In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie]. De zaak betreft een vordering tot betaling van een geldlening van € 24.000,00 die door [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] is verstrekt. De lening is aangegaan op 1 december 2014 en betreft een bedrag dat is uitgeleend voor de aankoop van een woning. [gedaagde in conventie] heeft een deel van de lening afgelost, maar weigert het resterende bedrag te betalen, omdat hij een vordering op zijn ex-vrouw, de dochter van [eiser in conventie], zou hebben. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op verrekening niet slaagt, omdat [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] niet elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn. Ook het beroep op opschorting is afgewezen, omdat er geen verbintenis tussen partijen bestaat. De rechtbank heeft de vordering van [eiser in conventie] tot betaling van € 24.000,00 toegewezen, evenals de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 3 oktober 2020. Buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De beslagkosten zijn toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie]. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [gedaagde in conventie] afgewezen.