ECLI:NL:RBOVE:2021:4211

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
C/08/272113 / KG ZA 21-227
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak vordert eiser, die eigenaar is van de woning, dat gedaagde, met wie hij een affectieve relatie heeft gehad, de woning verlaat. De relatie tussen partijen is sinds anderhalf jaar verbroken, maar gedaagde verblijft nog steeds in de woning. Eiser stelt dat gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft en dat hij de woning mag opeisen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaagde aangegeven bereid te zijn de woning te verlaten, maar alleen als zij een alternatieve woonruimte heeft gevonden, wat tot op heden niet is gelukt.

De voorzieningenrechter heeft in deze kort gedingprocedure beoordeeld of eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. De rechter heeft vastgesteld dat eiser, gezien zijn gezondheidsproblemen, waaronder hoge bloeddruk, een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van de woning. De rechter heeft ook overwogen dat gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft, wat eiser het recht geeft om de woning op te eisen.

De vordering van eiser is toegewezen, met de bepaling dat gedaagde de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moet verlaten. Daarnaast is er een dwangsom opgelegd van € 100,00 per dag voor elke dag dat gedaagde niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 6.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 9 november 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/272113 / KG ZA 21-227
Vonnis in kort geding van 9 november 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. L. Leenders te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling op 26 oktober 2021;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Partijen hadden sinds 2014 een affectieve relatie. Partijen zijn ongehuwd. De relatie is sinds anderhalf jaar verbroken.
2.2.
Tot op heden wonen partijen samen met hun minderjarige kind in de koopwoning van [eiser] aan [het adres] in [woonplaats] (hierna: de woning).

3.3. Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – [gedaagde] te veroordelen de woning te verlaten, binnen zeven dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat de relatie tussen partijen is beëindigd, [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en [eiser] de woning mag opeisen, omdat hij eigenaar van de woning is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.4. De beoordeling

4.1.
In een kortgedingprocedure als deze beoordeelt de kantonrechter of eiser een zodanig spoedeisend belang heeft dat van hem/haar niet mag worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De kantonrechter moet daarbij beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Daarbij moeten de belangen van partijen bij toewijzing dan wel afwijzing van de voorlopige voorziening tegen elkaar worden afgewogen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het eigendomsrecht ex artikel 5:1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben. Ingevolge artikel 5:2 BW heeft de eigenaar de bevoegdheid om zijn of haar eigendom op te eisen van een ieder die haar zonder recht of titel onder zich houdt. Dit betekent ook dat de eigenaar zijn of haar eigendomsrecht kan handhaven tegenover een ieder die daar inbreuk op maakt.
4.3.
[eiser] wil dat [gedaagde] de woning verlaat vanwege de spanningen die er zijn tussen partijen. Hij ervaart hierdoor veel stress en vreest daarbij voor zijn gezondheid, onder meer vanwege zijn hoge bloeddruk. [gedaagde] erkent de gezondheidssituatie van [eiser] .
4.4.
[eiser] heeft [gedaagde] al meerdere keren verzocht de woning te verlaten. [gedaagde] verklaart tijdens de mondelinge behandeling bereid te zijn de woning te verlaten, zodra zij een alternatieve woonruimte heeft gevonden. Dit is tot op heden niet gelukt.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning van [eiser] verblijft. [eiser] heeft dan ook het recht de woning op te eisen. Daarnaast heeft [eiser] gezien zijn (gezondheids)situatie een spoedeisend belang. De vordering van [eiser] wijst de voorzieningenrechter dan ook toe, met dien verstande dat de termijn voor ontruiming zal worden bepaald op 14 dagen en de dwangsom wordt gemaximeerd op € 6.000,-.
4.6.
Daarnaast wordt de vordering, om toe te staan de naleving van het gevorderde vertrek van [gedaagde] uit de woning te bewerkstelligen door inzet van de sterke arm, afgewezen. Artikel 556 lid 1 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft namelijk voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder heeft geen rechterlijke machtiging nodig om de hulp van de sterke arm in te roepen; die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.5. De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [het adres] [woonplaats] te verlaten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 6.000,00 is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 9 november 2021. (jk) [1]

Voetnoten

1.type: