ECLI:NL:RBOVE:2021:4175

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
08-997032-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale opslag van vervuild tomatenloof door veehouderij in Oudemirdum

Op 8 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veehouderij in Oudemirdum. De rechtbank oordeelde dat de veehouderij illegaal bijna 3 miljoen kilo vervuild tomatenloof had opgeslagen, wat resulteerde in een boete van 10.000 euro, waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het tomatenloof, afkomstig uit België, was ernstig vervuild met nylondraad, plastic clipjes en klemmetjes. Ondanks dat de vervuiling bij de eerste vrachten al zichtbaar was, ging het bedrijf door met de opslag. In totaal werden er 85 vrachten afgeleverd, wat de veehouderij een winst van ruim 42.000 euro opleverde. De rechtbank oordeelde dat de veehouderij zonder de benodigde omgevingsvergunning handelde en dat de opslag van het vervuilde loof niet binnen de toegestane activiteiten viel. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan drie milieudelicten, waaronder het opslaan van afval zonder vergunning en het ontdoen van afvalstoffen buiten een inrichting. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de financiële situatie van de verdachte bij het opleggen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-997032-18 (P)
Datum vonnis: 8 november 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf],
gevestigd aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van wat namens verdachte door de wettelijk vertegenwoordiger de heer [naam] en de raadsman mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 25 oktober 2021, kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte, zonder daartoe bevoegd te zijn en zonder bodembeschermende voorzieningen te treffen, 2.897 ton afval, te weten vervuild tomatenloof, heeft opgeslagen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 28 februari 2018, te Oudemirdum, in de gemeente de Fryske Marren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen en/of veranderen van de werking, van een inrichting en/of het - na veranderingen te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd - in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingen en/of die veranderde werking zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 8 van bijlage I van het
Besluit omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres] , bestaande die veranderingen en/of die veranderde werking uit het zonder bodembeschermende voorzieningen binnen die inrichting (vanuit België laten aanvoeren en) opslaan van een partij (van ongeveer 2.897 ton) tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen zoals nylondraad en/of plastic clipjes en/of klemmetjes, althans voorwerpen (al dan niet geheel) bestaande uit plastic;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 28 februari 2018 te Oudemirdum, in de gemeente De Fryske Marren, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, zich heeft ontdaan van afvalstoffen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de bodem te brengen en/of te verbranden, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar - zakelijk weergegeven - een
partij (van ongeveer 2.897 ton) tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen, zoals nylondraad en/of plastic clipjes en/of klemmetjes, althans voorwerpen (al dan niet geheel) bestaande uit plastic, zonder bodembeschermende voorzieningen gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de bodem gebracht van/nabij het perceel [adres] ;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 28 februari 2018 te Oudemirdum, in de gemeente De Fryske Marren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, op of in de bodem handelingen heeft verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming, door - zakelijk weergegeven - een partij (van ongeveer 2.897 ton) tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen, zoals nylondraad en/of plastic clipjes en/of klemmetjes, althans voorwerpen (al dan niet geheel) bestaande uit plastic, op te slaan op de bodem, zonder een bodembeschermende laag onder dat tomatenloof aan te brengen en/of die tomatenloof (voldoende) af te dekken, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast en zij en/of haar mededader(s), hoewel daartoe verplicht, niet alle maatregelen heeft/hebben genomen die redelijkerwijs van haar/hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of op
het moment dat die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging en/of de aantasting en de directe gevolgen daarvan niet heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 3 mei 2018 was verbalisant [verbalisant] , als buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst bij de Fryske Utfieringstsjinst Milieu en Omjouwing (verder te noemen: FUMO), aanwezig op het terrein van verdachte voor het opmaken van een proces-verbaal voor het uitvoeren van asbestsanering in strijd met de milieuwetgeving. Achter de ligboxenstal trof de verbalisant op dat moment een grote berg aan. Deze berg bleek te bestaan uit met plastic vervuild tomatenloof. Naar aanleiding van deze constatering is nader onderzoek ingesteld.
