ECLI:NL:RBOVE:2021:4142

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
9408076 \ CV EXPL 21-2002
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en onterechte inhoudingen op loon in kort geding

In deze zaak vordert eiser, werkzaam bij [X] ISOLATIE B.V., doorbetaling van zijn loon en betaling van onterecht ingehouden bedragen. Eiser was in dienst op basis van een nul-urencontract en later als accountmanager. Gedurende zijn dienstverband zijn er verschillende inhoudingen op zijn loon gedaan, waaronder voor telefoon- en autokosten, die eiser betwist. Eiser heeft zich ziek gemeld en er is een arbeidsconflict ontstaan. De kantonrechter oordeelt dat de inhoudingen onterecht zijn en dat eiser recht heeft op doorbetaling van zijn loon, inclusief wettelijke verhogingen. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser grotendeels toe, inclusief de wettelijke verhogingen en de kosten van de procedure. De zaak benadrukt de rechten van werknemers bij loonbetalingen en de voorwaarden waaronder een werkgever inhoudingen mag doen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9408076 \ CV EXPL 21-2002
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. W.A. van Overbeek de Meyer,
tegen
de besloten vennootschap
[X] ISOLATIE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [X] ,
gemachtigde: mr. P.H.A. Mulder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de van de zijde van [X] overgelegde pleitnota met producties,
- de aanvullende producties 9 en 10 van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[X] houdt zich bezig met diverse isolatiewerkzaamheden voor particulieren en zakelijke klanten. [eiser] is begin januari 2020 bij [X] begonnen op basis van een nul-urencontract. Op 1 september 2020 is [eiser] bij [X] in dienst getreden in de functie van accountmanager, voor vier dagen in de week, tegen een brutoloon van
€ 1.632,00. [eiser] had voor de werkzaamheden een leaseauto ter beschikking. De vijfde dag van de werkweek van [eiser] was bestemd voor school, hij volgt naast het dienstverband een BBL-opleiding.
2.2.
In de maand februari 2021 vinden er inhoudingen door [X] plaats op het loon van [eiser] , onder meer “Inhouding Telefoon” van € 260,00 en “Inhouding Autokosten” van € 114,25.
2.3.
Op 17 mei 2021 vindt een gesprek plaats tussen [eiser] en [X] waarbij [eiser] te horen kreeg dat hij, vanwege het uitblijven van de omzetscore, geen privégebruik meer mocht maken van de leaseauto, terwijl hij voor de auto een maandelijkse bijdrage betaalt van € 150,00.
2.4.
Ook op het loon van de maand mei 2021 vinden inhoudingen door [X] plaats, “Inhouding Vakantie” van € 35,00, “Inhouding Telefoon” van € 35,00 en “Inhouding Netto” van € 1.500,00. Na ontvangst van deze salarisspecificatie heeft [eiser] zich ziek gemeld. Dat was op 25 mei 2021.
2.5.
Op 1 juni 2021 vindt er vervolgens een gesprek plaats tussen [X] , [eiser] en de vader van [eiser] . Het gesprek gaat onder meer over het functioneren van [eiser] . [eiser] heeft daarbij aangegeven dat hij in verband met zijn ziekte niet op het functioneren in wilde gaan. [X] heeft hierop het loon over de maand juni 2021 stopgezet. De stopzetting van het loon is ongedaan gemaakt na sommatie van de gemachtigde van [eiser] d.d. 14 juni 2021. Ook de inhouding van
€ 1.500,00 netto op het loon van mei 2021 is na de sommatie terugbetaald door [X] .
2.6.
Op 17 juni 2021 vindt er een consult plaats bij werkvermogenspecialist [A] . In het hiervan opgemaakte rapport staat onder meer “Op dit moment is het advies om nog geen re-integratie op te starten” en “Er zijn factoren die re-integratie in de weg staan. Er is een afspraak ingepland bij de bedrijfsarts op 25 juni. Er zal dan verder advies gegeven worden over de mogelijkheden van werknemer en hoe en wanneer re-integratie opgestart kan worden”.
