ECLI:NL:RBOVE:2021:4117

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 410
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor cafetaria in Enter met bestuurlijke lus

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 2 november 2021, wordt de omgevingsvergunning voor het realiseren van een cafetaria in Enter besproken. Het college van burgemeester en wethouders van Wierden heeft op 2 juni 2020 een omgevingsvergunning verleend aan een derde-partij voor het gebruik van een pand als cafetaria, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat er geen dringende noodzaak is voor de afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de motivering van het besluit tekortschiet en dat verweerder de gelegenheid krijgt om het gebrek binnen acht weken te herstellen. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de dringende noodzaak zorgvuldig moet worden onderbouwd, en dat de belangen van de derde-partij en de omgeving in de afweging moeten worden meegenomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/410 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] [eiser 2] , [eiser 3] [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] [eiser 8] [eiser 9] , [eiser 10] [eiser 11] [eiser 12] , [eiser 13] en [eiser 14], allen te [woonplaats 1] , eisers,
gemachtigde: mr. M.B. Bollen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Wierden, verweerder,

gemachtigden: L.G. Pak en A. ter Avest

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] te [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een cafetaria.
Bij besluit van 19 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de derde-partij heeft op 12 mei 2021 zijn reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Namens [eiser 6] is [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. De overige eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. De derde-partij exploiteert een café aan de [adres 1] in Enter. Hij is ook de eigenaar van het naastgelegen pand (hierna: het pand) op het perceel [adres 2] (hierna: het perceel) en wil dit pand gaan gebruiken als cafetaria.
Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan “Centrum-Enter” (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming “detailhandel”. Op grond van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor detailhandel en wonen op de verdieping(en) van gebouwen.
Op 4 september 2019 heeft de derde-partij omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de functie van het pand van detailhandel (winkel) naar cafetaria.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning heeft betrekking op de activiteit “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan”. Het voorgenomen gebruik voldoet niet aan de regels van het bestemmingsplan omdat het pand niet zal worden gebruikt voor detailhandel, maar voor horeca. Om het voorgenomen gebruik ondanks deze strijd met het bestemmingsplan mogelijk te maken, heeft verweerder toepassing gegeven aan de zogenaamde “kruimelgevallenregeling” van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onder 9º, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze omgevingsvergunning in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering.
Geschil
2. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd was om met toepassing van de kruimelgevallenregeling omgevingsvergunning te verlenen voor de gebruikswijziging. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Dringende noodzaak
3.1
Eisers voeren aan dat verweerder de derde-partij geen toestemming had mogen geven het pand te gebruiken als cafetaria, omdat dit in strijd is met verweerders beleid dat is neergelegd in het “Beleid planologische afwijkingen gemeente Wierden 2014” (hierna: de beleidsregels).
Volgens eisers bestaat er geen dringende noodzaak om mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan, terwijl de beleidsregels dit wel eisen. Zij stellen dat niet is aangetoond dat voor de derde-partij een bedrijfseconomische noodzaak bestaat om op het perceel een cafetaria te vestigen. Bovendien is een dergelijke noodzaak volgens eisers geen ruimtelijk belang, noch een algemeen belang. Verder voeren eisers aan dat de gestelde noodzaak is gebaseerd op een tijdelijke omstandigheid, te weten de Coronapandemie. Zij vinden dit niet relevant, omdat dit weer voorbij kan zijn op het moment dat de vergunning wordt verleend. Ook wijzen eisers erop dat de derde-partij het pand te koop aanbiedt. Volgens hen vraagt de derde-partij de vergunning niet voor zijn eigen bedrijfsvoering, maar om meer winst te maken bij de verkoop. Zij vinden dat verweerder daar niet aan hoort mee te werken.