In de vervoersdocumenten/vrachtbrieven ook wel aangeduid met “CMR’s” die binnen het onderzoek werden aangeleverd zag de verbalisant dat het bedrijf [bedrijf] B.V. te Nunspeet de afzender van het loof was.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De drie ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft de feiten opzettelijk gepleegd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Naast het onder 1 ten laste gelegde, het ontbreken van de milieuvergunning voor deze activiteit binnen de inrichting, kan het onder 2 ten laste gelegde niet worden bewezen, omdat daar wordt gesproken over ‘buiten’ de inrichting. De onder 1 enerzijds en 2 anderzijds ten laste gelegde gedragingen kunnen niet tegelijk aan de orde zijn. Het onder 1 ten laste gelegde heeft verdachte niet opzettelijk gepleegd. Ook is geen sprake van een activiteit die binnen een zekere begrenzing wordt verricht, zodat niet kan worden vastgesteld of de activiteit binnen of buiten de inrichting heeft plaatsgevonden.
Daarnaast kan het onder 3 ten laste gelegde niet worden bewezen verklaard, aangezien het tomatenloof een niet-verontreinigde organische stof was.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten opzettelijk heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is gevestigd aan de [adres] . [1] Verdachte drijft een melkveebedrijf en is een inrichting ‘type B’ op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Houders van inrichtingen type B moeten bij de oprichting of een wijziging van de activiteit melding daarvan doen aan het bevoegd gezag. Ze hebben geen omgevingsvergunning milieu nodig voor hun activiteiten. [2]
Namens verdachte is bij de voorgeschreven melding gemeld dat de activiteiten van het bedrijf bestaan uit het houden van melkvee, het winnen van ruwvoer, het opfokken van jongvee en het exploiteren van een loonbedrijf. [3] Daarmee is verdachte een inrichting voor het fokken en houden van dieren, zoals bedoeld in onderdeel C, categorie 8 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
De heer [naam] heeft namens verdachte ter terechtzitting bevestigd dat verdachte geen omgevingsvergunning heeft voor het opslaan van afvalstoffen. [4]
Door [bedrijf] B.V. te Nunspeet, de afzender van het tomatenloof, zijn vrachtbrieven en creditfacturen, die betrekking hadden op de afleveringen aan verdachte, binnen het strafrechtelijk onderzoek overgelegd. In totaal werden 85 vrachtbrieven en 101 creditfacturen overgelegd waaruit blijkt dat in de periode van 7 juli 2017 tot en met 23 februari 2018, vanuit België, in totaal 2.897.720 kilogram (ca. 2.897 ton) tomatenloof is aangevoerd bij verdachte. [5] Verdachte ontving aanvankelijk € 10,- en vervolgens € 15,- per afgeleverde ton afval. [6]
Het was de bedoeling het tomatenloof te gebruiken als strooisel in de potstal van de koeien, maar het bleek vervuild te zijn met kunststoffen, zoals nylontouw, plastic clips en klemmetjes. [7] Hierdoor was het niet bruikbaar als strooisel voor de koeien. De heer [naam] heeft verklaard dat de eerste vrachten in mindere mate vervuild waren en dat dat bij de latere vrachten steeds erger werd. [8]
De heer [naam] heeft het vervuilde tomatenloof daarom buiten op het terrein laten storten. Hij heeft de berg niet afgedekt. Ook werd er geen bodem beschermende laag aangebracht alvorens het tomatenloof te storten. Er is geprobeerd het kunststof van het loof te scheiden door te zeven met behulp van een trommelzeef, maar dat is niet gelukt. Ook is een deel van het loof uitgereden over het land, waarna is geprobeerd de kunststofdeeltjes weer te verzamelen, maar ook dat bleek geen oplossing volgens de heer [naam] . [9]
Dat het tomatenloof zelf op zich een organische stof is die niet vervuilend is, doet er niet aan af dat de aangevoerde partij tomatenloof ernstig verontreinigd was met die kunststofdeeltjes en dat de bodem niet beschermd werd tegen verontreiniging daarmee door het treffen van beschermende maatregelen.
