Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 juni 2021,
- het e-mailbericht van de griffie van de rechtbank d.d. 29 juli 2021 aan partijen met daarbij vermeld de onderwerpen die in ieder geval ter zitting aan de orde zullen komen,
- de bij brief van 4 augustus 2021 toegezonden aanvullende producties van de zijde van BC,
- de bij brief van 9 augustus 2021 toegezonden aanvullende productie van de zijde van BC,
- de (aanvullende) producties 19 (met bijlagen) en 20 van de zijde van Summery,
- de, vanwege de maatregelen in verband met het Corona-virus, op voorhand aan de griffie van de rechtbank toegezonden pleitnota’s door partijen,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 19 augustus 2021.
2.De feiten
April/mei
Juni
Na de zomer
1 oktober 2020 zal stoppen met de levering van Extenso producten aan Summery. In het
e-mailbericht heeft BC toegelicht waarom zij tot dit besluit is gekomen. Op 7 juli 2020 heeft BC aan Summery het besluit mondeling toegelicht.
11 september 2020 heeft Summery BC meegedeeld dat zij, aangezien BC de oorspronkelijke bestelling niet in zijn geheel wil leveren, genoodzaakt is om de bestelling aan te passen tot een bedrag van € 13.818,89.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
[Z] , productmanager bij Summery [2] , en de mailberichten van BC aan potentiële klanten van Extenso producten [3] . BC betwist dit en stelt dat zij haar Extenso producten ook verkocht aan andere groothandels en dat Summery derhalve niet het alleenrecht had op verkoop en levering van Extenso producten.
€ 500.000,-- per jaar), de onmogelijkheid om binnen drie maanden een passende productlijn voor haar klanten te realiseren door middel van productontwikkeling dan wel op zoek te gaan naar een andere leverancier, de vele investeringen en handelsactiviteiten die Summery heeft verricht met het oog op de exclusieve levering van Extenso producten (onder andere het opzetten van een uitgebreide webshop) die nu waardeloos zijn geworden, het door BC beletten van de mogelijkheden om schadebeperkende maatregelen te treffen (onder meer door een verbod om de achterblijvende voorraad te verkopen) en de gevolgen van de beëindiging van de overeenkomst voor Summery. Gelet op de aard, inhoud en duur van de overeenkomst alsmede de aan de orde zijnde bijkomende feiten en omstandigheden, meent Summery dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat BC een opzegtermijn van minimaal 24 maanden had moeten hanteren, althans in ieder geval een zodanige opzegtermijn teneinde haar in de gelegenheid te stellen de schade te beperken door een nieuwe productlijn te ontwikkelen dan wel te zoeken voor haar klanten. Summery stelt dat door de onregelmatige opzegging van de overeenkomst BC toerekenbaar is tekortgeschoten in haar leveringsverplichtingen jegens Summery dan wel dat BC onrechtmatig jegens Summery heeft gehandeld door Summery geen (schade)vergoeding aan te bieden en daarnaast Summery te beletten om haar geleden schade te beperken. Summery stelt dan ook dat BC aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden door de onregelmatige opzegging en haar onrechtmatige handelwijze. De schade wordt begroot op € 402,312,-- (€ 373.105,-- aan winstderving, € 22.500,-- aan onverkochte/ onverkoopbare waardeloze voorraad en € 6.707,-- aan waardeloos geworden investeringen). Summery meent dat ten aanzien van een te betalen (schade)vergoeding wegens het hanteren van een te korte opzegtermijn eveneens aansluiting moet worden gezocht bij het bedrag van € 402.312,--.
artikel 6:248 BW (in aanvullende of beperkende zin), in dit verband omstandigheden moet stellen, onderbouwen en bij betwisting bewijzen die maken dat op grond van artikel
6:248 BW opzegging niet mogelijk is dan wel dat een langere opzegtermijn had moeten worden gehanteerd of een schadevergoeding had moeten worden aangeboden.
24 maanden, althans langer dan drie maanden, of tegen betaling van een schadevergoeding had moeten opzeggen. Dit wordt hierna toegelicht.
– conform het plan van aanpak – een presentatie heeft gegeven, terwijl dat Summery tegen de afspraken in, geen presentatie heeft gehouden en zich daarmee dus ook niet aan haar eigen plan van aanpak hield. Dat tijdens de mondelinge behandeling door mevrouw [Y] in dit verband nog is verklaard dat Summery wel een presentatie in voorbereiding had, maar dat die nog niet geheel gereed was en dat dit ook aan het begin van de bijeenkomst aan BC was meegedeeld, doet aan het voorgaande geen afbreuk. De rechtbank stelt vast dat, zoals ook door BC naar voren is gebracht, uit het plan van aanpak blijkt dat het de bedoeling was dat partijen allebei een presentatie zouden geven. Bovendien zijn de (voorbereidende stukken van de) presentatie ook niet tijdens de bijeenkomst of vlak daarna (bijvoorbeeld op 26 juni 2020) gedeeld met BC. Deze stukken zijn verder ook niet in deze procedure ingebracht, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan.
“weggekaapt”, maar dit is gemotiveerd betwist door BC, zodat het op de weg van Summery had gelegen om deze stelling nader te concretiseren en te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten.