ECLI:NL:RBOVE:2021:4064

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
9223448 EJ VERZ 21-117
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst Universiteit Twente met werkneemster controller wegens verschil van inzicht en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Universiteit Twente (UT) verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werkneemster die sinds 1986 in dienst is als controller. De UT stelde dat er een verschil van inzicht bestond over de uitvoering van de functie en dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding met directe collega’s. De kantonrechter heeft op 29 oktober 2021 het verzoek tot ontbinding afgewezen. De rechter oordeelde dat de UT onvoldoende onderbouwing had geleverd voor de gestelde gronden. Het verschil van inzicht betrof niet het te voeren beleid, maar de vraag of de werkneemster kon voldoen aan de veranderde functie-eisen. De UT had niet de d-grond voor ontbinding ingeroepen, terwijl dit wel noodzakelijk was gezien de lange diensttijd en eerdere positieve functioneringsverslagen van de werkneemster. De kantonrechter heeft de UT veroordeeld om de werkneemster met ingang van 1 december 2021 weder te werk te stellen in haar functie van controller bij de faculteit BMS, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden aan de UT opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9223448 EJ VERZ 21-117
Beschikking van de kantonrechter van 29 oktober 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Universiteit Twente,
verzoekende partij, hierna te noemen: UT,
gemachtigde: mr. M.J. Kolijn-van de Merwe, advocaat te Zwolle,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerster] ,
gemachtigde: mr. S. van Lammeren, advocaat te Enschede.

1.De procedure

1.1.
De UT heeft een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2021 plaatsgevonden.
Daarbij verschenen namens de UT de heer prof. [A] , decaan, bijgestaan door
mr. Kolijn en in aanwezigheid van de heer [B] , manager HR;
[verweerster] is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. Van Lammeren.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Beide gemachtigden hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die zijn toegevoegd aan het procesdossier. Van hetgeen ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren [1961] , is op 16 oktober 1986 in dienst getreden bij de UT op basis van een ambtelijke aanstelling. Die aanstelling is met ingang van
1 januari 2020 gewijzigd in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De laatste functie die [verweerster] vervulde, is die van controller bij de faculteit Behavioural Management and Social Sciences (hierna BMS) met een Universitair Functie Ordeningssysteem-profiel Controller 3, tegen een salaris van thans € 7.054,-- exclusief 8% vakantiegeld en 8,3% eindejaarsuitkering bij een arbeidsomvang van 38 uur per week.
2.2.
[verweerster] was voorheen werkzaam als controller voor de faculteit Management en Bestuur (MB) en diens voorgangers, de faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie (BBT) en de faculteit Technische Bedrijfskunde (TBK). Begin 2012 is [verweerster] bij de faculteit MB gestart met de studie (Nyenrode) MBA Public & Private. De kosten van de opleiding en alle kosten die daarmee samenhangen, zijn door de UT betaald.
2.3.
In het formulier Jaargesprek UT 2014 (faculteit MB, leidinggevende
drs. [D] ) is ten aanzien van het totaalbeeld van het functioneren van [verweerster] het volgende opgenomen:
Conclusie:
Uitstekend
Opmerkingen
[verweerster] functioneert zeer goed. Zij is een goede vakvrouw met een uitstekende kennis op het gebied van (UT) regelgeving en toepassing daarvan. Zij denkt en werkt proactief. [verweerster] is bijzonder betrokken bij haar werk en in het bijzonder bij het wel en wee van de faculteit en toont zich zowel naar de organisatie als naar medewerkers en leidinggevende zeer loyaal.
[…]
Nieuwe afspraken voor komende periode
[verweerster] heeft een goede relatie met haar direct leidinggevende de Directeur Bedrijfsvoering ( [D] ) en de decaan ( [E] ). Zij neemt als adviseur deel aan het MT overleg en wordt voor haar inbreng zeer gewaardeerd.
[verweerster] wordt ook door de vakgroepvoorzitters erg gewaardeerd. Enerzijds is zij streng (strakke bewaking van budgetten), anderzijds denkt ze altijd creatief mee aan oplossingsrichtingen. ook de relatie met collegas (…) is goed (…).
2.4.
Op 1 mei 2014 zijn de faculteiten Gedragswetenschappen (GW) en MB gefuseerd tot de faculteit BMS. Deze nieuwe faculteit werd tot 1 april 2015 geleid door een interim-decaan.
2.5.
In het formulier Jaargesprek UT 2015 d.d. 30 april 2015 (faculteit BMS, leidinggevende drs. [D] ) zijn geen opmerkingen opgenomen over het functioneren van [verweerster] , maar werd veel aandacht geschonken aan haar persoonlijke en loopbaanontwikkeling. Over de relatie met leidinggevende en collegae staat vermeld dat de relatie goed is en dat de inbreng van [verweerster] als adviseur in het MT overleg zeer gewaardeerd wordt.
