ECLI:NL:RBOVE:2021:4018

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/269771 / JE RK 21/1476 en C/08/269772 / JE RK 21-1477 en C/08/269793 / JE RK 21/1486 en
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoeken tot bekrachtiging van schriftelijke aanwijzingen en omgangsregeling in het kader van ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in verschillende verzoeken met betrekking tot de minderjarige [minderjarige]. De minderjarige heeft gedurende vijf jaar geen contact gehad met haar moeder en is begin 2021 op verzoek van de rechtbank bij haar moeder gaan wonen. Sindsdien heeft de minderjarige geen contact meer met haar vader. De gecertificeerde instelling (GI) heeft een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven, waarin staat dat contact met de minderjarige pas kan plaatsvinden na gesprekken met de GI en een systeemtherapeut. De vader heeft verzocht om vervallenverklaring van deze aanwijzing, terwijl de GI om bekrachtiging verzoekt. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI bevoegd was om de aanwijzing te geven en heeft deze voor de onderdelen 1 en 2 bekrachtigd. Het verzoek van de vader om vervallenverklaring van onderdeel 3 is toegewezen, omdat de GI niet bevoegd was om aanwijzingen te geven aan derden. De kinderrechter heeft ook het verzoek van de GI om een dwangsom afgewezen, omdat dit de mogelijkheden voor contactherstel negatief zou beïnvloeden. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de vader zich inzet voor herstel van het contact met de minderjarige en dat gesprekken met de GI noodzakelijk zijn.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/08/269771 / JE RK 21/1476 (verzoek GI bekrachtiging schriftelijke aanwijzing)
Zaaknummer: C/08/269772 / JE RK 21-1477 (verzoek GI beoordeling geschil in het kader van een ondertoezichtstelling)
Zaaknummer: C/08/269793 / JE RK 21/1486 (verzoek vader vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Beschikkingen van de kinderrechter
in de zaken van
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Hengelo (O),
en in de zaak van
[verzoeker],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in alle procedures aan:
[belanghebbende],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ),
advocaat: mr. W.J. Ausma te Utrecht,
en
[minderjarige].
In de procedures die aanhangig zijn gemaakt door de GI is ook de vader belanghebbende.
In de procedure die door de vader aanhangig is gemaakt, is ook de GI belanghebbende.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 30 juli 2021 is het verzoek van de GI tot beoordeling van een geschil in het kader van een ondertoezichtstelling ingekomen bij de griffie. Het verzoek is gedateerd 10 juni 2021. Op 28 september 2021 heeft de GI het verzoek gewijzigd.
1.2.
Op 27 juli 2021 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader. Op 30 juli 2021 heeft de GI de rechtbank verzocht de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en de vader een dwangsom op te leggen van € 500,- voor iedere dag dat hij de aanwijzing niet opvolgt.
1.3.
Op 4 augustus 2021 is het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van deze schriftelijke aanwijzing binnengekomen.
1.4.
Op 24 september 2021 is een brief van de GI ingekomen (met een onjuist zaaknummer), waarin de GI de verzoeken nader heeft toegelicht, dit naar aanleiding van door de rechtbank gestelde vragen.
1.5.
De mondelinge behandeling van bovengenoemde verzoeken heeft op
29 september 2021 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van de verzoeken verlenging ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging uithuisplaatsing (zaaknummer 269840 JE RK 21/1500) en een verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag en tot wijziging van de hoofdverblijfplaats (zaaknummer 271102 FA RK 21/2280).
Verschenen zijn:
 [minderjarige] , die buiten aanwezigheid van de overige betrokkenen met de kinderrechter een gesprek heeft gehad;
 de vader,
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
 de heer [C] , namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad en
 de heer [A] en mevrouw [B] , namens de GI.
Door de GI en vader zijn pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 2 oktober 2020 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van vier maanden, onder aanhouding van de beslissing over de resterende termijn.
2.3.
Bij beschikking van 4 januari 2021 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de resterende termijn, zijnde tot 5 oktober 2021 (en de ondertoezichtstelling van [naam zuster] verlengd tot aan haar meerderjarigheid op
[datum] ). De rechtbank heeft daarnaast een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam zuster] en [minderjarige] verleend op het adres van de moeder met ingang van 1 februari 2021 voor de duur van de ondertoezichtstelling.
2.4.
Tegen deze beschikking is door de vader hoger beroep ingesteld. Op 9 februari 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de beslissing van 4 januari 2021 afgewezen.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 maart 2021 is als volgt beslist:
“Het hof:
bekrachtigt de bestreden beslissing van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 januari 2021, ten aanzien van de beslissing in de zaak met zaaknummer 249222, voor zover de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd tot 5 oktober 2021 en de ondertoezichtstelling van [naam zuster] is verlengd tot haar meerderjarigheid op [datum] ;
bekrachtigt de bestreden beslissing van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 januari 2021, ten aanzien van de beslissing in de zaak met zaaknummer 249222, voor zover machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [naam zuster] en [minderjarige] op het adres van de moeder met ingang van 1 februari 2021 tot aan heden en vernietigt de bestreden beschikking voor het overige, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam zuster] en [minderjarige] op het adres bij de moeder te verlenen, met ingang van heden alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.”
2.5.
[minderjarige] heeft sinds 4 februari 2021 verbleven op de crisisopvang van Jarabee nadat de kinderrechter op 4 februari 2021 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend in een crisisopvang 24-uurs accommodatie. Deze is nadien verlengd totdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 4 januari 2021.
2.6.
Bij beschikking van 23 februari 2021 heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van de GI van 11 januari 2021, inhoudende dat er met ingang van die dag geen contact is tussen de vader en de stiefmoeder met [minderjarige] , bekrachtigd. De vader is veroordeeld, indien hij na betekening van deze beschikking in gebreke blijft zich aan het contactverbod te houden, tot betaling aan de GI van een dwangsom van € 250,-- (tweehonderdvijftig euro) per overtreding van het verbod, tot een maximum van € 7.500,-- (zevenduizendvijfhonderd euro) is bereikt. Voorts zijn de verzoeken van de vader en van [minderjarige] tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van 11 maart 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend voor de periode van 11 maart 2021 tot
25 maart 2021.
2.8.
Bij beschikking van 24 maart 2021 heeft de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] op het adres van haar moeder verlengd tot 5 oktober 2021.
2.9.
Op 27 juli 2021 is aan de vader de thans voorliggende schriftelijke aanwijzing verzonden. De schriftelijke aanwijzing (nummering is van de rechtbank) luidt als volgt:
U heeft vanaf nu totdat er een gesprek heeft plaatsgevonden met de jeugdbeschermers op geen enkele wijze contact met [minderjarige] .
Dus geen contact via de app, snap, Instagram of telefonisch.
Tevens mogen u uw naasten (uw partner [datum] , dochter [naam zuster] , stiefzoon [E] en uw schoonouders) niet namens u contact opnemen met [minderjarige] .
2.10.
Bij beschikking van 29 september 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] op het adres van moeder verlengd, beiden tot 5 oktober 2022.
2.11.
Bij afzonderlijke beschikking van heden heeft de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag aangehouden en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar moeder is.