Ondanks dat de heer [naam] dus al vanaf de eerste vracht had gezien en dus wist dat het tomatenloof vervuild was, heeft hij telkens nieuwe vrachten laten aanleveren in de ten laste gelegde periode. Met een kraan heeft verdachte het aangevoerde materiaal opgewerkt tot de aangetroffen berg. Uiteindelijk heeft dit er toe geleid dat er in totaal zo’n 2.897 ton vervuild loof is geleverd en op het terrein van verdachte is opgeslagen, terwijl verdachte geen vergunning had voor het opslaan van afvalstoffen. Verdachte heeft hiervoor van [bedrijf] B.V. een bedrag van € 42.362,95 ontvangen. [10]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heer [naam] aldus willens en wetens de vrachten vervuild loof laten storten en de berg steeds groter laten groeien. Hiermee heeft hij, anders dan door de verdediging is betoogd, opzettelijk (willens en wetens) gehandeld. Voor economische delicten als de ten laste gelegde feiten is “kleurloos opzet”, oftewel opzet op de gedraging, voldoende om de ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is bij de hier ten laste gelegde feiten niet het geval.
De heer [naam] is één van de maten van verdachte en had zeggenschap over de ten laste gelegde gedraging. Daarbij hebben de feiten plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon van verdachte. Het was naar eigen zeggen de bedoeling het tomatenloof als strooisel te gebruiken voor de koeien in de stal. Het fokken en houden van dieren (melkvee) is de kernactiviteit van verdachte. Dit maakt dat het opzettelijk handelen van de heer [naam] aan verdachte kan worden toegerekend.
De onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Het opslaan van vervuild tomatenloof (zonder bodem beschermende voorzieningen) behoort niet tot de activiteiten die vallen binnen het fokken en houden van dieren, welke inrichting door verdachte werd gedreven. Daarmee heeft verdachte aldus de inrichting veranderd, terwijl verdachte niet over de daartoe benodigde omgevingsvergunning beschikte.
Verdachte wist dat het tomatenloof vervuild was met kunststoffen en had derhalve redelijkerwijs kunnen weten dat door haar handelen of nalaten de bodem kon worden verontreinigd en dat dit dus nadelige gevolgen voor het milieu zoud hebben, doch zij heeft nagelaten maatregelen te treffen om deze nadelige gevolgen te voorkomen of te beperken.
Het onder 2 ten laste gelegde ziet op het zich ontdoen van afvalstoffen zoals omschreven in artikel 10.2 lid 1 Wet milieubeheer, te weten het buiten een inrichting storten of anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen.
Artikel 10.2 Wet milieubeheer maakt duidelijk dat het storten van afvalstoffen – behoudens vrijstelling – binnen een inrichting moet plaatsvinden. Een dergelijke inrichting moet dan wel beschikken over een vergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 onderdeel e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo).
Het storten van het vervuilde tomatenloof valt niet onder enige vrijstelling als bedoeld in artikel 10.2 lid 2 Wet milieubeheer en uitgewerkt in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen.
Onder 1 heeft de rechtbank bewezen verklaard het, kort gezegd, zonder omgevingsvergunning opslaan van een berg afval door verdachte. Nu bij het onder 2 ten laste gelegde is bedoeld dat het tomatenloof
nietis gestort
binneneen inrichting die daarvoor een omgevingsvergunning had, maar
buiteneen dergelijke inrichting, kan naar het oordeel van de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Daarenboven is de opslag van het vervuilde tomatenloof door verdachte evenmin aan te merken als een zelfstandige inrichting, zodat de rechtbank ook om die reden tot het oordeel komt dat er sprake is van het storten van afvalstoffen buiten een inrichting.
Het dossier bevat geen aanknopingspunt voor een (voor medeplegen vereiste) voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meerdere medeverdachte(n). Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 28 februari 2018, te Oudemirdum, in de gemeente de Fryske Marren, opzettelijk zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen van een inrichting en het - na veranderingen te hebben aangebracht - in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingen, zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 8 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres] , bestaande die veranderingen uit het zonder bodembeschermende voorzieningen binnen die inrichting opslaan van een partij van ongeveer 2.897 ton tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen zoals nylondraad en plastic clipjes en klemmetjes;
2.
zij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 28 februari 2018 te Oudemirdum, in de gemeente De Fryske Marren, opzettelijk zich heeft ontdaan van afvalstoffen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar - zakelijk weergegeven - een partij van ongeveer 2.897 ton tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen, zoals nylondraad en plastic clipjes en klemmetjes zonder bodembeschermende voorzieningen gestort nabij het perceel [adres] ;
3.