2.6.
Op 1 april 2015 is prof. dr. [A] aangetreden als decaan van BMS (hierna: de decaan). Het belangrijkste deel van zijn opdracht was om van de veelheid van vakgroepen van de op papier samengevoegde faculteiten, één echte samenhangende faculteit te maken, de faculteit BMS. Om deze opdracht tot verandering van organisatie vorm te geven, werd het inhoudelijke en organisatorische verander- en innovatieproces in de loop van 2015
‘BMS under STEAM’ genoemd. Dit project hield zowel het ontwikkelen van een nieuwe filosofie voor en herpositionering van de faculteit in, als het samenvoegen van twee geheel verschillende faculteiten, onder andere op het gebied van financial control, bedrijfsvoering en organisatie, inclusief de ambtelijke en secretariële ondersteuning.
2.7.
De decaan komt na verloop van tijd tot de conclusie dat van [verweerster] een andere werkwijze wordt gevergd. Uiteindelijk heeft hij haar op 3 april 2019 meegedeeld dat hij
haar op inhoudelijke gronden en persoonlijke kwaliteiten op langere termijn niet meer zag functioneren als controller/businesscontroller. De decaan wilde haar dan ook naar een andere positie begeleiden.
2.8.
In dat kader deelt HR manager [B] [verweerster] op 28 mei 2019 via de e-mail het volgende mee:
Er is vandaag weer overleg geweest tussen [A] (de decaan, ktr), [D] en mij over onderstaande. Hierbij het gewijzigde voorstel. Feitelijk komt dit voorstel er op neer dat al jouw wensen tav de vorige versie zijn ingewilligd.
Dat impliceert ook dat [A] en [D] er nu vanuit gaan dat jij je volledig kunt vinden in deze opzet en afspraken.
graag je reactie.
2.9.
In het voorstel stond – in beknopte vorm weergegeven – het volgende:
1. Het bestuur van BMS verleent je studie- en sabbatical verlof van 1 mei 2019 tot 1 maart 2020. […]
2. De positie van Controller zal naar verwachting in de nabije toekomst niet meer bestaan binnen de UT. Als zodanig stelt het bestuur jou in de gelegenheid om in de komende jaren ervaringen op te doen en nieuwe werkzaamheden te vinden, die passen bij je ambitie en MBA-opleiding (MBA). Ter ondersteuning hiervan zal de UT je in de komende jaren, tot uiterlijk 1 augustus 2022, als ‘projectmanager’ inzetten op projecten en klussen binnen of buiten BMS en UT. Deze projecten zullen zowel door het bestuur als door jou zelf aangedragen worden.
3. […]
4. Het bestuur bevestigt dat er sprake is van een ‘garantie’ van het aanbieden van nieuwe taken tbv je nieuwe rol en positie, tot uiterlijk 1 augustus 2022. Deze garantie geldt vanzelfsprekend niet in geval van ernstige economische of bedrijfsmatige situaties. Qua UFO indeling geldt dat er sprake zal zijn van een indeling op basis van Projectmanager met behoud van alle huidige arbeidsvoorwaarden. Afgesproken is voorts dat, mocht er sprake zijn van het door jou op eigen kracht vinden van een lager betaalde functie vóór 1 augustus 2022, de faculteit uiterlijk tot 1 augustus 2022 loonsuppletie zal uitvoeren tot op het niveau van je huidige schaal (14).
5. Bovenstaande impliceert ook dat, indien je vóór 1 augustus 2022 geen nieuwe vaste werkzaamheden of functie hebt gevonden, er per deze datum sprake zal zijn van de start van de formele herplaatsingsperiode binnen de UT.
6. […]. Onderdeel van de gemaakte afspraken is dat alle per 1 augustus 2022 nog niet opgenomen verlofdagen per deze datum komen te vervallen en aldus dat het verlofsaldo per uiterlijk 1 augustus 2022 neutraal zal zijn.
2.10.
Conform het verzoek van [B] om te reageren, reageert [verweerster] op 3 juni 2019 als volgt:
Het onderstaande is helaas in tegenspraak met de uitdrukkelijke toezeggingen die [A] mij heeft gedaan. Voorts beantwoordt het niet aan mijn wensen, noch ligt aan het voornemen ervan enig verzoek van mij ten grondslag. Eveneens gaat het uit van onjuiste uitgangspunten. Ik kan mij dan ook geenszins vinden in dit voorstel. Ik stel voor dat we vandaag of morgen hier even verder over overleggen. [..]
