ECLI:NL:RBOVE:2021:4019

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/271102 / FA RK 21-2280
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak verzoekt de moeder om het eenhoofdig gezag over haar minderjarige kind en om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats bij haar zal zijn. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift dat op 16 september 2021 is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2021 is gebleken dat de vader zich wil terugtrekken, wat de rechtbank aanleiding geeft om de beslissing aan te houden. De rechtbank wil de vader de kans geven om contactherstel met het kind te realiseren, alvorens een definitieve beslissing te nemen. De moeder stelt dat het in het belang van het kind is dat zij alleen het gezag uitoefent, omdat de vader geen invulling geeft aan zijn rol als ouder. De rechtbank heeft eerder al beslissingen genomen over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van het kind, en heeft de situatie van het kind en de ouders zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over het gezag en de hoofdverblijfplaats aan te houden tot de volgende zitting op 5 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/271102 / FA RK 21-2280
beschikking van 14 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. W.J. Ausma,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
in persoon verschenen.
Als belanghebbende wordt tevens aangemerkt de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel, gevestigd te Hengelo (O), hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, met bijlagen, binnengekomen op 16 september 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2021 plaatsgevonden, gelijktijdig met de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging uithuisplaatsing (zaaknummer 269840 JE RK 21/1500), een verzoek geschillenregeling in het kader van de ondertoezichtstelling (zaaknummer 269772 JE RK 21/1477), een verzoek bekrachtiging schriftelijke aanwijzing (zaaknummer 269771 JE RK 21/1476) en het verzoek van vader tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing (269793 JE RK 21/1486).
Verschenen zijn:
 [minderjarige] , die buiten aanwezigheid van de overige betrokkenen een gesprek met de rechter heeft gehad;
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
 de vader,
 de heer [C] , namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad en
 de heer [A] en mevrouw [B] , namens de GI.
De vader en de GI hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 2 oktober 2020 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van vier maanden, onder aanhouding van de beslissing over de resterende termijn.
2.3.
Bij beschikking van 4 januari 2021 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de resterende termijn, zijnde tot 5 oktober 2021 (en de ondertoezichtstelling van [naam zuster] verlengd tot aan haar meerderjarigheid op
[datum] ). De rechtbank heeft daarnaast een machtiging tot uithuisplaatsing van ( [naam zuster] en) [minderjarige] verleend op het adres van de moeder met ingang van 1 februari 2021 voor de duur van de ondertoezichtstelling.
2.4.
Tegen deze beschikking is door de vader hoger beroep ingesteld. Op 9 februari 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de beslissing van 4 januari 2021 afgewezen.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 maart 2021 is als volgt beslist:
“Het hof:
bekrachtigt de bestreden beslissing van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 januari 2021, ten aanzien van de beslissing in de zaak met zaaknummer 249222, voor zover de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd tot 5 oktober 2021 en de ondertoezichtstelling van [naam zuster] is verlengd tot haar meerderjarigheid op [datum] ;