Verder voeren eisers aan dat ook een streven om leegstand op te lossen in dit geval niet kan leiden tot de vereiste dringende noodzaak. Volgens eisers is geen sprake van (structurele) leegstand, aangezien de derde-partij het pand (in strijd met het bestemmingsplan) voor zijn café gebruikt als rookruimte en ruimte om te darten. Daarnaast stellen zij dat niet is aangetoond dat de derde-partij serieus heeft geprobeerd het pand te exploiteren binnen de geldende detailhandelsbestemming of het pand met die bestemming te verkopen. Eisers betwisten verweerders standpunt dat invulling van de bestemming detailhandel niet voor de hand ligt, omdat de meeste winkels in het centrumgebied liggen. Zij stellen dat in de directe omgeving van het perceel meerdere winkels zijn gevestigd en het niet voor alle detailhandelszaken nodig of zelfs wenselijk is om in het centrum te liggen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een dringende noodzaak om af te wijken van het bestemmingsplan. Het pand wordt niet meer gebruikt als winkel. Het ligt volgens verweerder ook niet voor de hand dat het pand weer als winkel zal worden gebruikt, omdat het is gelegen in een uitloper van het centrum, buiten het kernwinkelgebied. Daarbij komt dat verweerder leegstand van panden op een zichtlocatie aan de doorgaande Dorpsstraat van Enter niet gewenst vindt. Verder vindt verweerder van belang dat de derde-partij veel omzetverlies heeft geleden, omdat zijn café een tijd gesloten is geweest in verband met de maatregelen vanwege de Coronacrisis. De derde-partij wil de gederfde inkomsten terugverdienen met het gebruik van het pand als cafetaria. Volgens verweerder is het voor de derde-partij vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk om het pand op korte termijn een nieuwe invulling te geven. Verweerder is van mening dat het door eisers gestelde illegale gebruik van het pand als rook- en dartruimte losstaat van de aanvraag en vergunning. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de voorwaarde dat sprake moet zijn van een dringende noodzaak alleen relevant is voor de toe te passen procedure en dat deze voorwaarde geen betrekking heeft op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling.
3.3
De derde-partij voert aan dat in de omgeving van het perceel door de ligging aan de rand van het centrum nauwelijks tot geen vraag is naar detailhandel. Hij stelt dat hij drie jaar lang zonder succes heeft geprobeerd het pand te verhuren.
3.4
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
3.4.1
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om al dan niet met toepassing van de kruimelgevallenregeling omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van verweerder. Verweerder heeft daarbij beleidsvrijheid. Daarom moet de rechter de beslissing terughoudend toetsen en zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vergunning te verlenen.
3.4.2
Verweerder heeft invulling gegeven aan deze beleidsvrijheid door het opstellen van de beleidsregels. Volgens paragraaf 4.15, onder d, van de beleidsregels wordt voor het wijzigen van het gebruik van een gebouw, geen woning of woongebouw zijnde, slechts bij hoge uitzondering een afwijking van het bestemmingsplan toegestaan. De dringende noodzaak moet zijn aangetoond en de redenen om af te wijken moeten zorgvuldig zijn onderbouwd. In de onderbouwing moet in ieder geval worden aangegeven waarom:
- de nieuwe functie past binnen de omgeving;
- er geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en de parkeerdruk in de omgeving ontstaat;
- de nieuwe functie geen onevenredige negatieve milieueffecten veroorzaakt voor de omgeving.
3.4.3
Uit deze beleidsregels volgt dat verweerder alleen kan toestaan dat het pand wordt gebruikt als cafetaria, als is aangetoond dat daarvoor een dringende noodzaak bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de beleidsregels niet dat deze dringende noodzaak gerelateerd moet zijn aan een ruimtelijk belang of een ander algemeen belang. Verweerder moet in het kader van een procedure over afwijking van het bestemmingsplan een belangenafweging maken. Daarbij kunnen ook andere dan ruimtelijke en (andere) algemene belangen een rol spelen. Hieruit volgt dat verweerder bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een dringende noodzaak ook rekening mag houden met de bedrijfseconomische belangen van de derde-partij.
3.4.4
De derde-partij heeft erkend dat hij het pand enige tijd heeft gebruikt als rook- en dartruimte voor zijn café. Hij heeft echter aangegeven dat dit gebruik inmiddels weer is gestaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Daarbij komt dat tussen partijen niet in geschil is dat het bestemmingsplan niet toestaat dat het pand wordt gebruikt als rook- en dartruimte, zodat daartegen handhavend kan worden opgetreden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het pand leeg staat en niet gebruikt wordt.
3.4.5
De rechtbank is van oordeel dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat er in dit geval een dringende noodzaak bestaat om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat de woorden “dringende noodzaak” slechts zien op de te volgen procedure.