2.11.
Bij brief d.d. 11 juli 2019 deelt de decaan [verweerster] het volgende mee:
In de afgelopen periode hebben wij vanuit onze bestuurders-rollen en in afstemming met het College van Bestuur diverse gesprekken met jou gevoerd (o.a. op 3 en 17 april, 16 mei en 11 juni) over:
1. de afronding van je MBA studie en
2. het verrichten van andere werkzaamheden.
Separaat heb je in de afgelopen periode ook met HR manager [B] over deze onderwerpen diverse gesprekken gevoerd.
We moeten helaas constateren dat het ons niet gelukt is om met jou sluitende afspraken te maken over beide onderwerpen,
Wij hebben besloten dat het in ieders belang is om de afronding van je MBA absolute prioriteit te geven. Daarbij spelen de in de afgelopen 7 jaar reeds gemaakte kosten en geïnvesteerde werktijd voor deze opleiding ook een rol.
Dat impliceert dat het bestuur van BMS het voornemen heeft jou met onmiddellijke ingang en voor de volledige omvang van je dienstverband tot 1 november 2019 buitengewoon verlof te verlenen op grond van artikel 4.18 cao NU.
Het doel hiervan betreft het volledig afronden van je MBA-studie uiterlijk per 1 november 2019.
[…]
Mocht jij jouw zienswijze op het voorgenomen besluit willen geven dan kun jij jouw schriftelijke reactie binnen 1 week na dagtekening van deze brief sturen naar [A] .
[…]
Dit aanbod blijft tot 1 oktober 2019 van kracht, waarbij wij in dat kader bereid zijn om het buitengewoon verlof met 2 maanden te verlengen tot 1 januari 2020.
[…]
Als bijlage bij die brief was het aanbod nader uitgewerkt. Onder punt 2 was daarbij opgenomen:
2. Per 1 januari 2020 word je ontheven uit de functie van Controller 3. Per deze datum wordt je geplaatst in de functie van projectmanager bij de faculteit BMS, Onderdeel BFD. […] Afgesproken is dat je tot minimaal 1 augustus 2022 de tijd krijgt om je deze nieuwe functie/rol eigen te maken.
2.12.
[verweerster] reageert daarop bij e-mail d.d. 17 juli 2019. Zij gaat daarbij alleen in op het verleende studieverlof. Over het voorstel aangaande een andere functie/rol voor haar zal zij voor 1 oktober 2019 een reactie geven.
2.13.
In reactie hierop besluit het bestuur van BMS, de decaan en drs. [D] , bij brief d.d. 22 juli 2019 o.a. [verweerster] met onmiddellijke ingang tot 1 november 2019 buitengewoon verlof te verlenen. [verweerster] heeft geen bezwaar ingediend tegen dit besluit.
2.14.
Bij e-mail d.d. 30 september 2019 reageert [verweerster] op het eerder gedane voorstel van het bestuur BMS om haar een andere functie/rol te geven. Zij geeft in die mail de navolgende voorwaarden waar aan voldaan zal moeten worden:
[…]
Een vaste functie met behoud van de huidige bezoldiging, waarbij de garantie wordt gegeven dat als deze functie in een reorganisatie mocht worden betrokken of anderszins met opheffing wordt bedreigd, de opheffing van deze functie niet eerder zal plaatsvinden dan op 1 augustus 2022 en dat deze opheffing gepaard gaat met de gebruikelijke procedures bij een reorganisatie of opheffing van een functie.
Een duidelijk beschreven takenpakket.
Een passende functiebenaming in onderling overleg vast te stellen.
Geen inspanningsverplichting van mijn kant om in mijn eigen werk te voorzien.
Geen detachering of wijziging van de standplaats, anders dan op mijn verzoek en met mijn uitdrukkelijke instemming. […]
2.15.
In reactie hierop delen de decaan en drs. [D] [verweerster] bij e-mail d.d. 3 oktober 2019 o.a. het volgende mee:
[…]
Nu het voorstel voor een andere rol binnen onze organisatie door jou is afgewezen en het jouw wens is om terug te keren in de eigen functie, zal ik mij als werkgever moeten beraden op jouw positie.
Ik zal jouw reactie daarin laten meewegen en ik kom hier zo spoedig mogelijk – doch uiterlijk vóór 1 november 2019 – op terug.
2.16.
[verweerster] reageert daarop met haar mail van 9 oktober 2019. Hierin onder meer het volgende vermeld:
[…]
Tevens is niet juist dat wij al jaren over een andere functie in gesprek zouden zijn.
