ECLI:NL:RBOVE:2021:4215

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
C/08/265883 / HA ZA 21-209
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening met verweer op verrekening en opschorting

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie]. De zaak betreft een vordering tot betaling van een geldlening van € 24.000,00 die door [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] is verstrekt. De lening is aangegaan op 1 december 2014 en betreft een bedrag dat is uitgeleend voor de aankoop van een woning. [gedaagde in conventie] heeft een deel van de lening afgelost, maar weigert het resterende bedrag te betalen, omdat hij een vordering op zijn ex-vrouw, de dochter van [eiser in conventie], zou hebben. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op verrekening niet slaagt, omdat [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] niet elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn. Ook het beroep op opschorting is afgewezen, omdat er geen verbintenis tussen partijen bestaat. De rechtbank heeft de vordering van [eiser in conventie] tot betaling van € 24.000,00 toegewezen, evenals de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 3 oktober 2020. Buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De beslagkosten zijn toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie]. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [gedaagde in conventie] afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/265883 / HA ZA 21-209
Vonnis van 3 november 2021
in de zaak van
[ eiser in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.A. Schuring te Almelo,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo.
Partijen zullen hierna [ eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 juni 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Op 29 oktober 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Ten slotte is vonnis bepaald op 8 december 2021 en is bij vervroeging uitspraak gedaan op 3 november 2021.

2.De feiten

2.1.
Op 1 december 2014 hebben [ eiser in conventie] en zijn vrouw een overeenkomst van geldlening gesloten met hun dochter [A] (hierna: [A] ) en haar toenmalig echtgenoot [gedaagde in conventie] (hierna: de overeenkomst). Op grond van deze overeenkomst hebben [ eiser in conventie] en zijn vrouw een bedrag van € 86.000,00 uitgeleend aan [A] en [gedaagde in conventie] , voor de aankoop van de woning aan [het adres] te [woonplaats] . [ eiser in conventie] is de bewindvoerder van [A] . Hij heeft haar daarom vertegenwoordigd bij het aangaan van de overeenkomst.
2.2.
In deze overeenkomst staat onder meer:
“3.(…)
De rente wordt vastgesteld op 6% per jaar(…)
8. Opeisbaarheid. Alle uit hoofde van de lening verschuldigde bedragen kunnen met onmiddellijke ingang worden opgeëist, en de lening geldt bij opeising als opgezegd indien:(…)
De lener haar woning in [woonplaats] , gelegen aan [het adres](…)
verkoopt en levert.”
2.3.
Op [datum] 2020 zijn [A] en [gedaagde in conventie] gescheiden, welke echtscheiding op 18 maart 2020 is ingeschreven in de registers. Bij de echtscheiding is een echtscheidingsconvenant overeengekomen (hierna: het echtscheidingsconvenant).
2.4.
Op 1 oktober 2020 is de woning aan [het adres] te [woonplaats] verkocht en geleverd aan een derde. De overwaarde uit die verkoop is door de notaris uitbetaald aan [A] en [gedaagde in conventie] , ieder de helft, zonder dat daarbij op de geldlening van [ eiser in conventie] is afgelost.
2.5.
[A] heeft een bedrag van € 43.000,00 afgelost aan [ eiser in conventie] . [gedaagde in conventie] heeft op 3 oktober 2020 een bedrag van € 19.000,00 betaald aan [ eiser in conventie] .
2.6.
Bij e-mail van 21 januari 2021 heeft de advocaat van [ eiser in conventie] [gedaagde in conventie] gesommeerd tot betaling van het resterende bedrag plus rente binnen twee weken na dagtekening.
2.7.
Bij e-mail van 25 januari 2021 aan de advocaat van [ eiser in conventie] weigert [gedaagde in conventie] tot betaling over te gaan. [gedaagde in conventie] verwijst daarbij naar een vordering van € 24.000,00 die hij op [A] zou hebben op grond van de huwelijkse voorwaarden die tussen hen hebben gegolden.
2.8.
