ECLI:NL:RBOVE:2021:4066

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
8880093 \ CV EXPL 20-3241
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering werknemer tegen werkgever met betrekking tot inschaling en achterstallig loon

In deze zaak vordert de eiseres, werkzaam bij de Fa. Urker Vishandel, betaling van achterstallig loon en een verklaring voor recht met betrekking tot haar inschaling. De eiseres stelt dat zij sinds 13 februari 2003 niet correct is ingeschaald en vordert een bedrag van € 4.648,38 aan achterstallig loon. De gedaagde erkent de inschaling in functiegroep II, maar betwist de hoogte van de loonvordering. De kantonrechter heeft de overgelegde cao-overzichten beoordeeld en concludeert dat de eiseres recht heeft op een hogere inschaling en dat de loonvordering vanaf november 2014 moet worden berekend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres in totaal € 2.788,82 aan achterstallig loon heeft ontvangen, wat zal worden toegewezen, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en wettelijke rente. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld, maar het salaris van de gemachtigde wordt beperkt tot 2,0 punt vanwege gebrekkige berekeningen in de dagvaarding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 8880093 \ CV EXPL 20-3241
Vonnis van 19 oktober 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. C.S.M. van Dijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.P.A. Feijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 juli 2021,
- de akte van [gedaagde] van 14 september 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Het geschil

2.1.
[gedaagde] drijft een eenmanszaak onder de naam Fa. Urker Vishandel. [eiseres] werkt sinds 13 februari 2003 bij Fa. Urker Vishandel. [eiseres] stelt dat zij al gedurende langere tijd niet op de juiste wijze wordt ingeschaald en vordert onder meer betaling van achterstallig loon. Zij stelt dat zij vanaf november 2014 een loonvordering van € 4.648,38 op [gedaagde] heeft. [gedaagde] erkent dat [eiseres] onder functiegroep II valt zoals beschreven in artikel 4 van de toepasselijke cao Visdetailhandel, maar voert verweer tegen de hoogte van de loonvordering. Daarnaast stelt hij dat er in november 2018 sprake is geweest van een nabetaling van € 394,93 die in mindering moet worden gebracht op de loonvordering. Bij akte van 25 mei 2021 stelt [gedaagde] dat [eiseres] een maandelijkse persoonlijke toeslag heeft ontvangen van € 53,59 bruto per maand die in mindering moet worden gebracht op de loonvordering. Volgens hem heeft [eiseres] dan een bedrag van € 1.314,93 te véél aan loon ontvangen.
Verklaring voor recht inschaling
2.2.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat zij vanaf 2007 ingedeeld dient te zijn in de hoogste trede van functiegroep II van de cao voor de Visdetailhandel en dienovereenkomstig betaald dient te worden. [gedaagde] erkent dit en concludeert tot toewijzing van deze vordering. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Verklaring voor recht salaris
2.3.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat haar salaris vanaf 15 mei 2019 € 10,96 per uur bedraagt.
2.4.
Bij akte van 25 mei 2021 heeft [gedaagde] overzichten ingebracht van de volgens de cao voor de Visdetailhandel geldende lonen tussen 2014 en 2020 (hierna: de cao-overzichten). De kantonrechter twijfelt niet aan de juistheid van de overzichten. Hieruit blijkt dat [eiseres] van 2014 tot en met 2020 recht had op de volgende uurlonen:
  • van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014: € 9,78
  • van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015: € 9,91
  • van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016: € 10,06
  • van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017: € 10,26
  • van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018: € 10,38
  • van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019: € 10,72
  • van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020: € 10,96
2.5.
In 2019 had [eiseres] dus geen recht op een uurloon van € 10,96, maar op een uurloon van € 10,72. Bovendien verandert het uurloon waar [eiseres] recht op heeft per jaar en zal de kantonrechter op grond van de hiervoor besproken vordering al voor recht verklaren dat [eiseres] volgens de hoogste trede van functiegroep II van de cao voor de Visdetailhandel betaald moet worden. De kantonrechter zal de onder 2.3 genoemde vordering daarom afwijzen.
Achterstallig loon 2014 t/m 2020
2.6.
[eiseres] vordert betaling van achterstallig loon. Tussen partijen staat vast dat nog niet bekend is op welk uurloon [eiseres] vanaf 1 januari 2021 recht heeft, aangezien de onderhandelingen over de cao 2021 door de coronacrisis zijn uitgesteld. De kantonrechter zal daarom eerst ingaan op de loonvordering van 2014 tot en met 2020.