[…]
Jullie formulering van “terugkeren” in de eigen functie is onjuist. Hervatten van mijn werkzaamheden en taken van controller is daarentegen een juiste en toepasselijke term.
[…]
Aangezien jullie de voor mij door jullie beoogde functie nu al impliciet als weinig toekomstbestendig beschouwen, valt niet in te zien dat deze functie niet nu al als tijdelijk is beoogd. Ik ben voor onbepaalde tijd en op basis van een voltijds dienstverband aangesteld als controller bij de Universiteit Twente.
Ik heb laten blijken dat ik toekomstig wel een andere functie zou ambiëren binnen de Universiteit Twente, mits deze nieuwe functie geen aantasting van mijn rechtspositie teweegbrengt en evenals de functie die ik thans bekleed aansluit bij mijn ervaring en opleiding. Ik ben uiteraard nog steeds bereid tot verder overleg.
2.17.
Nog diezelfde dag stuurt [verweerster] de volgende e-mail:
Beste Collega’s,
ik heb goed nieuws. Ik heb de thesis met succes verdedigd en ben geslaagd voor mijn MBA opleiding. Om dit heugelijk feit te vieren trakteer ik vandaag om 11.00 uur op gebak in de corner bij het BFD secretariaat. […]
[verweerster] is daarop naar de UT gegaan om te trakteren. Daarbij werd door [verweerster] aangegeven dat zij weer aan het werk ging nu zij de thesis had afgerond. De decaan was het met dat voornemen niet eens waarop een gesprek werd gearrangeerd tussen de decaan, drs. [D] , [B] en [verweerster] . Nog diezelfde avond stuurde [verweerster] de decaan en drs. [D] de navolgende mail:
Nu ik de thesis heb afgerond waarop het buitengewoon verlof berust, is er feitelijk geen reden meer om dat verlof nog voort te zetten. In het licht daarvan heb ik mij vanochtend bij jullie weer beschikbaar gesteld om mijn werkzaamheden en taken te hervatten.
Jullie hebben echter aangegeven dat het buitengewoon verlof desondanks van kracht blijft tot 1 november 2019. Ik zal dit respecteren.
2.18.
Bij brief van 22 oktober 2019 werd [verweerster] door de decaan geïnformeerd omtrent het voornemen het aan haar verleende buitengewoon verlof te verlengen in verband met het geplande onderzoek naar de vraag of er voldoende draagvlak is voor de terugkeer van [verweerster] . Tevens wordt [verweerster] meegedeeld dat aan haar met onmiddellijke ingang de toegang tot (financiële) bestanden wordt gestopt en dat haar rol binnen de digitale goedkeuring-flow wordt beëindigd. Tegen dit voornemen werd door [verweerster] gereageerd middels een zienswijze van 28 oktober 2019.
2.19.
Bij brief van 31 oktober 2019 deelt de decaan [verweerster] mee dat besloten is dat het aan haar verleende buitengewone verlof verlengd wordt tot 2 december 2019 op grond van artikel 4:18 cao-NU om vervolgens bij brief van 25 november 2019 verlengd te worden tot 13 januari 2020.
2.20.
Op 1 november 2020 heeft de decaan opdracht gegeven tot uitvoeren van een draagvlakonderzoek met betrekking tot [verweerster] . De opdracht is verstrekt aan mr. [G] , verbonden aan Capra Advocaten. Als doel van het onderzoek is geformuleerd ‘duidelijkheid te verkrijgen ten aanzien van de vraag of er vertrouwen is dat u de noodzakelijke invulling kunt geven aan de Controller-functie, rekening houdend met de ingezette koers van de Faculteit en de vraag of er (breed) vertrouwen is in voortzetting van het dienstverband’.
2.21.
[verweerster] heeft bij brieven d.d. 2 en 11 december 2019 en 13 januari 2020 bij het College van Bestuur van de UT bezwaren gemaakt tegen de besluiten van de decaan.
2.22.
Bij brief van 13 januari 2020 wordt door de decaan het aan [verweerster] verleende buitengewone verlof verlengd voor de duur van vier weken om vervolgens bij brief van 10 februari 2020 wederom verlengd te worden en wel voor de duur van het onderzoek.
2.23.
Op 12 februari 2020 vond er een hoorzitting plaats van de bezwarencommissie personele aangelegenheid Universiteit Twente inzake de door [verweerster] ingediende bezwaarschriften. Partijen hebben daarna getracht een minnelijke regeling te bereiken maar dat is niet gelukt.
2.24.
De bezwarencommissie heeft op 11 mei 2020 het College van Bestuur geadviseerd een deel van de bezwaren van [verweerster] o.a. tegen het ingestelde draagvlakonderzoek
niet-ontvankelijk te verklaren en de bezwaren tegen de opgelegde ordemaatregelen (brief van 22 oktober 2019) gegrond te verklaren en te herroepen.