Verweerder heeft, onverminderd het aannemelijke omzetverlies voor wat betreft het cafébedrijf door de Coronacrisis, niet met concrete gegevens onderbouwd dat het voor de derde-partij vanuit bedrijfseconomisch oogpunt dringend noodzakelijk is om in het pand een cafetaria te beginnen. Daarbij is mede van belang dat niet bekend is of de derde-partij overheidssteun heeft ontvangen.
De stelling dat het niet voor de hand ligt dat het pand weer als winkel zal worden gebruikt, is evenmin onderbouwd met concrete gegevens. De enkele omstandigheid dat het pand reeds circa drie jaren niet meer in gebruik is voor detailhandel vormt daarvoor onvoldoende onderbouwing.
Verweerder heeft ook niet gemotiveerd waarom de omstandigheid dat het pand, gelegen op een zichtlocatie, leeg staat het dringend noodzakelijk maakt dat hij meewerkt aan het wijzigen van het gebruik. De enkele stelling dat leegstand van panden op een zichtlocatie aan de doorgaande Dorpsstraat niet gewenst is, vindt de rechtbank daarvoor onvoldoende. Temeer nu niet met concrete en objectieve gegevens is onderbouwd dat de leegstand van het pand als winkel bij het niet verlenen van toestemming voor afwijking van het bestemmingsplan structureel zal zijn.
3.4.6
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Dit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hieruit volgt dat deze beroepsgrond slaagt.
Relatie tot de omgeving
4.1
Eisers voeren aan dat het vestigen van een cafetaria op het perceel niet in de omgeving past, omdat op het naastgelegen perceel ook een cafetaria is gevestigd en de omgeving is verzadigd met horeca. Ook dit is volgens eisers in strijd met de beleidsregels.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het pand voor horeca goed past bij de directe omgeving. Het pand ligt aan de rand van het centrum. Daar is een mix van functies te vinden, zoals horeca, detailhandel, maatschappelijke doeleinden en wonen. Volgens verweerder kan de omgeving van de cafetaria worden gekwalificeerd als gemengd gebied. Op basis van de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) valt een cafetaria onder milieucategorie 1. Voor een bedrijf van deze categorie geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 0 meter tot milieugevoelige functies, zoals woningen. Daaruit volgt volgens verweerder dat aan de richtafstand wordt voldaan.
4.3
De rechtbank ziet in de door eisers aangevoerde argumenten geen reden om te oordelen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een cafetaria in de omgeving past. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Verkeer en parkeerbehoefte
5.1
Eisers voeren aan dat het vestigen van een cafetaria op het perceel zal leiden tot een onevenredige toename in verkeer en een tekort aan parkeerplaatsen, wat eveneens in strijd is met de beleidsregels. De parkeerbehoefte zal toenemen met 1,48 parkeerplaats en deze toename kan niet op eigen terrein worden opgelost. Volgens eisers kan voor deze parkeerbehoefte ook geen oplossing worden gevonden in de omgeving, doordat de Dorpsstraat onlangs opnieuw is ingericht en daarbij parkeerplaatsen zijn weggehaald. Ook heeft verweerder er volgens eisers geen rekening mee gehouden dat bij de cafetaria sprake zal zijn van een piekbelasting rond etenstijd (17.00 uur tot 19.00 uur) en dat dit ook de tijd is dat de bewoners thuiskomen van hun werk. Daarnaast heeft verweerder meerdere functies in de omgeving buiten beschouwing gelaten, zoals het Kulturhus en het kerkelijk centrum. Bij beide functies kunnen rond de periode van 17.00 uur tot 19.00 uur activiteiten plaatsvinden. Volgens eisers heeft verweerder hier ten onrechte geen onderzoek naar gedaan en is het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aantal bezoekers van de functie cafetaria gemiddeld niet zal toenemen ten opzichte van de functie detailhandel. Bij beide functies is het verblijf kortstondig. Het aantal verkeersbewegingen zal door de functiewijziging dan ook niet onevenredig toenemen. Ook zal de wijziging volgens verweerder niet leiden tot een significant negatief effect op de parkeersituatie in de omgeving. Verweerder stelt dat het aantal gemarkeerde parkeerplaatsen in de directe omgeving van het perceel door de herinrichting van de Dorpsstraat juist met vijf plaatsen is toegenomen. Daarnaast kan zowel in de nieuwe als in de oude situatie geparkeerd worden op diverse niet gemarkeerde plekken, zoals voor inritten en op trottoirs. Volgens verweerder maken de meeste aanwonenden geen gebruik van de parkeerplaatsen langs de Dorpsstraat, maar parkeren zij hun auto’s op hun eigen percelen. Verder voert verweerder aan dat bij een cafetaria rond 17.00 uur tot 19.00 uur sprake is van een piekbelasting. Dit is volgens verweerder een periode waarin de klandizie voor de winkels afneemt en de klandizie voor het café nog niet in volle omvang aanwezig is. Verweerder voert aan dat de gebruikers van de kerk en het kerkelijk centrum afspraken hebben gemaakt met de nabijgelegen supermarkt op basis waarvan zij buiten de bedrijfstijden van de supermarkt gebruik kunnen maken van de aldaar aanwezige parkeerplaatsen. Daarmee wordt volgens verweerder ruimschoots voldaan aan de parkeerbehoefte voor deze bestemming en wordt geen beslag gelegd op de parkeerplaatsen rond de te vestigen cafetaria. Verweerder wijst erop dat het Kulturhus nog niet is gerealiseerd en dat de parkeerbehoefte van het Kulturhus bovendien is meegenomen bij de beoordeling van het bouwplan voor het Kulturhus.