3.De verzoeken

Inzake 269771 / JE RK 21:1476:
3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:263 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) de gegeven schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen zoals die op 27 juli 2021 aan de vader is verzonden. Zij verzoekt tevens aan de vader een dwangsom van € 500,- op te leggen voor iedere dag dat de vader deze schriftelijke aanwijzing niet opvolgt. De beschikking dient uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard.
Inzake 269772 / JE RK 21-1477:
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het geschil ziet erop dat vader zich op het standpunt stelt dat de GI hem kan mailen wat de voorwaarden zijn voor de omgangsregeling, dat hij zich hier dan aan zal houden en dat de omgang tussen hem en [minderjarige] op deze wijze kan worden voortgezet. De GI is van mening dat vader eerst aan na te melden voorwaarden voldoet voor het inplannen van (begeleide) omgangen ook voor het eventueel uitbreiden van deze omgang, vanwege de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] . De voorwaarden betreffen medewerking aan gesprekken met GI en de systeemtherapeut en medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Inzake 269793 JE RK 21/1486:
3.3.
De vader verzoekt vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing zoals die op
27 juli 2021 door de GI aan vader is verzonden.

4.Het verweer ten aanzien van deze verzoeken

4.1.
Wat betreft het verweer van vader en de GI wordt verwezen naar de pleitaantekeningen zoals die zijn overgelegd en hetgeen als standpunt van partijen in de overige beschikkingen die in dit dossier per heden en op 29 september 2021 zijn gegeven.