2.7.
Op 24 juni 2021 komt er een voorstel van de zijde van [eiser] om tot beëindiging van het dienstverband te komen. Dat voorstel is door [X] afgewezen; een tegenvoorstel is daarna niet gedaan.
2.8.
Op 25 juni 2021 heeft [eiser] de bedrijfsarts [B] bezocht. De bedrijfsarts rapporteert onder meer: “Er is sprake van een arbeidsconflict en er is tevens sprake van ziekte” en “Advies: tijdelijk volledig arbeidsongeschikt; gesprek werkgever en werknemer voortzetten en blijven werken aan mogelijke oplossingen van het arbeidsconflict; indien er binnen 2 weken geen oplossing komt, adviseer ik onafhankelijke mediator erbij te betrekken”. Bij “prognose” staat vervolgens: “ik verwacht dat hij vanaf augustus 2021 kan starten met re-integratie. Volledig herstel binnen enkele maanden te verwachten. Uiteraard zal spoedige oplossing van het arbeidsconflict bijdragen aan zijn herstel”.
2.9.
Op 8 juli 2021 vindt vervolgens een gesprek plaats tussen [eiser] en medewerkers [C] en [D] van [X] . Bij e-mail van diezelfde dag bericht [X] onder meer dat zij het gesprek als niet heel prettig hebben ervaren, dat in het gesprek duidelijk naar voren kwam dat [X] eerst moest betalen voordat [eiser] wilde meewerken aan re-integratie, en dat, omdat [eiser] geen verdere medewerking wil verlenen aan re-integratie, de directie van [X] heeft besloten om per direct een loonstop in te voeren.
2.10.
Op 9 juli 2021 vindt er vervolgens weer een gesprek plaats tussen [eiser] en werkvermogenspecialist [A] . Deze rapporteert onder meer “Werknemer heeft gisteren een afspraak gehad op het werk. Uit consult blijkt dat werkgever en werknemer niet tot constructieve afspraken zijn gekomen om de ervaren knelpunten op te lossen. Zolang het conflict niet wordt opgelost, zal dit werkhervatting in de weg staan” en, gelet op de terugkoppeling van de bedrijfsarts van 25 juni 2021, “Aangezien werkgever en werknemer de knelpunten niet hebben opgelost, is het advies om mediation in te zetten”.
Hierna wordt een vervolgafspraak gemaakt voor over drie weken.
2.11.
Op 9 september 2021, na het uitbrengen van de dagvaarding, heeft een gesprek bij de mediator plaatsgevonden. Een oplossing voor het geschil heeft dat gesprek niet gebracht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - doorbetaling van loon vanaf juli 2021
(€ 1.632,00 per maand) en betaling van ten onrechte gedane inhoudingen op het loon (tot een bedrag van € 444,25), te vermeerderen met de wettelijke verhoging hierover en met de wettelijke verhoging over het ingehouden bedrag van € 1.500,00 netto, dat te laat is betaald, onder afgifte van deugdelijke loonspecificaties en nog te vermeerderen met rente en (buiten-) gerechtelijke kosten. Volgens [eiser] is [X] ten onrechte overgegaan tot het stopzetten van de loonbetaling en zijn de onder 2.2. en 2.4. vermelde posten ten onrechte op zijn loon ingehouden.
3.2.
[X] voert verweer. Volgens [X] zijn de in 2.2. en 2.4. ingehouden bedragen terecht van het loon ingehouden en is ook de loonstop correct geweest, omdat [eiser] niet meewerkte aan re-integratie.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt het volgende. Het vereiste spoedeisend belang is in deze zaak, gelet op de aard van de vordering en het daarover door [eiser] gestelde, aanwezig. De kantonrechter dient te beoordelen of de vordering van [eiser] een zodanige kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure dat de toewijzing daarvan als voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
Inhoudingen op het loon terecht?
