ECLI:NL:RBOVE:2021:4176

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
08-997043-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale opslag van vervuild tomatenloof door veehouder zonder vergunning

Op 8 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veehouder uit Koudum, die werd beschuldigd van het illegaal opslaan van vervuild tomatenloof. De verdachte had tussen 1 september 2017 en 31 januari 2018 in totaal 2.363 ton tomatenloof, dat ernstig vervuild was met kunststoffen zoals nylondraad en plastic clipjes, opgeslagen zonder de vereiste omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde door de vervuilde vrachten te accepteren, ondanks dat hij bij de eerste leveringen al op de hoogte was van de vervuiling. De verdachte ontving tussen de 10 en 15 euro per ton voor het vervuilde afval en moest uiteindelijk een bedrag van ruim 35.000 euro aan illegaal verdiend geld aan de Staat betalen. De rechtbank legde een geldboete op van 10.000 euro, waarvan de helft voorwaardelijk was met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico op milieuvervuiling dat door de verdachte was gecreëerd. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-997043-18 (P)
Datum vonnis: 8 november 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, zonder daartoe bevoegd te zijn en zonder bodem beschermende voorzieningen te treffen, 2.363 ton afval, te weten vervuild tomatenloof, heeft opgeslagen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 31 januari 2018 te Koudum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen en/of veranderen van de werking, van een inrichting en/of het - na veranderingen te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd - in werking hebben van die inrichting ten
aanzien van die veranderingen en/of die veranderde werking zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 8 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres 1] , bestaande die veranderingen en/of die veranderde werking uit het (zonder bodembeschermende voorzieningen) binnen die inrichting (vanuit België laten aanvoeren en) opslaan van een partij (van ongeveer 2.363 ton) tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen zoals nylondraad en/of
plastic clipjes en/of klemmetjes, althans voorwerpen (al dan niet geheel) bestaande uit plastic;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 31 januari 2018 te Koudem, althans in Nederland, tezamen en in verenging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, zich heeft ontdaan van afvalstoffen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de bodem te brengen en/of te verbranden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), toen aldaar - zakelijk weergegeven - een partij (van ongeveer 2.363 ton) tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen, zoals nylondraad en/of plastic
clipjes en/of klemmetjes, althans voorwerpen (al dan niet geheel) bestaande uit plastic zonder bodembeschermende voorzieningen, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de bodem gebracht van/nabij het perceel [adres 1] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 31 januari 2018 te Koudem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, op of in de bodem handelingen heeft verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming, door - zakelijk weergegeven - een partij (van ongeveer 2.363 ton) tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen, zoals nylondraad en/of plastic clipjes en/of klemmetjes,
althans voorwerpen (al dan niet geheel) bestaande uit plastic, op te slaan op de bodem, zonder een bodembeschermende laag onder dat tomatenloof aan te brengen en/of die tomatenloof (voldoende) af te dekken, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
hoewel daartoe verplicht, niet alle maatregelen heeft/hebben genomen die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of op het moment dat die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging en/of de aantasting en de directe gevolgen daarvan niet heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 3 mei 2018 was verbalisant [verbalisant] , als buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst bij de Fryske Utfieringstsjinst Milieu en Omjouwing (verder te noemen: FUMO), aanwezig op het terrein van [bedrijf 1] , gevestigd [adres 2] te Oudemirdum. De verbalisant constateerde daar dat op het terrein een grote hoeveelheid met plastic verontreinigd tomatenloof was opgeslagen.
Binnen het naar aanleiding van deze constatering ingestelde strafrechtelijk onderzoek werd op 7 mei 2018 een bezoek gebracht aan het [bedrijf 2] in Surhuisterveen. Dit transportbedrijf was één van de vervoerders van het hiervoor omschreven tomatenloof. Door de verbalisant werden daar de aan de transporten gerelateerde vervoersdocumenten opgevraagd. Op die vervoersdocumenten werd het verontreinigde tomatenloof aangeduid als “strooisel”. Op één van die vervoersdocumenten/vrachtbrieven, ook wel aangeduid met “CMR's”, zag de verbalisant dat [bedrijf 3] te Koudum eveneens werd vermeld als ontvanger van “strooisel”. In beide gevallen was het bedrijf [bedrijf 4] B.V. te Nunspeet de afzender.