Bij e-mail van 1 februari 2021 schrijft de advocaat van [ eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] dat zijn stellingen juridisch onjuist zijn en sommeert hij [gedaagde in conventie] nogmaals tot betaling.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[ eiser in conventie] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in conventie] te veroordelen om aan [ eiser in conventie] € 24.000,00 te betalen, vermeerderd met contractuele rente van 6% per jaar vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag van betaling;
II. [gedaagde in conventie] te veroordelen om aan [ eiser in conventie] buitengerechtelijke kosten van € 1.015,00 te betalen;
III. [gedaagde in conventie] te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten vermeerderd met de wettelijke rente, alsook de beslagkosten en explootkosten.
3.2.
Daartoe heeft [ eiser in conventie] aangevoerd dat [gedaagde in conventie] op grond van de geldleningsovereenkomst verplicht is om aan hem € 24.000,00 te betalen en dit ten onrechte nalaat. [ eiser in conventie] vordert nakoming van deze opeisbare betalingsverplichting.
3.3.
[gedaagde in conventie] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [ eiser in conventie] , althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [ eiser in conventie] in de proceskosten. Daartoe voert [gedaagde in conventie] aan dat hij een vordering heeft op zijn ex-vrouw, de dochter van [ eiser in conventie] , van wie [ eiser in conventie] bewindvoerder is. [ eiser in conventie] weigert ten onrechte deze vordering aan [gedaagde in conventie] te voldoen, aldus [gedaagde in conventie] . [gedaagde in conventie] doet primair een beroep op verrekening en subsidiair op opschorting.
in reconventie
3.4.
[gedaagde in conventie] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [ eiser in conventie] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het door hem gelegde beslag op te heffen, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
II. [ eiser in conventie] te veroordelen in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.5.
Hiertoe voert [gedaagde in conventie] aan dat het beslag dient te worden opgeheven, omdat dit onrechtmatig is gelegd.
3.6.
[ eiser in conventie] concludeert tot afwijzing van de reconventionele vorderingen, omdat [ eiser in conventie] betwist dat het beslag onrechtmatig is gelegd.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde in conventie] op grond van de overeenkomst in beginsel verplicht is om [ eiser in conventie] de helft van het geleende bedrag (in totaal € 43.000,00) terug te betalen, omdat de woning aan [het adres] te [woonplaats] is verkocht en geleverd aan een derde. [ eiser in conventie] vordert nakoming door [gedaagde in conventie] van deze betalingsverplichting.
4.2.
[gedaagde in conventie] heeft daarvan al € 19.000,00 aan [ eiser in conventie] betaald en stelt dat hij de overige € 24.000,00 niet (meer) hoeft te betalen, omdat [gedaagde in conventie] nog een vordering van € 24.000,00 op [A] heeft. Die vordering baseert [gedaagde in conventie] op artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden die tussen hem en [A] golden. In dat artikel wordt een overwaarde van € 24.000,00 van de toenmalige woning van [gedaagde in conventie] genoemd.
Verrekening
4.3.
Het beroep van [gedaagde in conventie] op verrekening slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op verrekening geldt op grond van artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) onder meer het wederkerigheidsvereiste. Dat betekent dat partijen elkaars schuldeiser en schuldenaar moeten zijn. [ eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] zijn dat niet. Niet [ eiser in conventie] , maar [A] is de schuldenaar van de door [gedaagde in conventie] gestelde vordering. Dat [ eiser in conventie] de bewindvoerder is van [A] en als zodanig haar financiën en vermogen beheert, maakt dat niet anders. Overigens is [ eiser in conventie] in deze procedure niet (mede) in zijn hoedanigheid van bewindvoerder betrokken als partij.
Opschorting
4.4.