2.25.
Het College van Bestuur heeft bij brief d.d. 8 juni 2020 [verweerster] geïnformeerd over de besluiten die zij heeft genomen naar aanleiding van de adviezen van de bezwarencommissie. De adviezen omtrent de niet-ontvankelijkheid zijn door het College van Bestuur overgenomen. Anders dan door de bezwarencommissie is geadviseerd zijn de andere bezwaren ongegrond verklaard.
2.26.
Tegen deze beslissingen heeft [verweerster] beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel, afdeling bestuursrecht. Uiteindelijk heeft [verweerster] dit beroep om de haar moverende redenen ingetrokken.
2.27.
In de rapportage van bevindingen d.d. 7 juli 2020, opgemaakt na het draagvlakonderzoek komt onderzoeker mr. [G] , nadat de UT bij e-mail van 16 juni 2020 gereageerd heeft op de concept-rapportage, tot de volgende conclusie:
De vraag of er vertrouwen is dat [verweerster] de noodzakelijke invulling kan geven aan de Controller-functie, rekening houdend met de ingezette koers van de faculteit is een vraag die met name beantwoord dient te worden op basis van de interviews van de heer [A] en mevrouw [D] , waarbij onderzoeker alle met ter beschikking staande informatie heeft kunnen betrekken.
Het antwoord luidt dat dat vertrouwen er bij de heer [A] en mevrouw [D] niet is, maar dat voor de afwezigheid van dat vertrouwen onvoldoende grondslag gevonden kan worden in de aan onderzoeker ter beschikking staande gegevens.
[…]
De vraag of er breed vertrouwen is in voortzetting van de samenwerking met mevrouw [verweerster] is er een die zich in theorie eenvoudig laat beantwoorden. Desgevraagd hebben de meeste geïnterviewden voor zover werkzaam bij BMS deze vraag namelijk negatief beantwoord, met dien verstande dat niet in alle gevallen even duidelijk is of dat gebrek aan vertrouwen de persoonlijke samenwerking van mevrouw [verweerster] met de geïnterviewde betrof of dat een verwachting werd uitgesproken in brede zin.
[…]
Onderzoeker constateert dat die feitelijke onderbouwing (van gesteld gebrek aan vertrouwen; toevoeging ktr) er in onvoldoende mate is. Een aantal van de geïnterviewden heeft e-mailberichten aan onderzoeker overhandigd waarmee de nadere precisering van de onderzoeksvraag, te weten of er sprake is van moeizame en ‘vermoeiende’ samenwerking met [verweerster] , deels verband houdend met het versturen van veel en erg gedetailleerde mails en het hanteren van een erg ‘dwingende/eisende’ houding, onderbouwd zou kunnen worden, maar die e-mailberichten imponeren niet, zowel niet voor wat betreft inhoud als voor wat betreft aantallen, in het bijzonder niet omdat [verweerster] daar een veelvoud van e-mailberichten tegenover stelt waaruit een beeld van normale communicatie via de e-mails oprijst. […]
2.28.
Op 12 augustus 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. In dit gesprek is door de UT meegedeeld dat zij de conclusies uit het onderzoeksrapport niet deelt en dat de UT ook in de wijze waarop [verweerster] heeft gereageerd, steun vindt voor haar standpunt dat van vruchtbare samenwerking geen sprake kan zijn: terugkeer van [verweerster] zal enerzijds het vertrek van collega’s betekenen, terwijl anderzijds [verweerster] een wezenlijk andere visie heeft op het werk.
2.29.
Nadat partijen nog met elkaar hebben gesproken over een oplossing, is op 19 mei 2021 het door de UT ingediende verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoek
3.1.1.
De UT verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 BW, primair op basis van de onder h. genoemde grond, subsidiair en meer subsidiair op basis van de onder g. en i. genoemde gronden.
3.1.2.
Aan dit verzoek legt de UT ten grondslag dat sprake is van een verschil van inzicht over de wijze waarop [verweerster] de functie van controller zou moeten uitvoeren. Dit heeft uiteindelijk tot omstandigheden geleid die zodanig zijn dat van de UT redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft de UT het volgende – samengevat – naar voren gebracht.
3.1.3.