5.3
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
5.3.1
Op het perceel gelden de planregels van het Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden (het paraplubestemmingsplan). In deze planregels is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein als de functie van een gebouw wordt gewijzigd. Verweerder kan van deze eis afwijken als op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
5.3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de parkeerbehoefte door het wijzigen van de functie van het pand van detailhandel naar cafetaria toeneemt met 1,48 parkeerplaats. Verweerder stelt dat er voor de derde-partij geen mogelijkheid is om extra parkeerplaatsen toe te voegen op eigen terrein. Eisers bestrijden dit niet.
5.3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat in de omgeving van het pand voldoende parkeergelegenheid is om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om een beperkte toename van de parkeerbehoefte met slechts 1,48 parkeerplaats. Daarom vindt de rechtbank het uitvoeren van een parkeeronderzoek in dit geval niet nodig. Hieruit volgt dat verweerder bevoegd was om af te wijken van de eis dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. De belangen van de gebruikers en eigenaren van de aanliggende gronden worden hierdoor niet in onevenredige mate geschaad, nu aannemelijk is dat er in de omgeving voldoende parkeergelegenheid is, ook na realisatie van het vergunde Kulturhus. Dit betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Milieueffecten
6.1
Eisers voeren aan dat het vestigen van een cafetaria op het perceel zal leiden tot onevenredige milieueffecten. Volgens eisers is dit in strijd met de beleidsregels en met een goede ruimtelijke ordening. Ook wordt daardoor niet voldaan aan de verplichtingen uit de (milieu)wetgeving. Voor het aspect geur refereren eisers zich aan het oordeel van de rechtbank. Voor het aspect geluid stellen zij zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen geluidsonderzoek heeft laten doen. Ook heeft verweerder volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom volgens hem wordt voldaan aan de geluidsnormen. Eisers zijn van mening dat de conclusie dat de cumulatie van geluid marginaal zal zijn nergens op is gebaseerd.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de functiewijziging geen invloed heeft op het gebied van milieu. Voor het aspect geur verwijst verweerder naar het (gecorrigeerde) rapport van advies- en ingenieursbureau Tauw (hierna: Tauw) van 20 november 2020. Over het aspect geluid voert verweerder aan dat voor wat betreft de cafetaria alleen het geluid van de afzuiginstallatie voor de kook- en bakdampen en het geluid van de stemmen van bezoekers relevant is. In de cafetaria is geen geluidsinstallatie aanwezig. Verder voert verweerder ook in dit kader aan dat een cafetaria valt onder milieucategorie 1 en dat wordt voldaan aan de op grond van de VNG-brochure voor gemengd gebied geldende richtafstand van 0 meter tot milieugevoelige objecten. Volgens verweerder is het geluid van de cafetaria verdisconteerd in deze indicatieve richtafstand. Verder geldt dat het terras en de buitenruimte rondom de cafetaria geen onderdeel zijn van de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning, zodat het daar geproduceerde geluid buiten beschouwing blijft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er, gelet op de geringe geluidsuitstraling van de cafetaria, geen aanleiding is om te veronderstellen dat niet kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens verweerder is de cumulatieve geluidsbijdrage van het plan met de al heersende geluidsbelasting in de directe omgeving marginaal en heeft deze geluidsbijdrage geen noemenswaardige invloed op de omgeving. Daarom vindt verweerder het niet nodig om akoestisch onderzoek te doen.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het rapport van Tauw, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat het gebruik van het pand als cafetaria zal leiden tot onaanvaardbare geurhinder. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat Tauw heeft geconcludeerd dat wordt voldaan aan de richtlijn Bedrijven en milieuzonering en dat sprake is van een aanvaardbaar geurniveau, ook als rekening wordt gehouden met cumulatie van geur van de naastgelegen onderneming. Verder heeft Tauw geconstateerd dat het emissiepunt voldoende hoog zal zijn en zal worden voorzien van een koolfilter en een vetafscheiding, waardoor het voldoet aan de eisen van de Activiteitenregeling milieubeheer.