2.7.
Allereerst moet worden vastgesteld over welke maanden [eiseres] een loonvordering heeft, dan wel over welke maanden de loonvordering moet worden berekend.
Bij dagvaarding stelt [eiseres] dat zij een loonvordering heeft vanaf november 2014. In haar berekening van de loonvordering neemt zij echter ook de maanden mei tot en met oktober 2014 mee. [gedaagde] stelt dat de loonvorderingen tot en met 2014 zijn verjaard. Een vordering verjaart in beginsel na vijf jaar, tenzij de verjaring gestuit wordt. De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser (in dit geval [eiseres] ) ondubbelzinnig zijn/haar recht op nakoming voorbehoudt. [eiseres] stelt dat zij haar loonvordering in november 2019 voor het eerst schriftelijk heeft vastgelegd in een brief aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft dit niet (gemotiveerd) betwist. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de verjaring op dat moment is gestuit en dat de loonvordering dus vanaf november 2014 moet worden berekend.
2.8.
[eiseres] heeft bij haar berekening in de dagvaarding de maanden juni 2015 tot en met april 2017 niet meegenomen. Uit het door [gedaagde] bij akte van 25 mei 2021 overgelegde overzicht van het door [eiseres] ontvangen loon (hierna: het loonoverzicht) volgt echter dat hij erkent dat [eiseres] over deze maanden te weinig loon heeft ontvangen. Bij akte van 22 juni 2021 heeft [eiseres] deze maanden wél meegenomen in haar berekeningen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat deze maanden ook moeten worden meegenomen in de berekening van de loonvordering van [eiseres] .
2.9.
Over de overige maanden zijn partijen het eens dat te weinig loon is betaald. De loonvordering moet dus worden berekend over alle maanden vanaf november 2014 tot en met december 2020. De kantonrechter zal hierna per jaar de loonvordering van [eiseres] vaststellen.
Loonvordering 2014
2.10.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat zij in november en december 2014 een uurloon van € 9,66 heeft ontvangen. Uit het door haar overgelegde loonstrookje van november 2014 blijkt dat zij in die maand 109,5 uur heeft gewerkt. Daarnaast heeft zij onbetwist gesteld dat zij in december 2014 117 uur heeft gewerkt. [eiseres] had in dat jaar recht op een uurloon van € 9,78. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij dan ook het volgende bedrag te weinig aan loon ontvangen in 2014:
(1 maand x 109,5 uur x (€ 9,78 – € 9,66)) x 1,08 vakantiegeld +
(1 maand x 117 uur x (€ 9,78 – € 9,66)) x 1,08 vakantiegeld = € 29,35.
Loonvordering 2015
2.11.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat zij in 2015 een uurloon van € 9,66 heeft ontvangen en 110 uur per maand heeft gewerkt. [eiseres] had in dat jaar recht op een uurloon van € 9,91. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij dan ook het volgende bedrag te weinig aan loon ontvangen in 2015:
(12 maanden x 110 uur x (€ 9,91 – € 9,66)) x 1,08 vakantiegeld = € 356,40.
Loonvordering 2016
2.12.
In het loonoverzicht dat door [gedaagde] is overgelegd, staat dat [eiseres] in 2016 een uurloon van € 9,66 heeft ontvangen – hetgeen [eiseres] erkent – terwijl zij een uurloon van € 10,06 had moeten ontvangen. Uit het overzicht volgt dat [eiseres] daardoor in 2016 een bedrag van € 516,96 + € 41,40 = € 558,36 te weinig aan loon inclusief vakantiegeld heeft ontvangen. [eiseres] komt in haar eigen berekening bij akte van 22 juni 2021 uit op een lager bedrag, namelijk € 555,98. De kantonrechter zal dat lagere bedrag toewijzen.
Loonvordering 2017
2.13.
In het loonoverzicht staat dat [eiseres] in 2017 een uurloon van € 9,66 heeft ontvangen – hetgeen [eiseres] erkent – terwijl zij een uurloon van € 10,25 had moeten ontvangen. [eiseres] had in dat jaar echter recht op een uurloon van € 10,26.