5.De beoordeling

Vooraf
5.1.
Op 4 oktober 2021 heeft de vader, zonder dat hij hiertoe in de gelegenheid was gesteld, een e-mail naar de rechtbank gestuurd. De kinderrechter heeft de inhoud van deze e-mail niet in de beoordeling betrokken omdat er in dit geval geen sprake is van hoor- en wederhoor. Het onderzoek is immers tijdens de mondelinge behandeling van
29 september 2021 gesloten.
Inzake 269771 / JE RK 21:1476 in samenhang met 269793 JE RK 21/1486:
Het wettelijk kader
5.2.
Artikel 1:263 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt:
De GI kan ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3., eerste lid van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
De met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige volgen een schriftelijke aanwijzing op.
De GI kan de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Tegelijkertijd kan een door de wet toegelaten dwangmiddel worden verzocht bij niet nakoming.
5.3.
Artikel 1:265f lid 1 BW bepaalt:
Voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, kan de gecertificeerde instelling voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken.
5.4.
De kinderrechter zal hetgeen door de vader is aangevoerd in het verzoek om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing tevens zien als het verweer in de procedure tot het bekrachtigen van de schriftelijke aanwijzing. Hetgeen de GI stelt in haar verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing geldt als het verweer in de procedure die door de vader aanhangig is gemaakt. Omdat het verzoek om bekrachtiging en het verzoek om vervallenverklaring betrekking hebben op dezelfde schriftelijke aanwijzing, zal de kinderrechter beide verzoeken tegelijkertijd beoordelen.
5.5.
Naar het oordeel van de kinderrechter is de GI bevoegd om de schriftelijke aanwijzing tot beperking van het contact tussen [minderjarige] en de vader (onderdeel 1 en 2 van de schriftelijke aanwijzing) te geven. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft de GI deze bevoegdheid rechtmatig aangewend.
[minderjarige] heeft in duidelijke bewoordingen te kennen gegeven dat zij zeker contact wil met haar vader maar niet dan nadat gesprekken hebben plaatsgevonden. Gedurende zes jaren is sprake is geweest van een situatie dat [minderjarige] in het gezin van vader verbleef zonder dat zij contact met haar moeder had. Vanaf februari 2021 is ze op basis van een beslissing van de rechtbank bij haar moeder gaan wonen. Dat is en was voor alle betrokkenen een heftige beslissing. Deze beslissing van de rechtbank is door het gerechtshof bekrachtigd. Die situatie heeft vervolgens tot een nieuwe heftige situatie geleid doordat [minderjarige] sindsdien geen enkel contact meer heeft met haar vader en de overige familieleden van vader. [minderjarige] ziet daarvoor geen mogelijkheden omdat zij op de vele vragen die ze heeft ten aanzien van dingen die in het verleden zijn gebeurd en waarvan zij inmiddels de andere kant heeft gehoord sinds ze bij haar moeder woont, geen antwoord krijgt van haar vader. In het kader van de ondertoezichtstelling is getracht om opnieuw invulling aan het opstarten van het contact te geven, maar zowel het eerste contact met haar vader als het eerste contact met haar zus [naam zuster] is niet verlopen zoals iedereen dat had gehoopt.
De kinderrechter acht het vanuit het gezichtspunt van [minderjarige] zeer begrijpelijk dat zij eerst met haar vader in gesprek wil over de vele vragen die haar bezighouden. Het gaat er daarbij niet om wie gelijk heeft gehad in de afgelopen jaren. Het gaat erom dat [minderjarige] een manier kan vinden om haar gevoelens over de situatie een plaats te geven en te aanvaarden dat iedereen het beste voor haar wilde maar dat ondanks alle goede wil het niet gelukt is haar uit de strijd tussen ouders te houden.