Op 20 juni 2018 bevond de verbalisant zich op het vestigingsadres van de aldaar ingeschreven eenmanszaak [bedrijf 3] . Hij trof daar de eigenaar van [bedrijf 3] aan, zijnde verdachte. Bij onderzoek op het bedrijfsterrein zag de verbalisant dat achter de potstal een grote berg van op het eerste gezicht zwarte grond/modder, was opgeslagen. Nader onderzoek leerde dat die berg bestond uit tomatenloof bedekt met zwarte modder.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De drie ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft de feiten opzettelijk gepleegd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1 en 2. Hij heeft de inrichting, waarvoor hij een vergunning had, niet veranderd, hij heeft geen materiaal buiten de inrichting gestort en hij heeft niet opzettelijk gehandeld. Ook ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft hij niet opzettelijk gehandeld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten opzettelijk heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[bedrijf 3] is gevestigd aan de [adres 1] te Koudum. Verdachte is eigenaar van dit bedrijf. [1] Aan verdachte is op 23 oktober 2001 een vergunning verleend voor een rundveehouderij met een stal voor het houden van zoogkoeien en stieren. [2] Het bedrijf is daarmee een inrichting voor het fokken en houden van dieren, zoals bedoeld in onderdeel C, categorie 8 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
Verdachte heeft bevestigd dat binnen het bedrijf geen omgevingsvergunning aanwezig is voor het opslaan van afvalstoffen. [3]
[bedrijf 4] B.V. te Nunspeet, de afzender van het tomatenloof, heeft binnen het strafrechtelijk onderzoek de vrachtbrieven en creditfacturen die betrekking hadden op [bedrijf 3] overgelegd. Er zijn 64 vrachtbrieven en 83 creditfacturen aangetroffen waaruit blijkt dat in de periode van 20 september 2017 tot en met 12 januari 2018, vanuit België, in totaal 2.363.440 kilogram (ca. 2.363 ton) tomatenloof is aangevoerd bij verdachte. Verdachte ontving aanvankelijk € 10,- en vervolgens € 15,- per afgeleverde ton afval. [4]
Het was de bedoeling het tomatenloof te gebruiken als strooisel in de potstal van de koeien. [5]
Het tomatenloof bleek echter vervuild te zijn met kunststoffen, zoals nylontouw, plastic clips en klemmetjes. [6] Hierdoor was het niet bruikbaar als strooisel voor de koeien. Toen de eerste tien vrachten werden afgeleverd zag verdachte dat deze vervuild waren met plastic. [7]
De vrachten zijn om die reden buiten op het terrein gestort, evenwel zonder bodembeschermende maatregelen. Na constatering dat de eerste vrachten tomatenloof waren verontreinigd met kunststoffen, is geprobeerd het kunststof van het tomatenloof te scheiden door te zeven, maar dat is niet gelukt. Verdachte heeft ondanks het voorgaande nog vele vrachten met plastic verontreinigde tomatenloof van [bedrijf 4] B.V. afgenomen. Verdachte heeft de aldus ontstane berg vervuild tomatenloof uiteindelijk afgedekt met een laag modder. [8]
Dat de berg uiteindelijk is afgedekt met een laag modder doet er niet aan af dat de aangevoerde partij tomatenloof ernstig verontreinigd was met die kunststof deeltjes en dat de bodem niet beschermd werd tegen verontreiniging daarmee door het treffen van beschermende maatregelen.
Ondanks dat verdachte al tijdens de aflevering van de eerste tien vrachten zag en dus wist dat het tomatenloof vervuild was, heeft hij telkens nieuwe vrachten laten aanleveren in de ten laste gelegde periode. Uiteindelijk heeft dit er toe geleid dat er zo’n 2.363 ton vervuild tomatenloof op het terrein lag, terwijl verdachte geen vergunning had voor het opslaan van afvalstoffen. Verdachte heeft hiervoor van [bedrijf 4] B.V. een bedrag van € 35.451,90 ontvangen. [9]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte aldus willens en wetens de vrachten vervuild loof laten storten en de berg steeds groter laten groeien. Hiermee heeft hij, anders dan door de verdediging betoogd, opzettelijk (willens en wetens) gehandeld. Voor economische delicten als de ten laste gelegde feiten is “kleurloos opzet”, oftewel opzet op de gedraging, voldoende om de ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is bij de hier ten laste gelegde feiten niet het geval.
De onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Het opslaan van vervuild tomatenloof (zonder bodembeschermende voorzieningen) behoort niet tot de activiteiten die vallen binnen het fokken en houden van dieren, welke inrichting door verdachte werd gedreven. Daarmee heeft verdachte aldus de inrichting veranderd, terwijl verdachte niet over de daartoe benodigde omgevingsvergunning beschikte.
Verdachte wist dat het tomatenloof vervuild was met kunststoffen en had derhalve redelijkerwijs kunnen weten dat door zijn handelen of nalaten de bodem kon worden verontreinigd en dat dit dus nadelige gevolgen voor het milieu zou hebben, doch hij heeft nagelaten maatregelen te treffen om deze nadelige gevolgen te voorkomen of te beperken.
Het onder 2 ten laste gelegde ziet op het zich ontdoen van afvalstoffen zoals omschreven in artikel 10.2 lid 1 Wet milieubeheer, te weten het buiten een inrichting storten of anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen.
Artikel 10.2 Wet milieubeheer maakt duidelijk dat het storten van afvalstoffen – behoudens vrijstelling – binnen een inrichting moet plaatsvinden. Een dergelijke inrichting moet dan wel beschikken over een vergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 onderdeel e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo).
Het storten van het vervuilde tomatenloof valt niet onder enige vrijstelling als bedoeld in artikel 10.2 lid 2 Wet milieubeheer en uitgewerkt in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen.