6.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat het geluid van de cafetaria alleen zal bestaan uit het stemgeluid van bezoekers en het geluid van de afzuiginstallatie. Daarvan uitgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, hoewel enige mate van geluidhinder niet valt uit te sluiten, niet aannemelijk is gemaakt dat sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek vindt de rechtbank in een geval als dit niet nodig.
6.5
Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Goede ruimtelijke ordening
7.1
Verder stellen eisers zich op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voeren zij aan dat de vergunde activiteit elders zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening tot onaanvaardbare aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat zal leiden. Eisers stellen dat Enter een kleine plaats is met relatief veel horeca, waaronder een eetcafé/cafetaria op het naastgelegen perceel. Volgens eisers is het niet logisch om te verwachten dat de cafetaria bezoekers van buiten Enter zal trekken. Daardoor zal de spoeling dunner worden en dit zal ten koste gaan van bestaande horeca. Volgens eisers heeft verweerder hier onvoldoende onderzoek naar gedaan. Dit geldt te meer omdat de horecaondernemingen door de maatregelen in verband met het Coronavirus economisch flink zijn geraakt. Daarbij is ook van belang dat binnen de bestemming Horeca II niet alleen een snackbar is toegestaan, maar ook een café, bar, eetcafé, pub of café-restaurant. Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of dit ten koste gaat van een bestaande horecafunctie.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het wijzigen van de functie van het pand van detailhandel naar cafetaria past in een goede ruimtelijke ordening.
7.3
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
7.3.1
Het perceel krijgt door de verleende omgevingsvergunning geen andere bestemming. Met deze vergunning verleent verweerder de derde-partij alleen toestemming om het pand (in afwijking van de geldende bestemming detailhandel) te gebruiken als cafetaria. Het is op grond van deze vergunning dan ook niet toegestaan om het pand te gebruiken als café, bar, eetcafé, pub of café-restaurant.
7.3.2
In beginsel hoeven concurrentieverhoudingen niet te worden betrokken bij een planologische belangenafweging. Dit is alleen anders als de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Voor de beoordeling van de vraag of gevreesd moet worden voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau is doorslaggevend of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3845).
7.3.3
De rechtbank is van oordeel dat de door eisers aangevoerde argumenten geen aanleiding geven om te oordelen dat het vestigen van een cafetaria in het pand zal leiden tot een uit ruimtelijk oogpunt minder goed woon-, leef- en/of ondernemersklimaat. Het enkele feit dat de vestiging van een extra cafetaria ertoe zal leiden dat de spoeling dunner zal worden en dat dit ten koste kan gaan van één of meer andere horecagelegenheden, in de vorm van omzet- en inkomstendaling of misschien zelfs sluiting, is daarvoor onvoldoende. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze concurrentie-effecten zullen leiden tot ruimtelijke gevolgen, zoals grootschalige, structurele leegstand en/of een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat het pand op dit moment leeg staat en dat deze leegstand door de vestiging van de cafetaria zal worden opgeheven.
7.3.4
Hieruit volgt dat deze beroepsgrond faalt.
Afsluitende overwegingen
8. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.4.6 overwogen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder de gelegenheid te geven het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader motiveren waarom sprake is van een dringende noodzaak om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank verwijst daarbij naar wat zij heeft overwogen in rechtsoverweging 3.4.5. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en de derde-partij in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en
mr. A. de Boer, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier de voorzitter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.