7.3.1Het perceel krijgt door de verleende omgevingsvergunning geen andere bestemming. Met deze vergunning verleent verweerder de derde-partij alleen toestemming om het pand (in afwijking van de geldende bestemming detailhandel) te gebruiken als cafetaria. Het is op grond van deze vergunning dan ook niet toegestaan om het pand te gebruiken als café, bar, eetcafé, pub of café-restaurant.
7.3.3De rechtbank is van oordeel dat de door eisers aangevoerde argumenten geen aanleiding geven om te oordelen dat het vestigen van een cafetaria in het pand zal leiden tot een uit ruimtelijk oogpunt minder goed woon-, leef- en/of ondernemersklimaat. Het enkele feit dat de vestiging van een extra cafetaria ertoe zal leiden dat de spoeling dunner zal worden en dat dit ten koste kan gaan van één of meer andere horecagelegenheden, in de vorm van omzet- en inkomstendaling of misschien zelfs sluiting, is daarvoor onvoldoende. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze concurrentie-effecten zullen leiden tot ruimtelijke gevolgen, zoals grootschalige, structurele leegstand en/of een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat het pand op dit moment leeg staat en dat deze leegstand door de vestiging van de cafetaria zal worden opgeheven.
7.3.4Hieruit volgt dat deze beroepsgrond faalt.
8. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.4.6 overwogen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder de gelegenheid te geven het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader motiveren waarom sprake is van een dringende noodzaak om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank verwijst daarbij naar wat zij heeft overwogen in rechtsoverweging 3.4.5. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en de derde-partij in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.