4.2.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] in beginsel recht heeft op het overeengekomen maandloon van € 1.632,00 bruto en dat het in deze procedure aan [X] is om voldoende aannemelijk te maken dat de inhoudingen op het loon terecht zijn.
4.3.
Op grond van artikel 7:632 BW is de werkgever tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst maar in beperkte mate bevoegd om zijn (opeisbare) vordering op de werknemer met diens loonvordering te verrekenen. Verrekening is slechts toegestaan ten aanzien van de in lid 1 van dat artikel limitatief opgesomde vorderingen van de werkgever.
Bovendien dient de werkgever bij de verrekening de beslagvrije voet te respecteren (lid 2).
De achterliggende gedachte van deze bepaling is te verzekeren dat de werknemer op de uitbetalingsdag de vrije beschikking krijgt over een redelijk gedeelte van zijn loon.
De vorderingen van [X] moeten dus niet alleen opeisbaar zijn en in deze procedure voldoende hard gemaakt kunnen worden, ze moeten ook behoren tot één van de categorieën van lid 1 van art. 7:632 BW, te weten (kort gezegd) door de werknemer verschuldigde schadevergoeding (a), aan de werkgever verschuldigde boetes (b), verstrekte voorschotten op het loon (c), teveel betaald loon (d) of huurprijzen van door de werkgever aan de werknemer verhuurde goederen (e).
4.4.
[X] heeft een 5-tal bedragen ingehouden op/verrekend met het loon van [eiser] . De post “Inhouding Telefoon” van € 260,00 is door [eiser] betwist en ziet op de kosten van een telefoon, aangeschaft door [X] ten behoeve van de werkzaamheden van [eiser] . De door [X] gegeven verklaring dat dit bedrag is voorgeschoten en dat, nu [eiser] aangaf niet langer voor [X] te willen werken, de bijdrage aan de telefoon in mindering is gebracht op het loon, zoals gesteld in de pleitnota, kan niet kloppen, want dit bedrag is op het loon van februari 2021 ingehouden, toen er van een arbeidsconflict nog geen sprake was. Deze vordering van [X] staat niet vast, valt niet in één van de hiervoor genoemde categorieën en had dus naar het (voorlopig) oordeel van de kantonrechter niet mogen worden verrekend met het loon.
4.5.
De post “Inhouding Autokosten” van € 114,25 houdt verband met schade aan de leaseauto van [eiser] en zou kunnen vallen in de categorie “door de werknemer verschuldigde schadevergoeding”. [X] heeft kort gezegd gesteld dat [eiser] schade heeft veroorzaakt aan de velgen van de leaseauto en dat dat enkel het gevolg kan zijn geweest van bewust onzorgvuldig gebruik. Daarom heeft [X] het bedrag ingehouden en zij is daartoe conform het autoreglement gerechtigd, aldus [X] . [eiser] heeft de verschuldigdheid van het bedrag betwist door onder meer te stellen dat hij voor [X] 60.000 km per jaar rijdt, dat dat het risico van schade aan de auto met zich mee brengt, en dat er geen sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid. De kantonrechter overweegt dat art. 7:661 lid 1 BW bepaalt dat in dit geval [eiser] niet tot vergoeding van de door [X] geleden schade is gehouden, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald (art. 7:661 lid 1 tweede zin BW). Onduidelijk is of het schade betreft aan de band (zoals gesteld ter zitting) en/of de velg (zoals gesteld in de processtukken) en hoe die schade precies is ontstaan. Vooralsnog kan de kantonrechter niet tot de conclusie komen dat er bij deze (beperkte) schade sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [eiser] , zodat ook deze verrekening met het loon naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onterecht is geweest.
4.6.
