Op 8 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde in een verduisteringszaak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij deze een bedrag van € 38.094,00 vorderde als wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D. Greven, heeft verweer gevoerd tegen deze vordering. De raadsvrouw heeft primair verzocht om afwijzing van de ontnemingsvordering, en subsidiair om het ontnemingsbedrag vast te stellen op € 15.072,70, omdat de veroordeelde een deel van het bedrag al had terugbetaald aan zijn voormalige werkgever.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 38.094,00, gebaseerd op de verklaring van de voormalige werkgever van de veroordeelde. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegekend aan de benadeelde partij, waarin het gevorderde bedrag van € 38.094,00 is opgenomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat, rekening houdend met de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel na aftrek van de toegekende vordering nihil is. Daarom is aan de veroordeelde geen betalingsverplichting aan de Staat opgelegd. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.