Na aanstelling van de decaan werd een organisatieverandering in gang gezet. Onderdeel daarvan was de control-functie binnen BMS. De UT wilde van financiële controle naar een veel meer strategisch ingestelde capaciteitsbesturing en business-control. Het is de UT duidelijk geworden dat [verweerster] veel te conservatief en terughoudend begrootte en budgetteerde. Zij stuurde aan op een nul-resultaat daar waar gedurende de STEAM-periode met het College van Bestuur van de UT een meerjarig begrotingssysteem overeen was gekomen waarbij er ook negatief begroot kon worden. Van [verweerster] werd dan ook een andere werkwijze gevergd maar ondanks de vele gesprekken die daarover zijn gevoerd, veranderde de werkwijze van [verweerster] niet. Daarover is inmiddels een zodanig diepgaand verschil van inzicht ontstaan dat van de UT niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarnaast is er tevens sprake van een veel breder en fundamenteel verschil in visie op het beleid van de UT en de faculteit BMS in het bijzonder. Om deze reden verzoekt de UT om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de h-grond.
3.1.4.
Subsidiair wordt verzocht om ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding, de g-grond, met directe collega’s. De collega’s willen niet langer met [verweerster] samenwerken en dreigen te vertrekken of zijn al vertrokken. In dat kader wordt verwezen naar hun verklaringen zoals die zijn opgenomen in de rapportage van het draagvlakonderzoek.
3.1.5.
Mocht de kantonrechter onverhoopt van oordeel zijn dat de h- en g-grond geen voldragen ontslaggrond opleveren, dan is de UT van mening dat een combinatie van verschil van inzicht en verstoorde verhoudingen voldoende is om op basis van de i-grond tot ontbinding over te gaan. Het is de UT daarbij gebleken dat herplaatsing van [verweerster] thans niet (meer) mogelijk is.
3.1.6.
[verweerster] komt wel een transitievergoeding toe, zijnde een bedrag van € 93.831,54 bruto. Voor toekenning van een billijke vergoeding is evenwel geen grond nu de UT zich uitputtend heeft ingespannen om [verweerster] binnen de UT aan het werk te houden maar dat dit niet gelukt is vanwege de voortdurende houding van [verweerster] .
3.2.
Het verweer
3.2.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Van een verschil van inzicht of een verstoorde verhouding is volgens haar geen sprake. Iedere onderbouwing hiervoor ontbreekt. [verweerster] verwijst in dat kader naar het advies van de bezwarencommissie en naar de uitkomst van het draagvlakonderzoek, waaruit volgt dat een verschil van inzicht en/of een verstoorde verhouding niet kon worden vastgesteld. [verweerster] verzoekt dan ook om afwijzing van de verzochte ontbinding en met het voorwaardelijk tegenverzoek de veroordeling van de UT om haar weer toe te laten op de werkvloer in haar functie als controller bij de faculteit BMS op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag.
3.2.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] subsidiair om toekenning van de transitievergoeding, door haar berekend en vastgesteld op
€ 96.992,95 bruto en, voor het geval de ontbinding gestoeld is op de i-grond, een aanvullende vergoeding van € 48.496,48 bruto. Daarnaast verzoek zij om toekenning van een billijke vergoeding van € 1.325.779,00 bruto vanwege ernstig verwijtbaar handelen van de UT. Anders dan de UT stelt, heeft de UT niet voldaan aan haar herplaatsingsplicht en heeft zij zelfs sollicitaties op eigen initiatief van [verweerster] gefrustreerd. Tevens heeft [verweerster] diverse nevenverzoeken ingediend waaronder de uitbetaling van opgebouwde en niet-genoten vakantie-uren, alsmede verzoeken betreffende de aan [verweerster] ter beschikking gestelde bedrijfsmiddelen van de UT.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerster] onder meer een transitievergoeding en/of billijke vergoeding moet worden toegekend.
4.2.
Gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod van toepassing is.
4.3.
Voorop gesteld wordt dat de kantonrechter op verzoek van de werkgever een arbeidsovereenkomst alleen kan ontbinden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikelen 7:671b juncto artikel 7:669 lid 1 BW). In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
4.4.
De UT voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in de aanwezigheid van een h-grond (‘andere dan de hiervoor genoemde omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’), subsidiair vanwege de aanwezigheid van een g-grond (‘verstoorde arbeidsverhouding’) en meer subsidiair vanwege de combinatie van deze beide gronden (de i-grond). Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door de UT in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, h en i BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.1.
Uit de parlementaire geschiedenis [1] van artikel 7:669 lid 3, onderdeel h BW blijkt dat de h-grond, hoewel deze ruim is omschreven, bedoeld is voor bijzondere situaties en niet bedoeld is voor de reparatie van onvoldoende onderbouwde andere gronden. Als voorbeeld noemt de wetgeschiedenis de manager met wie een verschil van inzicht bestaat over het te voeren beleid. Om tot toewijzing van het ontbindingsverzoek op de gestelde h-grond te komen, dient er naar het oordeel van de kantonrechter sprake te zijn van een verschil van inzicht op het te voeren beleid van de werkgever met een manager of hooggeplaatste werknemer waarbij partijen het niet eens kunnen worden over het meningsverschil.