bekrachtigt de bestreden beslissing van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 januari 2021, ten aanzien van de beslissing in de zaak met zaaknummer 249222, voor zover machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [naam zuster] en [minderjarige] op het adres van de moeder met ingang van 1 februari 2021 tot aan heden en vernietigt de bestreden beschikking voor het overige, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam zuster] en [minderjarige] op het adres bij de moeder te verlenen, met ingang van heden alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.”
2.5.
[minderjarige] heeft sinds 4 februari 2021 verbleven op de crisisopvang van Jarabee nadat de kinderrechter op 4 februari 2021 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend in een crisisopvang 24-uurs accommodatie. Deze is nadien verlengd totdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 4 januari 2021.
2.6.
Bij beschikking van 23 februari 2021 heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van de GI van 11 januari 2021, inhoudende dat er met ingang van die dag geen contact is tussen de vader en de stiefmoeder met [minderjarige] , bekrachtigd. De vader is veroordeeld, indien hij na betekening van deze beschikking in gebreke blijft zich aan het contactverbod te houden, tot betaling aan de GI van een dwangsom van € 250,-- (tweehonderdvijftig euro) per overtreding van het verbod, tot een maximum van € 7.500,-- (zevenduizendvijfhonderd euro) is bereikt. Voorts zijn de verzoeken van de vader en van [minderjarige] tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van 11 maart 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend voor de periode van 11 maart 2021 tot
25 maart 2021.
2.8.
Bij beschikking van 24 maart 2021 heeft de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] op het adres van haar moeder verlengd tot 5 oktober 2021.
2.9.
Op 27 juli 2021 is aan de vader een schriftelijke aanwijzing verzonden. De schriftelijke aanwijzing (nummering is van de rechtbank) luidt als volgt:
U heeft vanaf nu totdat er een gesprek heeft plaatsgevonden met de jeugdbeschermers op geen enkele wijze contact met [minderjarige] .
Dus geen contact via de app, snap, Instagram of telefonisch.
Tevens mogen u uw naasten (uw partner [D] , dochter [naam zuster] , stiefzoon [E] en uw schoonouders) niet namens u contact opnemen met [minderjarige] .
2.10.
Bij beschikking van 29 september 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] op het adres van moeder verlengd, beide tot 5 oktober 2022.
2.11.
Bij afzonderlijke beschikking van heden heeft de rechtbank beslist op de overige verzoeken van vader en de GI en die zien op de schriftelijke aanwijzing zoals die is gegeven. In deze beschikking zal de rechtbank oordelen over het verzoek van de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de moeder alleen het ouderlijke gezag zal uitoefenen over het minderjarige kind;
te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de moeder zal zijn.
3.2.
De moeder stelt dat [minderjarige] sinds februari 2021 bij haar verblijft. Blijkens de meest recente rapportage van Jeugdbescherming Overijssel gaat dit goed en is hiermee een einde gekomen aan een jarenlange juridische strijd. [minderjarige] heeft ervoor gekozen om ook de komende tijd bij haar te moeder te verblijven. Ze wil tot rust komen. Op dit moment heeft ze geen contact met haar vader omdat deze weigert een aantal vragen dat betrekking heeft op de voorgaande roerige periode te beantwoorden. Vader komt afspraken om [minderjarige] te kunnen zien niet na en weigert de huidige situatie en de keuze van [minderjarige] te accepteren en dwarsboomt de zaken waarvoor zijn toestemming is vereist. Nu de vader geen omgang en contact met [minderjarige] en de moeder heeft, is uitoefening van het gezamenlijk gezag onmogelijk en ongewenst. Het klemcriterium is in deze zonder meer van toepassing. Ook op andere wijze geeft de vader geen invulling aan zijn vaderrol. Het is niet te verwachten dat deze situatie binnen afzienbare tijd zal veranderen. De moeder verzoekt de rechtbank tevens om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn. Ze wil gestructureerd voor [minderjarige] blijven zorgen.