Voor zover [gedaagde in conventie] zich tegen de vordering van [ eiser in conventie] verweert met een beroep op opschorting, slaagt dit evenmin. Voor een geslaagd beroep op opschorting op grond van artikel 6:52 BW of 6:262 BW is vereist dat partijen ten opzichte van elkaar een verbintenis hebben. Zoals ook hiervoor overwogen, heeft [ eiser in conventie] een vordering op [gedaagde in conventie] , maar heeft [gedaagde in conventie] geen opeisbare vordering op [ eiser in conventie] , maar (mogelijk) op diens dochter [A] . Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde in conventie] op een andere grond een vordering op [ eiser in conventie] heeft. Partijen hebben dus geen verbintenis ten opzichte van elkaar, reden waarom de rechtbank voorbij gaat aan het beroep op opschorting.
4.5.
Nu [ eiser in conventie] niet de schuldenaar is van de door [gedaagde in conventie] gestelde vordering, komt de rechtbank in deze procedure niet toe aan een (verdere) beoordeling van de stellingen van [gedaagde in conventie] over zijn vordering op [A] en hun echtscheidingsconvenant.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de door [gedaagde in conventie] aangevoerde verweren tegen zijn betalingsverplichting jegens [ eiser in conventie] uit hoofde van de overeenkomst niet slagen. De vordering van [ eiser in conventie] tot betaling van € 24.000,00 wordt toegewezen.
4.7.
[ eiser in conventie] vordert over het bedrag van € 24.000,00 de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 3 oktober 2020 tot de dag van betaling. [gedaagde in conventie] heeft hier tegen geen (ander) verweer gevoerd. De vordering wordt toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[ eiser in conventie] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.015,00 op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit). Daartoe stelt [ eiser in conventie] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden te hebben verricht. [gedaagde in conventie] heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van toepassing is, nu het verzuim van [gedaagde in conventie] na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet is gesteld of gebleken dat in de aanmaning aan [gedaagde in conventie] (zoals overgelegd als productie 4 bij dagvaarding) een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande de dag na
ontvangstdaarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen.
Beslagkosten
4.10.
[ eiser in conventie] vordert [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. [ eiser in conventie] heeft blijkens de overgelegde stukken conservatoir beslag geprobeerd te leggen onder de ING Bank N.V. op onder andere gelden van [gedaagde in conventie] . Ter zitting heeft [ eiser in conventie] gesteld dat het beslag geen doel heeft getroffen. [gedaagde in conventie] heeft gesteld dat het beslag onrechtmatig is gelegd. De rechtbank volgt [gedaagde in conventie] hierin niet, omdat [ eiser in conventie] op grond van de overeenkomst een opeisbare vordering had op [gedaagde in conventie] en daarom beslag mocht leggen. De vordering van [ eiser in conventie] is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 307,70 (€ 219,80 + € 87,90) voor verschotten, € 309,00 voor griffierecht en € 721,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 721,00). Het griffierecht is verrekend met het hieronder weergegeven griffierecht van de dagvaarding. In totaal zal dan ook een bedrag van € 1.028,70 aan beslagkosten worden toegewezen.
Proceskosten in conventie
4.11.
[gedaagde in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [ eiser in conventie] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierechten € 952,00
- salaris advocaat
€ 1.442,00 (2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.497,83
4.12.
De door [ eiser in conventie] gevorderde nakosten, alsook de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen zoals gevorderd worden toegewezen, met dien verstande dat een betalingstermijn van twee weken wordt gehanteerd.
In reconventie
4.13.
Uit de beoordeling in conventie volgt dat [ eiser in conventie] een vordering op [gedaagde in conventie] heeft en daarom met recht beslag heeft gelegd, althans heeft geprobeerd te leggen. De reconventionele vordering wordt afgewezen.
4.14.
[gedaagde in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [ eiser in conventie] worden begroot op € 360,50 voor salaris advocaat (0,5 punt × tarief € 721,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [ eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 24.000,00 (vierentwintig duizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 6% per jaar over het bedrag van € 24.000,00 met ingang van 3 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.028,70;
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [ eiser in conventie] tot op heden begroot op € 2.497,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [ eiser in conventie] tot op heden begroot op € 360,50;
5.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken door mr. Van Houten op 3 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: