ECLI:NL:RBOVE:2021:4174

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
08.051785.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in witwaszaak met ex-partner en levensmiddelenbestellingen

De rechtbank Overijssel heeft op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige vrouw, die werd verdacht van het witwassen van een bedrag van ongeveer 38.094 euro. De verdachte was de ex-partner van een man die via zijn werkgever levensmiddelen bestelde voor eigen gebruik en voor cateringdoeleinden. De vrouw dacht dat haar ex-partner de kosten voor deze bestellingen terugbetaalde aan zijn werkgever, maar dit bleek niet het geval te zijn. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de vrouw wist dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2021 heeft de officier van justitie, mr. P. Koreman, betoogd dat de verdachte had moeten vermoeden dat de levensmiddelen en het geld van misdrijf afkomstig waren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Klomp, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de vrouw in de veronderstelling verkeerde dat haar ex-partner de bestellingen met toestemming van zijn werkgever deed en dat hij de kosten betaalde.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet redelijkerwijs kon vermoeden dat de bestellingen van haar ex-partner van misdrijf afkomstig waren. De ex-partner was verantwoordelijk voor de boodschappen en de verdachte had geen reden om aan zijn verklaringen te twijfelen. De rechtbank sprak de vrouw vrij van alle beschuldigingen, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij betrokken was bij het witwassen van de gelden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.051785.20 (P)
Datum vonnis: 8 november 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. Koreman en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. J. Klomp, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte ongeveer
€ 38.094,00 heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en
met 14 juni 2018 te Enschede, in elk geval in Nederland,
(telkens)
een voorwerp, te weten een geldbedrag (van ongeveer 38.094 euro), heeft verworven
en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of
gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling

4.1
Inleiding
De ex-partner van verdachte wordt verdacht van verduistering in dienstbetrekking, door via zijn werkgever [zorginstelling] , voorheen [zorginstelling] , levensmiddelen te bestellen voor zichzelf en voor derden. Verdachte wordt verweten dat zij heeft geprofiteerd van de levensmiddelen die haar partner voor hun gezin heeft besteld en van de opbrengsten van de verkoop aan derden, terwijl zij redelijkerwijs had moeten weten dat deze uit misdrijf afkomstig waren.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de levensmiddelen die haar ex-partner mee naar huis nam en het geld dat hij voor de bestellingen van derden ontving, van misdrijf afkomstig waren. Verdachte en haar ex-partner hebben daardoor jarenlang boven hun stand geleefd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om vrijspraak. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling heeft verkeerd dat haar ex-partner deze bestellingen voor het gezin en derden mocht doen, dat hij de kosten van de door hem bestelde goederen betaalde aan zijn werkgever en dat de betalingen voor bestellingen door derden eveneens in de kas van zijn werkgever vloeiden. Desgevraagd heeft hij haar dat meermalen verzekerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De ex-partner van verdachte was binnen de relatie verantwoordelijk voor de boodschappen, zo heeft verdachte verklaard. Het was binnen de instelling al jaren wijd en zijd bekend dat de ex-partner bestellingen deed, ook wel eens voor collega’s. Verdachte wist niet beter dan dat dit met toestemming van de werkgever gebeurde én dat de ex-partner deze boodschappen afrekende. Verdachte heeft ook verklaard dat zij haar ex-partner een aantal keer heeft gevraagd of hij het geld van de bestellingen voor derden wel aan zijn werkgever deed toekomen. Hij heeft haar verzekerd dat dat het geval was.
Verdachte en haar ex-partner beschikten voorts samen over een dubbel, bovenmodaal, inkomen. Uit het dossier blijkt niet van een levensstijl die bovenmatig uitstijgt boven het legale inkomen, zodat er voor verdachte geen reden was om de antwoorden van haar partner in twijfel te trekken. Verder heeft zij verklaard dat haar man binnen de relatie de financiën bijhield en dat zij de bankrekening van haar man niet controleerde. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen.
Gelet op deze omstandigheden is geen sprake van een situatie waarin bewezen kan worden dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de bestellingen die haar partner mee naar huis nam, van misdrijf afkomstig waren. Evenmin hoefde zij te vermoeden dat zij de criminele opbrengsten van haar partners activiteiten genoot.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2021.
Buiten staat
Mr. J.T. Pouw is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.