De post “Inhouding Vakantie” van € 35,00, houdt volgens [X] verband met een weekendje weg door personeelsleden, los van de personeelsvereniging, en is dit ingehouden bedrag van [eiser] zelf. [eiser] heeft gesteld niet met de inhouding daarvan te hebben ingestemd. Deze post/ inhouding is dus ook betwist en valt ook niet in één van de hierboven genoemde categorieën, zodat vooralsnog moet worden geoordeeld dat ook deze inhouding onterecht is geweest.
4.7.
De post “Inhouding Telefoon” van € 35,00 ziet volgens [X] op terugvordering/verrekening van een tegemoetkoming die in het verleden eenmaal teveel aan [eiser] is overgemaakt. Welke maand dat geweest zou zijn wist [X] niet te zeggen. Volgens [eiser] kreeg hij het bedrag als een soort boete in mindering gebracht op zijn loon omdat hij in de desbetreffende maand zijn privételefoon gebruikte in plaats van de bedrijfstelefoon en hij daarom de kosten van de bedrijfstelefoon moest betalen. Dat [eiser] deze post is verschuldigd heeft [X] onvoldoende aannemelijk gemaakt zodat ook deze inhouding vooralsnog als onterecht moet worden gezien.
4.8.
Over de post “Inhouding Netto” van € 1.500,00 is door [eiser] verklaard en die verklaring van [eiser] is door [X] bevestigd. [eiser] was bij een klant die niet veel geld had en heeft toen met die klant de afspraak gemaakt dat de rest van de factuur (de kantonrechter veronderstelt een bedrag van € 1.500,00) door de klant betaald mocht worden als de subsidie op de producten bij de klant binnen was. Een dergelijke handelwijze was binnen [X] niet toegestaan. De kantonrechter overweegt dat, als een dergelijke handelwijze al binnen [X] niet toegestaan is, dit nog niet betekent dat [X] dan bij [eiser] het verschil van de subsidie op zijn loon mag inhouden. [X] heeft het bedrag van € 1.500,00 na sommatie van de gemachtigde van [eiser] betaald, maar [eiser] vordert hierover nog de wettelijke verhoging en die wettelijke verhoging zal worden toegekend als volgt. [X] heeft nog wel gesteld dat bij de terugbetaling zou zijn afgesproken dat geen wettelijke verhoging verschuldigd zou zijn, maar die afspraak is door [eiser] uitdrukkelijk betwist en is door [X] niet met (bewijs)stukken onderbouwd.
4.9.
[X] heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onterecht, veel te makkelijk en deels als oneigenlijk drukmiddel bedragen op het loon van [eiser] in mindering gebracht. De vorderingen van [eiser] die zien op voormelde posten zullen bij wijze van voorlopige voorziening worden toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke verhoging van 50% over alle gevorderde posten met uitzondering van die betreffende de
€ 1.500,00; het lijkt er op dat de € 1.500,00 is terugbetaald binnen de verhogingsperiode van art. 7:625 BW zodat deze vordering beperkt zal worden toegewezen, als volgt.
Het uitgangspunt is dat [X] als werkgever 50% verhoging verschuldigd is over te late betaling indien aan de voorwaarden van art. 7:625 BW is voldaan. De kantonrechter schat in dat de bodemrechter in dit geval geen aanleiding ziet om de verhoging te beperken. De verhoging kan worden beperkt tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden voorkomt, maar de kantonrechter is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat [X] met de inhoudingen zodanig over de schreef is gegaan dat matiging van de verhoging niet voor de hand ligt.
Doorbetaling van loon:
4.10.
[eiser] was op het moment van de loonstop begin juli 2021 ziek, gelet op het rapport van de bedrijfsarts van 25 juni 2021. [eiser] was ziek
ener speelde een arbeidsconflict. [eiser] heeft in beginsel recht op loondoorbetaling bij ziekte volgens art. 7:629 BW.
4.11.