Uit het loonoverzicht volgt dat [eiseres] vanaf januari
tot en met april2017 (€ 1.046,2 / € 9,66 =)
108,3 uurper maand zou hebben gewerkt en vanaf mei tot en met december 2017 (€ 753,26 / € 9,66 =) 78 uur per maand zou hebben gewerkt. [eiseres] stelt echter dat zij vanaf januari
tot en met mei 2017 110 uurper maand heeft gewerkt en dat zij vanaf juni tot en met december 2017 78 uur per maand heeft gewerkt. Uit de door [eiseres] overgelegde loonstroken van mei en juni 2017 blijkt dat zij in
mei 2017 108,33 uurheeft gewerkt en in juni 2017 78 uur.
[eiseres] heeft haar stelling dat zij in de maanden januari tot en met april 2017 110 uur per maand heeft gewerkt niet nader onderbouwd. Aangezien op de loonstrook 108,33 uur vermeld staat (en uit het loonoverzicht van [gedaagde] 108,3 uur volgt), gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiseres] vanaf januari tot en met mei 2017 ook 108,33 uur per maand heeft gewerkt. Daarnaast staat tussen partijen vast dat [eiseres] vanaf juni tot en met december 2017 78 uur per maand heeft gewerkt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] dan ook het volgende bedrag te weinig aan loon ontvangen in 2017:
(5 maanden x 108,33 uur x (€ 10,26 – € 9,66)) x 1,08 vakantiegeld +
(7 maanden x 78 uur x (€ 10,26 – € 9,66)) x 1,08 vakantiegeld = € 704,80.
Loonvordering 2018
2.14.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld (althans [gedaagde] heeft niet gemotiveerd betwist) dat zij vanaf januari tot en met mei 2018 een uurloon van € 9,66 heeft ontvangen, dat zij vanaf juni tot en met oktober 2018 een uurloon van € 9,78 heeft ontvangen en dat zij vanaf november tot en met december 2018 een uurloon van € 9,97 heeft ontvangen. Daarnaast heeft zij onbetwist gesteld dat zij in 2018 78 uur per maand heeft gewerkt. [eiseres] had in dat jaar recht op een uurloon van € 10,38. De kantonrechter wijst op grond van een en ander als te weinig ontvangen loon over 2018 toe:
(5 maanden x 78 uur x (€ 10,38 – € 9,66)) x 1,08 vakantiegeld +
(5 maanden x 78 uur x (€ 10,38 – € 9,78)) x 1,08 vakantiegeld +
(2 maanden x 78 uur x (€ 10,38 – € 9,97)) x 1,08 vakantiegeld = € 625,06.
Loonvordering 2019
2.15.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat zij in 2019 een uurloon van € 10,30 heeft ontvangen en dat zij 78 uur per maand heeft gewerkt. [eiseres] had in dat jaar recht op een uurloon van € 10,72. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij dan ook het volgende bedrag te weinig aan loon ontvangen in 2019:
(12 maanden x 78 uur x (€ 10,72 – € 10,30)) x 1,08 vakantiegeld = € 424,57.
Loonvordering 2020
2.16.
Uit het loonoverzicht volgt dat [eiseres] in heel 2020 een uurloon van € 10,92 zou hebben ontvangen. [eiseres] voert echter aan dat zij in januari 2020 een uurloon van € 10,30 heeft ontvangen en dat zij vanaf februari tot en met december 2020 een uurloon van € 10,92 heeft ontvangen. Nu [gedaagde] zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, zal ervan uit worden gegaan dat [eiseres] in januari 2020 een uurloon van € 10,30 heeft ontvangen. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat zij in 2020 78 uur per maand heeft gewerkt. Zij had in dat jaar recht op een uurloon van € 10,96. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij dan ook het volgende bedrag te weinig aan loon ontvangen in 2020:
(1 maand x 78 uur x (€ 10,96 – € 10,30)) x 1,08 vakantiegeld +
(11 maanden x 78 uur x (€ 10,96 – € 10,92)) x 1,08 vakantiegeld = € 92,66.
Totaal
2.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] vanaf november 2014 tot en met december 2020 een bedrag van (€ 29,35 + € 356,40 + € 555,98 + € 704,80 + € 625,06 + € 424,57 + € 92,66 =) € 2.788,82 te weinig aan loon ontvangen. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Nabetaling
2.18.
