3.4.
Wat de kantonrechter ambtshalve opvalt is het navolgende. De door DGB in het geding gebrachte eindafrekeningen hebben betrekking op de periode 17 mei 2020 – 28 december 2020 en hieruit blijkt dat op het adres in [plaats 1] nauwelijks energie is verbruikt. Dit is ook niet verwonderlijk omdat [gedaagde] per 1 juli 2021 is verhuisd en dat haar toenmalige huispartner, die kennelijk in de woning is blijven wonen, op 21 augustus 2020 is overleden. Uit deze eindafrekeningen blijkt voorts dat DGB aan [gedaagde] maar liefst € 160,01 aan aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. Dit acht de kantonrechter niet juist, nu de kosten voor de aanmanings-werkzaamheden worden geacht begrepen te zijn in de door DGB gevorderde incassokosten ad € 40,00. In concreto komt het hierop neer dat de vordering van DGB toewijsbaar is tot € 264,58 (totaal facturen) - € 160,01 (aanmaningskosten) = € 104,57 + € 40,00 (buitengerechtelijke kosten) = € 144,57, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening.
3.5.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als hierna te vermelden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan DGB te betalen een bedrag van € 144,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
4.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen des dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
4.3.
wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.
(V-BH(O)