Onder 1 heeft de rechtbank bewezen verklaard het, kort gezegd, zonder omgevingsvergunning opslaan van een berg afval door verdachte. Nu bij het onder 2 ten laste gelegde is bedoeld dat het tomatenloof
nietis gestort
binneneen inrichting die daarvoor een omgevingsvergunning had, maar
buiteneen dergelijke inrichting, kan naar het oordeel van de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Daarenboven is de opslag van het vervuilde tomatenloof door verdachte evenmin aan te merken als een zelfstandige inrichting, zodat de rechtbank ook om die reden tot het oordeel komt dat er sprake is van het storten van afvalstoffen buiten een inrichting.
Het dossier bevat geen aanknopingspunt voor een (voor medeplegen vereiste) voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meerdere medeverdachte(n). Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 31 januari 2018 te Koudum, opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen van een inrichting en het - na veranderingen te hebben aangebracht - in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingen, zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 8 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres 1] , bestaande die veranderingen uit het zonder bodembeschermende voorzieningen binnen die inrichting opslaan van een partij van ongeveer 2.363 ton tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen zoals nylondraad en plastic clipjes en klemmetjes;
2.
hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 31 januari 2018 te Koudem, opzettelijk, zich heeft ontdaan van afvalstoffen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar - zakelijk weergegeven - een partij van ongeveer 2.363 ton tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen, zoals nylondraad en plastic clipjes en klemmetjes, zonder bodembeschermende voorzieningen, gestort nabij het perceel [adres 1] ;
3.
hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 31 januari 2018 te Koudem, opzettelijk, op of in de bodem handelingen heeft verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming, door - zakelijk weergegeven - een partij (van ongeveer 2.363 ton) tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen, zoals nylondraad en/of plastic clipjes en/of klemmetjes, op te slaan op de bodem, zonder een bodembeschermende laag onder dat tomatenloof aan te brengen en zonder dat tomatenloof voldoende af te dekken, terwijl hij, verdachte, wist dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en aangetast en hij, verdachte, hoewel daartoe verplicht, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en aantasting te voorkomen en op het moment dat die verontreiniging en aantasting zich voordeed, de verontreiniging en de aantasting en de directe gevolgen daarvan niet heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2.1 Wabo en de artikelen 10.1 en 10.2 Wet milieubeheer. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan;
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
feit 3
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van
€ 10.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gedeeltelijke vrijspraak bepleit en overigens verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de lange duur van de zaak en te volstaan met een geheel of grotendeels voorwaardelijke geldboete.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie milieudelicten. Er zijn in ieder geval 65 vrachten met in totaal circa 2.363 ton tomatenloof bij het bedrijf van verdachte gebracht, welk tomatenloof ernstig vervuild was met nylondraad, plastic clipjes en klemmetjes. Doordat dit tomatenloof zo vervuild was, kon het niet als strooisel toegepast worden in de potstal. Hoewel dit al bij de eerste vrachten duidelijk was geworden, is verdachte toch doorgegaan met het toelaten van de leveringen en het op zijn terrein opslaan van het bezorgde loof, waardoor er een enorme, vervuilde, afvalberg ontstond.
Er zijn onvoldoende bodembeschermende maatregelen getroffen, waardoor de vervuilende kunststof deeltjes rechtstreeks op de bodem terecht konden komen.
Verdachte had geen vergunning voor het opslaan van dit afval en heeft hiermee niet alleen in strijd met wet- en regelgeving gehandeld, maar ook een groot risico op milieuvervuiling gecreëerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat zulke grote hoeveelheden plastic zeer nadelige gevolgen kunnen hebben voor mens en dier. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een voorwaardelijke straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank houdt er daarbij ook rekening mee dat verdachte voor het opslaan van het afval een fors bedrag heeft ontvangen, te weten € 35.451,90. De rechtbank zal over de ontnemingsvordering die ziet op dat bedrag in een separaat vonnis van heden oordelen, maar, ook rekening houdend daarmee, acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke geldboete op zijn plaats.
De rechtbank houdt er daarbij wel rekening mee dat sinds de ten laste gelegde periode inmiddels ruim drie jaar is verstreken, in welke periode verdachte niet opnieuw de fout is ingegaan. De rechtbank zal om die reden de proeftijd ten aanzien van het voorwaardelijk op te leggen strafdeel stellen op twee jaar in plaats van drie jaar.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57 en 63 Wetboek van strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan;
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
feit 3
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
85 (vijfentachtig) dagen;
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshof, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2021.
Buiten staat
Mr. R.P. van Campen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, team Milieu (NN), met nummer 2018265872, genaamd 'Spreeuw’ d.d. 17 juni 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Beschikking ingevolge de Wet milieubeheer d.d. 23 oktober 2001, pag. 44.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 februari 2019, pag. 118.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2019 met bijlagen, pag. 50 en bijlage JM28-B01.
5.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting op 25 oktober 2021.
6.Proces-verbaal van verdenking d.d. 18 oktober 2018, pag. 26 en foto’s bijlage JM08-B02, pag. 123 tot en met 126.
7.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting op 25 oktober 2021.
8.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting op 25 oktober 2021.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2019, pag. 50.