4.5.2.
Hoewel [verweerster] als controller binnen de faculteit een belangrijke rol vervult, is zij niet degene die het beleid bepaalt binnen de faculteit. Dat is immers de decaan, in samenspraak met het College van Bestuur. In het kader van de beleidsbepaling is in de loop van 2015 ook het inhoudelijke en organisatorische verander- en innovatieproces ‘BMS under STEAM’ van start gegaan. Hierbij is volgens de UT de functie van controller veranderd van het begroten binnen de gestelde financiële kaders naar ‘business control en business intelligence ten behoeve van de bedrijfsvoering van de faculteit’ waarbij een geïntegreerde samenwerking met meerdere collega’s binnen de faculteit nodig is.
4.5.3.
Uit de stellingen van partijen is niet gebleken dat [verweerster] zich op het standpunt stelt dat de UT geen gewijzigde invulling mag geven aan de functie van controller. In tegendeel: [verweerster] stelt dat zij reeds functioneert als business controller, hetgeen de UT ten stelligste betwist. Dit betekent dat partijen niet verdeeld zijn over het te voeren beleid, zoals de UT stelt, maar over de vraag of [verweerster] aan de veranderde invulling van de controllersfunctie kan voldoen. Het gaat aldus om het functioneren van [verweerster] , de zogenoemde d-grond. In een dergelijke situatie dient een werkgever de werknemer tijdig ervan in kennis te stellen wat hij van hem verlangt en dient de werknemer in voldoende mate in de gelegenheid te worden gesteld het functioneren te verbeteren. Dit geldt des te meer in de situatie van [verweerster] . Zij is reeds vanaf oktober 1986 in dienst van de UT en heeft volgens de hiervoor onder 2.3. en 2.5. opgenomen verslagen van jaargespreken tot in ieder geval 2015 zeer goed gefunctioneerd. Het is in zo’n situatie aan de werkgever om te stellen en zo nodig te bewijzen dat voldaan is aan de eisen van de d-grond.
4.5.4.
De UT heeft echter niet de d-grond aan haar verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd zodat aan de beoordeling daarvan niet kan worden toegekomen [2] . De conclusie is dan ook dat het verschil van inzicht niet ziet op het te voeren beleid, maar op de vraag of [verweerster] aan deze veranderde invulling van de controllersfunctie kan voldoen. Hiervoor is de h-grond niet bedoeld.
4.6.1.
Subsidiair legt de UT aan het ontbindingsverzoek ten grondslag dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, de g-grond. Zij stelt daartoe dat zowel de relatie met de decaan en de leidinggevende [D] is verstoord, als met de directe collega’s waartoe wordt verwezen naar de verklaringen zoals opgenomen in het draagvlakonderzoek. Ook uit hetgeen [verweerster] heeft verklaard tijdens het draagvlakonderzoek blijkt volgens de UT dat de verhoudingen verstoord zijn. [verweerster] betwist dat van een verstoorde verhouding sprake is. Ook zij verwijst naar de uitkomsten van het draagvlakonderzoek en stelt dat haar niet verweten kan worden zich te hebben verweerd in het draagvlakonderzoek waartoe de UT opdracht heeft gegeven.
4.6.2.
Wat betreft de verstoorde verhouding met de decaan en de leidinggevende [D] overweegt de kantonrechter dat voor de stelling van de UT dat het vertrouwen in [verweerster] weg is omdat partijen overeenstemming hadden bereikt en [verweerster] daarop is teruggekomen, geen steun kan worden gevonden in de stukken. Er zijn geen verslagen opgemaakt van de gesprekken die in 2019 gevoerd zijn en waaruit van overeenstemming zou kunnen blijken. Ook uit het gebruik van het woord ‘voorstel’ in het e-mailbericht van [B] van 28 mei 2019 ligt besloten dat van overeenstemming nog geen sprake is. Bovendien is ook de kantonrechter, evenals de bezwarencommissie van de UT, van oordeel dat het [verweerster] niet valt te verwijten dat zij het aanbod, opgenomen in rechtsoverweging 2.9., niet heeft aanvaard gelet op de strekking van dat aanbod, dat er op neer komt dat het dienstverband van [verweerster] met de UT uiterlijk op 1 augustus 2022 wordt beëindigd. Dit betekent dat van een situatie dat [verweerster] de situatie volledig zou omdraaien, zoals door de UT is gesteld tijdens de mondelinge behandeling, niet is gebleken.