[X] stelt dat [eiser] dit recht niet had omdat hij begin juli 2021 niet meewerkte aan zijn re-integratie. De loonstop is doorgevoerd na het gesprek tussen [eiser] en [C] en [D] van [X] . Hoe dit gesprek ook precies is verlopen, er is geen oplossing bereikt tussen werkgever en werknemer als bedoeld door de bedrijfsarts in zijn rapport van 25 juni 2021, zodat de door de bedrijfsarts geadviseerde mediation voor de hand lag. Ook de werkvermogenspecialist [A] concludeerde dat op 9 juli 2021. Het lag op de weg van [X] om gelet op de ziekte van [eiser] en het arbeidsconflict de gang naar de mediator te maken in plaats van het loon stop te zetten. Het moge zo zijn dat [eiser] in gesprekken heeft aangegeven dat eerst de inhoudingen op zijn loon terugbetaald moesten worden, voordat hij over re-integratie of de toekomst binnen [X] wilde nadenken maar dat is enerzijds niet onbegrijpelijk, gelet op het gemak waarmee [X] (onterecht) inhoudingen op zijn loon heeft verricht, en anderzijds geeft dat [X] nog niet het recht om in afwijking van hetgeen de bedrijfsarts voorstelt niet de gang naar de mediator te maken, maar het loon stop te zetten. Daarbij komt dat de bedrijfsarts heeft gerapporteerd dat er in juli 2021 helemaal geen re-integratiemogelijkheden waren.
De kantonrechter komt dan ook tot het voorlopig oordeel dat de loonstop van begin juli 2021 onterecht is geweest. Het loon over de maand juli 2021 zal als voorlopige voorziening worden toegewezen en dat geldt ook voor het loon over de maand augustus 2021 en voor het toekomstige loon vanaf september 2021, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tussen partijen is beëindigd. De kantonrechter merkt in dit verband op dat partijen op de zitting al hebben geprobeerd tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen met een eindafrekening van deze en andere posten, maar dat dit op de zitting helaas niet is gelukt.
4.12.
De over het achterstallige loon gevorderde wettelijke verhoging zal worden toegewezen, ook voor 50%. De kantonrechter is ook hier van oordeel dat er geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan de wettelijke verhoging billijkheidshalve zou moeten worden gematigd. In plaats van het advies van de bedrijfsarts op te volgen hanteert [X] blijkbaar haar eigen regels en zet zij het loon stop als de uitkomst van het gesprek van 8 juli 2021 haar niet bevalt.
4.13.
De vorderingen van [eiser] zullen als volgt worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet betwist en derhalve toewijsbaar. De kantonrechter ziet, gelet op de toezegging van [X] dat zij bij een veroordeling tot betaling van bedragen correcte bruto/netto specificaties zal toezenden, geen aanleiding om aan deze verplichting een dwangsom te verbinden.
4.14.
Nu de vorderingen van [eiser] nagenoeg allemaal worden toegewezen, wordt [X] veroordeeld in de proceskosten van [eiser] .

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [X] tot betaling van het loon over de maanden juli en augustus 2021, inclusief wettelijke verhoging van 50% een bedrag van € 4.896,00 bruto,
5.2.
veroordeelt [X] tot betaling van een bedrag van € 666,38 netto terzake van de inhoudingen op het loon,
5.3.
veroordeelt [X] om aan [eiser] te voldoen de wettelijke verhoging berekend volgens art. 7:625 BW over het ingehouden bedrag van € 1.500,00 netto,
5.4.
veroordeelt [X] tot gelijktijdige afgifte van deugdelijke bruto/nettospecificaties van voormelde bedragen en veroordeelt [X] tot betaling van de wettelijke rente over al deze bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid,
5.5.
veroordeelt [X] om na augustus 2021 het loon van € 1.632,00 bruto per maand aan [eiser] te blijven voldoen tot de dag waarop er een rechtsgeldig een einde komt aan de arbeidsovereenkomst,
5.6.
veroordeelt [X] tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 649,82, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van dagvaarding,
5.7.
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 4,61 verschotten, € 85,00 griffierecht en € 498,00 gemachtigdesalaris,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten, kantonrechter, op 5 oktober 2021.