4.Het verweer

4.1.
De vader verzoekt de rechtbank de verzoeken van de moeder ten aanzien van het gezag en de hoofdverblijfplaats af te wijzen. Hij is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is om beide ouders in haar leven te houden.

5.Het advies van de raad

5.1.
De raad schrikt van de situatie waarin de ouders met [minderjarige] zijn beland en van de opmerkingen van vader waar het gaat om het contact met [minderjarige] . Vader is gekrenkt. De raad adviseert vader om hulp te zoeken zodat hij in staat zal zijn om naar het gevoel van [minderjarige] te leren luisteren. Dáár heeft [minderjarige] behoefte aan. De raad vraagt zich op dit moment af een beslissing ten aanzien van het gezag de situatie zal oplossen. De raad gunt [minderjarige] de rust die er moet komen. Voor wat betreft de beslissing over het gezag refereert de raad zich aan het oordeel van de rechtbank.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, nu [minderjarige] sinds februari 2021 bij de moeder verblijft. De moeder is daarom ontvankelijk in haar verzoek. De rechtbank zal eerst het verzoek tot wijziging van het gezag beoordelen.
Het gezag
Het wettelijk criterium
6.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter bepaalt alsdan dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het oordeel
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is in het algemeen vereist dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt, dan wel dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het gaat dan onder meer om beslissingen over medische behandelingen, schoolkeuze en het aanvragen van een paspoort, maar niet om beslissingen over de dagelijkse opvoeding. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren, kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders ten minste in staat zijn het kind buiten hun onderlinge problemen te houden. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Dit kan anders zijn indien de bestaande communicatieproblemen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk gaan uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. In dat geval kan de conclusie gerechtvaardigd zijn dat aan één van de ouders alleen het ouderlijk gezag over het kind toekomt dan wel blijft toekomen.
6.4.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gezag als volgt. De rechtbank zou op basis van de situatie zoals die momenteel is, definitief kunnen beslissen op het verzoek van de moeder: [minderjarige] verblijft bij moeder, er is geen contact met vader en op dit moment wordt door vader geen invulling aan het gezag gegeven.
6.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is echter een nieuw aspect gebleken. [minderjarige] ziet, mits haar vader rekening kan houden met het gevoel van [minderjarige] omtrent hetgeen zich in het verleden heeft voorgedaan, op termijn mogelijkheden voor een hernieuwd contact met haar vader. Echter, tijdens de mondelinge behandeling is eveneens duidelijk geworden dat vader, uit liefde voor [minderjarige] , wenst af te zien van contactherstel met [minderjarige] .
6.6.
Zoals al eerder is overwogen verblijft [minderjarige] sinds februari van dit jaar bij moeder, nadat zij ongeveer zes jaar in het gezin van vader heeft verbleven, zonder daarbij enig contact met moeder te hebben. De wijziging in de verblijfplaats is er gekomen door de beschikking van de rechtbank. Daarbij heeft de rechtbank ook overwogen dat er contact met vader dient te zijn. Ook bij de beschikking tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing heeft de kinderrechter overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat er contact is en dat de GI dient in te zetten op contactherstel en daartoe het gesprek met vader moet aangaan.
6.7.
[minderjarige] is duidelijk in verwarring gebracht doordat ze nu van haar moeder de andere kant van het verhaal heeft gehoord en dit niet kan rijmen met wat haar vader daarover heeft gezegd. Ze heeft haar vader hiermee geconfronteerd en hem op wisselende momenten de gelegenheid gegeven om hierop te reageren, echter tevergeefs. Dit was voor haar aanleiding om vooralsnog geen contact met haar vader meer te willen. Later is een hulpverleningsmoment ook niet verlopen zoals zij dit had gewenst. Vader kan op dit moment geen begrip hebben voor haar gevoel en dat is wat [minderjarige] zo frustreert. [minderjarige] wil vooruit kijken en niet stil blijven staan bij het verleden maar het voert te ver om daar niet meer over te spreken. Ook de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling een dringend beroep op vader gedaan om zijn mening waar het gaat om het contactherstel, te herzien.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat het op dit moment te vroeg is om definitief op het verzoek van de moeder te beslissen. De rechtbank zal de beslissing op het verzoek daarom aanhouden. Vader moet de kans krijgen en pakken om alsnog in contact te komen met [minderjarige] door in gesprek te gaan met de GI en, nadat aan de voorwaarden is voldaan, contactherstel met [minderjarige] tot stand te brengen. De rechtbank wil vader daarvoor nog een half jaar de gelegenheid geven. Als het vader niet lukt om de kans te pakken, dan moet hij er terdege rekening mee houden dat er na ommekomst van die termijn wel een definitieve beslissing over het gezag zal worden gegeven.
De hoofdverblijfplaats
Het wettelijk criterium
6.9.
De ouders zijn samen belast met het ouderlijk gezag. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
..,;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Het oordeel
6.10.
Bij beschikking van 29 september 2021 heeft de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing op het adres van moeder verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 5 oktober 2022. Gelet op voorgaande beslissing ten aanzien van het gezag ziet de rechtbank aanleiding om ook de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats aan te houden.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag over en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] aan en bepaalt dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet op 5 april 2022 om 13.45 uur.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.B. Elferink, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021 in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink, griffier.