4.6.3.
Wat betreft het voorval op 9 oktober 2019 is duidelijk dat [verweerster] op dat moment haar thesis succesvol had verdedigd en daarmee feitelijk haar MBS opleiding had afgerond. Daarmee ontviel ook de grondslag voor het besluit van 11 juli 2019 waarin immers aan [verweerster] is meegedeeld dat het doel van het buitengewoon verlof is gelegen in het volledig afronden van de MBA-studie uiterlijk per 1 november 2019. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het [verweerster] niet valt te verwijten dat zij zich op dat moment beschikbaar heeft gesteld voor haar eigen werkzaamheden. Ook indien op 9 oktober 2019 de emoties hoog zijn opgelopen, kan dat niet twee jaar later een reden vormen om tot de conclusie te komen dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat in redelijkheid voortzetting daarvan niet van de werkgever gevergd kan worden. In dat geval zou het draagvlakonderzoek waartoe de UT eind oktober 2019 opdracht heeft gegeven, immers overbodig zijn.
4.6.4.
Wat betreft de relatie met de directe collega’s vindt de kantonrechter onvoldoende steun voor de stelling van de UT dat directe collega’s niet meer met [verweerster] zouden willen samenwerken. Zij verwijst in dat verband niet alleen naar hetgeen over de samenwerking met de collega’s is vermeld in de verslagen van de jaargesprekken 2014 en 2015 en maar ook naar de conclusies van het draagvlakonderzoek, opgenomen onder 2.27. De UT heeft de resultaten van het draagvlakonderzoek weliswaar betwist, maar de kantonrechter volgt de UT daarin niet. De onderzoeker heeft naar het oordeel van de kantonrechter de onderzoeksvragen zorgvuldig en gemotiveerd beantwoord en inzichtelijk gemaakt dat het door de UT gestelde gebrek aan vertrouwen onvoldoende feitelijk kan worden onderbouwd.
4.6.5.
Tot slot kan [verweerster] niet verweten worden dat zij in het draagkrachtonderzoek waartoe de UT heeft besloten en in het kader van deze procedure die door de UT aanhangig is gemaakt, verweer heeft gevoerd. Het is de kantonrechter niet gebleken dat in het kader van het gevoerde verweer zodanige stellingen zijn ingenomen door [verweerster] dat daaruit een verstoorde arbeidsrelatie dient te worden afgeleid. De kantonrechter acht het personeelsbestand van de UT zodanig professioneel, dat zij er van overtuigd is dat, zelfs indien sommige e-mailberichten van [verweerster] een wat dwingende toon zouden hebben gehad of een bepaalde uiting iets minder genuanceerd is geweest, dit na twee jaar er niet toe kan leiden dat sprake is van een verstoorde verhouding. Overigens ligt ook hier voor de werkgever een taak om een werknemer hierop aan te spreken in het kader van de jaargesprekken.
4.7.
Nu van een h-grond geen sprake is, kan ook de meer subsidiair aan het verzoek ten grondslag gelegde i-grond (de combinatie-grond) niet slagen.
4.8.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van de UT zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
4.9.
Nu de arbeidsovereenkomst tussen de UT en [verweerster] niet wordt ontbonden, ligt toewijzing van het verzoek van [verweerster] tot de wedertewerkstelling in de functie van controller 3 bij de faculteit BMS in de rede. Gelet op de lange periode dat [verweerster] niet meer feitelijk haar werkzaamheden heeft verricht, zal aan de UT een periode van een maand gegeven worden om de wedertewerkstelling voor te bereiden, zodat eerst per 1 december 2021 de UT verplicht zal worden [verweerster] te werk te stellen in haar functie van controller 3 bij de faculteit BMS.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de UT, omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter beslist op het verzoek:

5.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
5.2.
veroordeelt de UT om [verweerster] met ingang van 1 december 2021 weder te werk te stellen in haar eigen functie van controller bij de faculteit BMS op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, of een gedeelte daarvan, dat de UT aan deze veroordeling geen gevolg geeft, zulks tot een maximum van € 100.000,00;
5.3.
veroordeelt de UT tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 498,00 wegens salaris van de gemachtigde;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p.46 en Kamerstukken 2013/14, 33818, 7, p. 131)
2.op pagina 15 van productie 46 staat vermeld dat de UT blijkens de verklaring van de decaan in het voorjaar 2020 op dat moment de functie van business control nog niet kent. Of enkel nog sprake is van een verwachting dat [verweerster] niet zal kunnen voldoen aan toekomstige functie-eisen is niet geheel duidelijk maar kan onbesproken blijven omdat de d-grond niet aan de orde is.