Voordat zo’n gesprek met [minderjarige] kan plaatsvinden is het noodzakelijk dat de GI met de vader in gesprek raakt. De vader zal daarbij over zijn eigen schaduw moeten stappen en zich moeten inleven in de gevoelswereld van [minderjarige] . Vervolgens kunnen in het gesprek de concrete invulling van de omgangsregeling, de afspraken, de voorwaarden en de verwachtingen met elkaar aan de orde worden gesteld. De GI vindt, naar het oordeel van de kinderrechter terecht, dat bij het gesprek ook een systeemtherapeut aanwezig moet zijn. Het is aan de GI om te bepalen wie deelnemen aan het gesprek.
Het verzoek van de vader om andere jeugdbeschermers aan te wijzen en een andere systeemtherapeut kan de kinderrechter niet toewijzen. Dat is een bevoegdheid van de GI. De kinderrechter gaat daar niet over. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling van de jeugdbeschermers begrepen dat zij, als het belang van [minderjarige] dat vereist, de leiding van de GI zullen verzoeken andere jeugdbeschermers aan te wijzen. De kinderrechter ziet dat sprake is van veel dynamiek en spanning tussen de jeugdbeschermers en de vader. Beide partijen zouden eraan moeten werken de spanning te verminderen en zich te richten op het belangrijkste doel: contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk maken door gesprekken met elkaar en uiteindelijk met [minderjarige] te voeren. Van de jeugdbeschermers verwacht de kinderrechter daarbij een verbindende opstelling. De kinderrechter zal het verzoek van de GI om bekrachtiging voor zover dat betrekking heeft op onderdeel 1 en 2 toewijzen. Het verzoek van de vader om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing zal de rechtbank, voor zover betrekking hebbend op onderdeel 1 en 2 van de schriftelijke aanwijzing afwijzen.
5.6.
De schriftelijke aanwijzing houdt ook in dat de naasten van de vader (zijn partner, dochter [naam zuster] , stiefzoon en schoonouders) niet namens hem contact mogen opnemen met [minderjarige] : onderdeel 3 van de schriftelijke aanwijzing. Dit deel van de schriftelijke aanwijzing richt zich op derden en niet op de vader. De GI is echter, gelet op het hiervoor omschreven wettelijk kader, niet bevoegd tot het geven van een aanwijzing die zich tot anderen dan de gezaghebbende ouder (of de minderjarige) richt. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat het verzoek van vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing, voor onderdeel 3 moet worden toegewezen. De kinderrechter heeft in het gesprek met [minderjarige] begrepen dat zij erg gestrest raakt van de druk die derden op haar uitoefenen om contact te hebben met haar vader. Het is aan de vader om te voorkomen dat [minderjarige] gebukt gaat onder dit soort contacten.
5.7.
Het verzoek van de GI tot het opleggen van een dwangsom wijst de kinderrechter af omdat dit van negatieve invloed zal zijn op de mogelijkheden van een eventueel contactherstel. Wel verwacht de kinderrechter van de vader dat hij zich inzet voor herstel van het contact met [minderjarige] en daartoe de gesprekken die de GI nodig acht voert. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de vader op dit moment afziet van contactherstel. De kinderrechter spreekt nogmaals uit dat dit niet in het belang van [minderjarige] is en dat dit ook zeker niet is wat [minderjarige] wil. De kinderrechter acht het vanuit het standpunt van de vader voorstelbaar dat hij, vanuit frustratie en onmacht, die uitspraak doet maar de kinderrechter wil de vader toch aansporen dat standpunt te verlaten, de gesprekken aan te gaan en binnen afzienbare tijd weer tot een goed en veilig contact met [minderjarige] te komen.
5.8.
Het verzoek van de GI om uitvoerbaarheid bij voorraad wordt afgewezen omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangsom wordt afgewezen. Ten aanzien van de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing is uitvoerbaarheid bij voorraad niet aan de orde omdat de schriftelijke aanwijzing, behoudens schorsing die thans niet aan de orde is, geldt.