zij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 28 februari 2018 te Oudemirdum, in de gemeente De Fryske Marren, opzettelijk op of in de bodem handelingen heeft verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming, door - zakelijk weergegeven - een partij van ongeveer 2.897 ton tomatenloof, welke partij verontreinigd was met kunststoffen, zoals nylondraad en plastic clipjes en klemmetjes, op te slaan op de bodem, zonder een bodembeschermende laag onder dat tomatenloof aan te brengen en zonder dat tomatenloof af te dekken, terwijl zij wist dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en aangetast en zij, hoewel daartoe verplicht, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en aantasting te voorkomen en op het moment dat die verontreiniging en aantasting zich voordeed, de verontreiniging en de aantasting en de directe gevolgen daarvan niet heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2.1 Wabo en de artikelen 10.1 en 10.2 Wet milieubeheer. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
feit 3
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van
€ 10.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gedeeltelijke vrijspraak bepleit en overigens verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de slechte financiële situatie van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de bedrijfsomstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie milieudelicten. Er zijn in ieder geval 85 vrachten met in totaal circa 2.897 ton tomatenloof bij verdachte gebracht, welk tomatenloof ernstig vervuild was met nylondraad, plastic clipjes en klemmetjes. Doordat dit tomatenloof zo vervuild was kon het niet als strooisel toegepast worden in de potstal. Hoewel dit al bij de eerste vrachten duidelijk was geworden, is verdachte toch doorgegaan met het toelaten van de leveringen en het op haar terrein opslaan van het bezorgde loof, waardoor er een enorme, vervuilde afvalberg ontstond.
Deze afvalberg was niet afgedekt en er waren geen andere bodem beschermende maatregelen getroffen. De vervuilende kunststof deeltjes kwamen hierdoor rechtstreeks op en in de bodem terecht. Een deel van het vervuilde loof is bovendien uitgereden over het land, waarbij het ondoenlijk bleek om nadien alle kunststof deeltjes op te ruimen.
Verdachte had geen vergunning voor het opslaan van dit afval en heeft hiermee niet alleen in strijd met wet- en regelgeving gehandeld, maar ook een groot risico op milieuvervuiling gecreëerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat zulke grote hoeveelheden plastic zeer nadelige gevolgen kunnen hebben voor mens en dier. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een voorwaardelijke straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank houdt er daarbij ook rekening mee dat verdachte voor het opslaan van het afval een fors bedrag heeft ontvangen, te weten € 42.362,95. De rechtbank zal over de ontnemingsvordering die ziet op dat bedrag in een separaat vonnis van heden oordelen, maar, ook rekening houdend daarmee, acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke geldboete op zijn plaats.
De rechtbank houdt er daarbij wel rekening mee dat sinds de ten laste gelegde periode inmiddels ruim drie jaar is verstreken, in welke periode verdachte niet opnieuw de fout is ingegaan. De rechtbank zal om die reden de proeftijd ten aanzien van het voorwaardelijk op te leggen strafdeel stellen op twee jaar in plaats van drie jaar.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 51, 57 en 63 Wetboek van strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
feit 3
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshof, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2021.
Buiten staat
Mr. R.P. van Campen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, team Milieu (NN), met nummer 2018233932, genaamd 'Sijs’ d.d. 2 april 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal ‘Sijs’ d.d. 2 april 2019, pag. 5.
3.Besluit landbouw milieubeheer, pag. 89.
4.Verklaring [naam] , afgelegd ter terechtzitting op 25 oktober 2021.
5.Proces-verbaal van bevindingen overzicht CMR vrachtbrieven d.d. 8 oktober 2018 met bijlagen, pag. 103 en bijlage JM27-B01, pag. 197.
6.Verklaring [naam] , afgelegd ter terechtzitting op 25 oktober 2021.
7.Proces-verbaal van verdenking d.d. 13 september 2018, pag. 20 en foto’s pag. 26, 27, 28.
8.Verklaring [naam] , afgelegd ter terechtzitting op 25 oktober 2021.
9.Verklaring [naam] , afgelegd ter terechtzitting op 25 oktober 2021.
10.Proces-verbaal ‘Sijs’ d.d. 2 april 2019, pag. 10.