[gedaagde] stelt dat er in november 2018 een bedrag van € 394,93 aan [eiseres] is nabetaald vanwege het gegeven dat in dat jaar de nieuwe geïndexeerde loonschalen pas laat bekend werden. Dit bedrag moet volgens hem in mindering komen op de loonvordering. Ter zitting heeft [eiseres] gesteld dat deze nabetaling niets met achterstallig loon te maken had en dat het een algemene betaling vanuit de cao was. [gedaagde] heeft zijn stelling niet nader onderbouwd, zodat daaraan voorbij moet worden gegaan.
Persoonlijke toeslag
2.19.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] gedurende de gehele periode waarop de loonvordering betrekking heeft, een maandelijkse persoonlijke toeslag heeft ontvangen van € 53,59 bruto per maand. Volgens [gedaagde] heeft zijn voormalig loonadministrator deze toeslag kennelijk geïntroduceerd om een verschil tussen het loon dat [eiseres] ontving en het loon dat zij hoorde te ontvangen te compenseren. De toeslag moet volgens hem dan ook in mindering worden gebracht op de loonvordering.
2.20.
[eiseres] betwist dit en stelt dat deze toeslag de afkoop van haar ATV-rechten betreft. Volgens haar voert [gedaagde] in zijn bedrijf al ongeveer 20 jaar de regel dat bovenwettelijk verlof wordt afgekocht. Dit gebeurt volgens [eiseres] bij al haar collega’s op dezelfde wijze. Zij stelt dat dit eerst letterlijk terug te zien was op de loonstroken, maar dat de afkoop sinds november 2006 wordt aangeduid als persoonlijke toeslag. Zij overlegt haar loonstrook van oktober 2006 waarin staat “ATV uren verg.” met daarachter een bedrag van “34,34” en haar loonstrook van november 2006 waarin staat “Pers. toeslag” met daarachter ook een bedrag van “34,34”.
2.21.
[gedaagde] erkent dat er ooit een ATV-compensatie plaatsvond. Die bedragen waren volgens hem echter veel lager dan wat [eiseres] als persoonlijke toeslag ontvangt. De laatste cao’s kennen volgens [gedaagde] geen ATV-toeslag meer. Volgens hem is niet meer te achterhalen wanneer de ATV is afgeschaft.
2.22.
Gelet op het verweer van [eiseres] heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende onderbouwd dat de persoonlijke toeslag een compensatie voor te weinig ontvangen loon betreft. Aan deze stelling van [gedaagde] zal daarom voorbij worden gegaan.
Achterstallig loon 2021 en toekomst
2.23.
[eiseres] stelt dat zij nog steeds een foutief uurloon van € 10,92 ontvangt. Zij wenst de loonsverhoging over 2021 te ontvangen zodra deze bekend is. De kantonrechter zal dit toewijzen zoals vermeld in het dictum.
Wettelijke rente
2.24.
De wettelijke rente zal als op de wet gegrond en niet weersproken worden toegewezen.
Wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW
2.25.
Op grond van artikel 7:625 BW is een werkgever bij niet tijdige betaling van het loon een verhoging verschuldigd. [eiseres] vordert betaling van deze wettelijke verhoging. De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging tot 20%.
Proceskosten
2.26.
[gedaagde] wordt in deze procedure grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. Naar het oordeel van de kantonrechter voldoen de dagvaarding en de akte ter rolle van [eiseres] niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat de daarin gemaakte berekeningen van de loonvordering gebrekkig zijn. Dat heeft het [gedaagde] lastiger gemaakt om verweer te voeren. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om het salaris van de gemachtigde te beperken tot 2,0 punt in totaal. De proceskosten worden aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 109,70
  • griffierecht € 236,00
  • salaris gemachtigde € 498,00 (2,0 punt x tarief € 249,00)
Totaal € 843,70

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] vanaf 2007 ingedeeld dient te zijn in de hoogste trede van functiegroep II van de cao voor de Visdetailhandel en dienovereenkomstig betaald dient te worden,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 2.788,82 aan achterstallig loon, vermeerderd met 20% wettelijke verhoging en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, steeds vanaf de vervaldag van het loon, tot aan de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het verschil tussen het vanaf januari 2021 aan [eiseres] betaalde loon en het volgens de cao voor de Visdetailhandel verschuldigde loon zodra dit laatstgenoemde loon bekend is, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, steeds vanaf de vervaldag van het loon, tot aan de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 843,70,
3.5.
verklaart de onderdelen 3.2 tot en met 3.4 uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.