Inzake 269772 JE RK 21/1477
Het wettelijk kader
5.9.
Geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1. van de Jeugdwet, uitgezonderd, kunnen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
5.10.
De kinderrechter stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is en acht de volgende beslissing in het belang van [minderjarige] wenselijk.
5.11.
De GI verzoekt om een oordeel te geven over de wijze waarop omgang met [minderjarige] moet worden vormgegeven. De vader stelt zich op het standpunt dat de GI hem kan mailen wat de voorwaarden zijn voor de omgangsregeling, dat hij zich hier dan aan zal houden en dat de omgang tussen hem en [minderjarige] op deze wijze kan worden voortgezet. De GI is van mening dat de vader eerst aan een aantal voorwaarden moet voldoen voor het inplannen van (begeleide) omgang en ook voor het eventueel uitbreiden van deze omgang, vanwege de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] . De voorwaarden betreffen (1) medewerking aan gesprekken met GI en de systeemtherapeut en (2) medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek.
5.11
Met betrekking tot de eerste voorwaarde overweegt de kinderrechter dat in het kader van de schriftelijke aanwijzing reeds is geoordeeld dat vader dient mee te werken aan gesprekken met de GI, in aanwezigheid van de systeemtherapeut. In die zin is reeds een oordeel gegeven over dit geschil. De kinderrechter ziet, gelet hierop, geen aanleiding een nadere beslissing te nemen.
5.12.
Wat betreft het persoonlijkheidsonderzoek is de kinderrechter van oordeel dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om vader te dwingen daaraan mee te werken. Naar het oordeel van de kinderrechter is het opleggen van een dergelijke verplichting onevenredig zwaar in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Via de schriftelijke aanwijzing worden stappen ondernomen om te komen tot gesprekken die moeten leiden tot contactherstel met [minderjarige] . Er is geen contact meer sinds februari 2021. De kinderrechter gaat ervan uit dat de vader zich zal inzetten voor de gesprekken omdat die in het belang van [minderjarige] zijn. De GI zou ervoor kunnen kiezen in de gesprekken met de vader ook een psycholoog in te zetten. Er zijn dus voor de vader minder bezwarende wegen om tot het door de GI gewenste resultaat te komen. Die wegen moeten eerst worden bewandeld voordat aan een zwaar middel zoals de verplichting tot medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek kan worden toegekomen.
5.13.
De kinderrechter is, gelet hierop, van oordeel dat met de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing voldoende richting is gegeven aan het contactherstel met [minderjarige] . Een nadere beslissing in het kader van artikel 1:262b BW zal de kinderrechter dan ook niet geven. De kinderrechter hoopt dat met de beslissingen zoals die (recent) zijn gegeven zowel aan de zijde van vader als aan de zijde van de GI ruimte gaat ontstaan om te gaan bewegen, uitgaande van het belang van [minderjarige] waarbij ze de wens heeft geuit op termijn, nadat er een aantal hobbels zijn genomen, weer contact met vader (en hopelijk ook met [naam zuster] ) te kunnen hebben.

6.De beslissing:

De kinderrechter:
inzake 269771 JE RK 21/1476 en 269793 / JE RK 21/1486
6.1.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing voor zover die ziet op onderdelen 1 en 2 van de aanwijzing en verklaart de schriftelijke aanwijzing op onderdeel 3 vervallen;
6.2.
wijst de overige verzoeken af;
inzake 269772 JE RK 21/1477
6.3.
bepaalt dat geen verdergaande beslissing in het kader van artikel 1:262b BW nodig is.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.B. Elferink, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021.